ECLI:NL:HR:2020:2092
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Rijnvarendenovereenkomst en heffing premie volksverzekeringen in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 december 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen [X] te [Z]. De zaak betreft de heffing van premie volksverzekeringen over het jaar 2014, waarbij de belanghebbende, werkzaam als rijnvarende, verzocht om vrijstelling van deze premie. De Inspecteur verleende deze vrijstelling voor een bepaalde periode, maar legde wel een aanslag op voor de periode daarvoor. De belanghebbende was in die periode in dienst bij twee Luxemburgse bedrijven en had daar socialeverzekeringspremies betaald. De Sociale Verzekeringsbank had A1-verklaringen afgegeven, waaruit bleek dat de Nederlandse socialeverzekeringswetgeving van toepassing was. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelde dat de belanghebbende premieplichtig was in Nederland en dat de in Luxemburg betaalde premies in mindering mochten worden gebracht op de Nederlandse premie. De Hoge Raad oordeelde echter dat dit in strijd was met Europese regelgeving en bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, waarbij de uitspraak van het Hof werd vernietigd, behoudens de beslissingen omtrent griffierecht en proceskosten.