Uitspraak
1.Verdere procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
3.Beoordeling van het vierde cassatiemiddel
4.Beslissing
1 november 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 november 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 juli 2020. De zaak betreft een verdachte die is veroordeeld voor mensenhandel, meermalen gepleegd, op basis van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft eerder op 7 juni 2022, onder ECLI:NL:HR:2022:801, geoordeeld dat de eerste twee cassatiemiddelen niet tot cassatie konden leiden. De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft in een aanvullende conclusie geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar alleen wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen motivering hoeven geven voor dit oordeel, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Echter, bij de beoordeling van het vierde cassatiemiddel, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, heeft de Hoge Raad vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 29 maanden naar 28 maanden.
De Hoge Raad heeft uiteindelijk de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.