ECLI:NL:PHR:2022:801

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
20/02140
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanvullende conclusie van de Advocaat-Generaal inzake mensenhandel en cassatie

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 juli 2020 de verdachte veroordeeld voor mensenhandel, waarbij de verdachte een gevangenisstraf van 29 maanden opgelegd kreeg. De benadeelde partij, de aangeefster, kreeg een schadevergoeding van € 6.000,00 toegewezen. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij vier middelen zijn voorgesteld. De Advocaat-Generaal heeft op 12 april 2022 geconcludeerd dat het eerste middel faalt, maar dat het tweede middel terecht is voorgesteld. De Hoge Raad heeft in een tussenarrest van 7 juni 2022 geoordeeld dat de klachten onder het eerste middel niet tot vernietiging kunnen leiden, maar dat het tweede middel niet kan leiden tot cassatie wegens onvoldoende belang van de verdachte. De AG heeft de gelegenheid gekregen om zich uit te laten over de derde en vierde middelen. De derde middel betreft de afwijzing van verzoeken tot het horen van getuigen en het voegen van stukken aan het dossier, terwijl het vierde middel klaagt over de schending van de redelijke termijn in de cassatiefase. De AG concludeert dat de overschrijding van de redelijke termijn leidt tot strafvermindering. De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde straf.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer20/02140
Zitting13 september 2022
AANVULLENDE CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte

1.Het cassatieberoep

1.1
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft de verdachte bij arrest van 8 juli 2020 wegens “mensenhandel, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 29 maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Daarnaast heeft het hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] tot het bedrag € 6.000,00 ter zake van immateriële schade toegewezen, een en ander zoals in het bestreden arrest vermeld. Aan de verdachte is in verband daarmee een schadevergoedingsmaatregel opgelegd ter hoogte van dat bedrag.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht, heeft vier middelen van cassatie voorgesteld.

2.Aanleiding nadere conclusie

2.1
In deze zaak heb ik op 12 april 2022 [1] geconcludeerd dat het eerste middel dat betrekking heeft op de afwijzing van een niet-ontvankelijkheidsverweer faalt. Verder heb ik geconcludeerd dat het tweede middel betreffende de afwijzing van het verzoek om het horen van een belastende en nog niet eerder door de verdediging gehoorde getuige [getuige 5] terecht is voorgesteld en daarom de overige in het in het derde en vierde middel voorgestelde klachten onbesproken gelaten.
2.2
De Hoge Raad heeft in zijn tussenarrest van 7 juni 2022 [2] geoordeeld dat de onder het eerste middel geformuleerde klachten over de uitspraak van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging van deze uitspraak en dat het tweede middel weliswaar terecht is voorgesteld maar niet kan leiden tot cassatie wegens onvoldoende belang van de verdachte. Tevens heeft de Hoge Raad in dit tussenarrest mij in de gelegenheid gesteld om mij alsnog uit te laten over het derde en vierde middel. Dat doe ik bij deze.
2.3
Het derde middel komt op tegen de motivering van de afwijzing van de verzoeken tot:
- het horen van een aantal getuigen (andere getuigen dan waarop het tweede middel betrekking heeft) die een licht zouden kunnen werpen op de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster,
- het horen van de aangeefster zelf en/of
- het voegen van stukken aan het dossier.
Het vierde middel klaagt over de schending van de redelijke termijn in de cassatiefase.
2.4
Voor de leesbaarheid van deze aanvullende conclusie zal ik hierna nogmaals de feiten samenvatten en het procesverloop weergeven die voor de bespreking van de middelen van belang is.

3.De zaak

3.1
Volgens de vaststellingen van het hof gaat het in onderhavige zaak om het volgende.
De verdachte heeft met de aangeefster gedurende de ten laste gelegde periode een relatie gehad. De verdachte leefde van de inkomsten die de aangeefster ( [benadeelde] ) gedurende de relatie met haar werk als prostituee verdiende en van haar Wajong uitkering. Zij is op verzoek van de verdachte met dat werk begonnen, omdat zij zich niet kon verenigen met het idee dat de verdachte zijn schulden bij ene [betrokkene 3] zou afbetalen met inkomsten die hij uit werk als gigolo zou verdienen. De verdachte en de aangeefster gebruikten samen cocaïne en verbleven samen op verschillende adressen. Samen maakten zij seksadvertenties en onderhielden zij contact met de klanten die daarop reageerden. Ook heeft de verdachte de aangeefster vervoerd of laten vervoeren naar een prostitutiepand. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de aangeefster heeft bewogen om in de prostitutie te gaan en te blijven werken en dat sprake is geweest van uitbuiting. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel, meermalen gepleegd.

4.Het procesverloop

4.1
Op 7 juli 2017 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis van de rechtbank Gelderland van 26 juni 2017.
4.2
Bij appelschriftuur van 17 juli 2017 heeft de raadsman van de verdachte verzocht om stukken aan het dossier toe te laten voegen en een aantal personen als getuige te horen. Dit verzoek is als volgt toegelicht:
“(…)
2. Stukken van de strafzaak/stafzaken van [benadeelde] , aangeefster in de onderhavige zaak; inclusief documentatie en terzake opgemaakte rapportages. Ik ben mij ervan bewust dat zich 1 rapport, het psychologische rapport d.d. 31 oktober 2013 (blz. 180 e.v.) zich in het dossier bevindt; daartoe strekt het verzoek zich derhalve niet uit. Mij is niet bekend of er nog andere rapportages beschikbaar zijn. Tevens graag informatie over de schorsingsvoorwaarden en het overtreden daarvan door [benadeelde] , waarover op blz. 21 wordt gerelateerd.
3. Rapportages/verslagen/aantekeningen van hulpverlening/begeleiding van [benadeelde] . Toelichting: Uit het dossier zou kunnen blijken van een bepaalde mate van beïnvloedbaarheid waar het aangeefster betreft (zie onder andere de psychologische rapportage). Gesteld wordt door het OM dat cliënt haar in het kader van het telastegelegde feit zou hebben beïnvloed. In het licht van de sthenische ontkenning van [betrokkene 3] door de jaren heen is het opmerkelijk dat, indien zij eenmaal onder de invloedsfeer komt van anderen (dezerzijds wordt aangenomen: vanaf 26 augustus 2013, datum van detentie), zij tot het (vermeende) inzicht komt dat sprake zou zijn van dwang en druk, op zodanige wijze dat sprake is van strafbaar handelen van cliënt. Mogelijk dat zij in het kader van deze begeleiding wat al te nadrukkelijk op dat spoor is gezet. Het betreft onder andere rapportages van FPA en kliniek Cederborg te Zuid Laren en in Wamsveld (blz. 447), maar tevens personen die met haar contact hebben gehad in de PI te Zwolle en in het kader van het doen van aangifte en het wijzen op de mogelijkheid van het indienen van een vordering benadeelde partij. Ter onderbouwing enige citaten:
- "momenteel verblijft in een gesloten kliniek. Zij gaf aan dat de relatie met [verdachte] is verbroken en dat zij nu pas de ware aard van [verdachte] had leren kennen,” (blz. 32)
- Verklaring [benadeelde] als getuige bij RC: “In de gevangenis en kliniek heb ik veel geleerd. Ze hebben mij gesteund. Ze hebben mij dingen laten zien. Ik was jong en naïef.”
- Blz, 384, verklaring aangeefster, naar aanleiding van bezoek van cliënt: “Ze zeiden, vertel maar gewoon de waarheid. We zagen het al toen hij op bezoek kwam, dat die jongen slecht voor jou was.”
4. Medische gegevens van [benadeelde] : onder aangaande het ‘gebroken been’ waarvan volgens een van de getuigen sprake zou zijn; cliënt ontkent dat nadrukkelijk;
5. Aangifte van [betrokkene 4] , geregistreerd onder 2014026930: zie pv verbalisant [verbalisant 1] , pv blz. 32: daarin zou cliënt als (hoofd)verdachte zijn aangemerkt.
6. Volledige informatie uit het politiesystemen voor zover nog niet aan het dossier toegevoegd; mede naar aanleiding van de opmerking in het dossier (blz. 21) dat cliënt geregistreerd staat als (ex)vriend/loverboy”.
(…)
En met verzoek de volgende getuigen te horen:
(…)
c. Verbalisant [verbalisant 1] , zulks naar aanleiding van diens pv d.d.14 oktober 2014 (blz. 31): omtrent de contacten die hij heeft gehad met [betrokkene 3] en de activiteiten die hij heeft verricht en de contacten die hij heeft gehad met derden/anderen, bijvoorbeeld met de moeder van cliënt.
d. Verbalisant [verbalisant 2] , zulks terzake van haar pv d.d. 19 november 2014 (blz. 34 e.v.), waarin zij aangeeft op 10 november 2014 “het slachtoffer [benadeelde] ” te hebben benaderd: wat is toen exact besproken en met wie; wat is er vervolgens besproken en afgesproken, pas op 10 februari 2015 wordt aangifte gedaan. Voor zover anderen tevens over deze contacten kunnen verklaren worden die personen hierbij tevens als getuige opgegeven.
e. Medewerkers van de verschillende instanties waar [benadeelde] heeft verbleven en met haar (over haar leven en over cliënt) contact hebben gehad: van PI Zwolle, Cederborg, Wamsveld, etc., zulks in het verlengde van het hiervoor onder 3 gedane verzoek tot toevoeging van stukken.
f. Verbalisant [verbalisant 3] en [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , schrijftolk, allen betrokken bij het verhoor van aangeefster d.d. 30 maart 2015, terzake waarvan registratie niet zou hebben plaats gevonden; blijkens de aanwezigheid van de schrijftolk is dat blijkbaar een bewuste keuze geweest. Op grond waarvan?
g. [betrokkene 5] , moeder van aangeefster; onder andere over het feit dat haar dochter altijd tegen haar heeft gezegd vrijwillig in de prostitutie te zijn gegaan, zelfs vóórdat zij een relatie had met cliënt: [benadeelde] betwist dat laatste als getuige bij RC uitdrukkelijk (pv blz..3); voorts over de kennis van en handelingen op de computer/intemet
h. [betrokkene 6] , vader van aangeefster: zelfde argumentatie;
(…)
j. [betrokkene 7] (oom van cliënt) en [betrokkene 8] (nicht van cliënt) (…).
k. [betrokkene 9] (…); echtgenote van cliënt. Deze getuigen kunnen verklaren omtrent de relatie van cliënt met zijn beide ouders, de verwikkelingen terzake van [betrokkene 2] en het ‘zwart maken’ door de ouders van cliënt van hem en anderen;
l. [getuige 6] (…). Deze getuige kan in het verlengde van de andere hiervoor genoemde getuigen verklaren over eerdere (prostitutie-)activiteiten van [betrokkene 3] ;
m. [benadeelde] , aangeefster: cliënt betwist uitdrukkelijk de juistheid van de door haar afgelegde belastende verklaringen. Verzoek is om deze getuige in chronologie als laatste te horen, zodat zij desgewenst kan worden geconfronteerd met nadere verklaringen van andere getuigen en/of tussentijds nader ontvangen bescheiden/informatie.”
4.3
Bij de regiezitting van het hof van 28 februari 2018 is namens de verdachte aan de hand van de aan het proces-verbaal van de terechtzitting gehechte notities onder meer het volgende naar voren gebracht:
“(…)
Aan het dossier toe te voegen stukken:
Door haar gebruikte aantekeningen: bij politie (blz. 116 t/m 148); betreffen dat dezelfde aantekeningen als bij verhoor RC (lijkt niet zo te zijn, want ingeleverd?): wat staat er in; door wie zijn die aantekeningen opgesteld; geheel op eigen initiatief; op advies derde? Wanneer; heeft iemand haar daarbij geholpen, zo ja, wie?
Over deze aantekeningen zou zij benaderd, althans bevraagd kunnen worden. Verzoek is daartoe over te (laten) gaan. Bij voorkeur door haar (mede) hierover te horen door de RHC. Als zij wordt gehoord - en ze heeft die aantekeningen eerder meegenomen (bij RC) - dan zal ze die nu weer ook meenemen.
Verzoek is om in appel ook de volgende stukken, aan het dossier toe te laten voegen:
(…)
2. Stukken van de strafzaak/stafzaken: van [benadeelde] , aangeefster in de onderhavige zaak; inclusief documentatie en terzake opgemaakte rapportages. Het is de keus van het OM geweest om een psychologisch rapport in het dossier te voegen; dat is op zich niet gebruikelijk. Als dan de keuze is gemaakt om dergelijke informatie toe te voegen, dan dient dat naar mijn mening ook volledig te geschieden. Een en ander in het bijzonder in verband met geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van aangeefster. Privacy van aangeefster kan in dat verband dan ook geen (genoegzaam) argument meer zijn om verzoek af te wijzen.
3. Rapportages/verslagen/aantekeningen van hulpverlening/begeleiding van [benadeelde] . Naast de reeds gegeven toelichting: die beïnvloedbaarheid is groot te noemen, zie ook de verklaringen van a. [betrokkene 6] , vader: “je kunt haar alles wijsmaken”(blz. 219)
b. Haar opa, [betrokkene 10] : beïnvloedbaar (blz. 240);
c. [betrokkene 11] , vriendin van aangeefster: “ze was makkelijk te manipuleren ... Ze besefte niet wat goed of fout is. Geen normen en waarden.” (blz. 320)
Kun je een kant mee op redeneren: cliënt heeft haar beïnvloed/gemanipuleerd; hij ontkent dat. Maar ook een ander kant: door die ‘kwetsbaarheid’ kan de hulpverlening (inclusief politie: contacten geweest) haar tevens manipuleren en beïnvloeden. Sprake van een evident omslagpunt op het moment dat dat contact ontstaat. En nadat ze eenmaal contact heeft met hulpverleners beseft ze een en ander opeens wel ...
Sprake geweest van (bewuste of onbewuste) beïnvloeding, waaruit zij op enig moment de conclusie trekt door cliënt te zijn misbruikt/gebruikt? Daar dienen de hulpverleners waarmee zij contact heeft gehad over te worden bevraagd. Er ontstaat dan een soort van selffulfilling prophesy. Zie bijvoorbeeld de verklaring van aangeefster: Blz. 154: “En toen dacht hij die kan ik de hoer laten spelen. Hij liet mij verliefd worden op hem ... Echt een loverboy, maar eerst zei ik dat nooit. Maar mensen vertelden mij dat hij een loverboy was. Ik wist dat niet.”
4. Medische gegevens van [benadeelde] : onder aangaande het ‘gebroken been’; ziet ook op geloofwaardigheid en betrouwbaarheid: eenvoudig te verifiëren of daarvan sprake is geweest. Haar kan toestemming tot verstrekken van medische gegevens worden gevraagd (heeft ze in het kader van het opsporingsonderzoek al gedaan); indien dat alsnog nodig mocht zijn en zij weigert kan daaraan een bepaalde conclusie worden verbonden. Ook weer in het teken van hetgeen reeds in het dossier is gevoegd: gedragskundige rapportage, info over abortussen. Verzoek betreft derhalve relatief geringe aanvulling.
5. Aangifte van [betrokkene 4] , geregistreerd onder 2014026930: zie pv verbalisant [verbalisant 1] , pv blz. 32: daarin zou cliënt als (hoofd)verdachte zijn aangemerkt. Wat was de rol van [benadeelde] in deze kwestie; blijkt uit de stukken dat cliënt daarbij een relevante rol heeft gehad, zoals [benadeelde] stelt?
6. Volledige informatie uit het politiesystemen voor zover nog niet aan het dossier toegevoegd; mede naar aanleiding van de opmerking in het dossier (blz. 21) dat cliënt geregistreerd staat als (ex)vriend/loverboy”. Of is dat op grond van de meldingen in BVH, blz. 40/77?
(…)
En met verzoek de volgende getuigen te horen:
(…)
c. Verbalisant [verbalisant 1] , zulks naar aanleiding van diens pv d.d.14 oktober 2014 (blz. 31): omtrent de contacten die hij heeft gehad met [betrokkene 3] en de activiteiten die hij heeft verricht en de contacten die hij heeft gehad met derden/anderen, bijvoorbeeld met de moeder van cliënt. Hij geeft aan (blz. 32) een paar keer door aangeefster te zijn gebeld vanuit gesloten kliniek: hoe is dat precies gegaan; telefoonnummer gegeven met bepaald doel; heeft hij haar (ook) benaderd? En wat is er precies besproken: hoe c.q. door wie heeft zij “de ware aard” van cliënt leren kennen? Wordt in kader geplaatst van einde van de relatie: de boze ex? Heeft hij daar vervolgens contact over opgenomen met zijn collega [verbalisant 2] , die aangeefster vervolgens benadert? (blz. 35)
Idem terzake van moeder: wat is (op of voor 7 oktober 2014, blz. 27) besproken over omgang tussen cliënt en zijn zoon en de mogelijkheden om die omgang te doen stoppen? Was hij ook betrokken bij melding op 4 oktober 2014 door moeder over deze omgang (blz. 76)
d. Verbalisant [verbalisant 2] , zulks terzake van haar pv d.d. 19 november 2014 (blz. 34 e.v.), waarvan het verbaast dat dat slechts in het kader van vordering verstrekking verkeersgegevens vaste telefonie is vastgelegd. Daarin geeft zij aan op 10 november 2014 “het slachtoffer [benadeelde] ” te hebben benaderd (op verzoek van collega [verbalisant 1] ?): wat is toen exact besproken en met wie (ook met begeleiding/kliniek waarvan ze informatie heeft gekregen, zo ja welke informatie?). Is er bijvoorbeeld sprake geweest van een bepaalde therapie of benadering/- beïnvloeding van aangeefster? Wat is er vervolgens afgesproken en gebeurd; immers, pas op 10 februari 2015 wordt aangifte gedaan. Voor zover anderen tevens over deze contacten kunnen verklaren worden die personen hierbij tevens als getuige opgegeven.
e. Medewerkers van de verschillende instanties waar [benadeelde] heeft verbleven en met haar (over haar leven en over cliënt) contact hebben gehad: van PI Zwolle, Cederborg, Warnsveld, etc., zulks in het verlengde van het hiervoor onder 3 gedane verzoek tot toevoeging van stukken. Waarover hebben zij met haar gesproken, hoe hebben zij haar geholpen; welke inzichten hebben zij haar geleerd; hoe verliep dat proces; is haar medicatie verstrekt, zo ja, welke; zijn daar voorwaarden aan verbonden?
f. Verbalisant [verbalisant 3] en [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , schrijftolk, allen betrokken bij het verhoor van aangeefster d.d. 30 maart 2015, terzake waarvan registratie niet zou hebben plaats gevonden: blijkens de aanwezigheid van de schrijftolk is dat blijkbaar een bewuste keuze geweest. Op grond waarvan? Blz. 441 : “door omstandigheden afgeweken van 'aanwijzing Audio en visuele registratie.”
Hoezo/welke ‘omstandigheden’? Voorts: daarbij is gebruik gemaakt van geluidsopnamen: graag nadere duidelijkheid over: verwerkt in verhoor; wie zegt wat? Is onduidelijk (begint op blz. 152).
g. [betrokkene 5] , moeder van aangeefster; onder andere over het feit dat haar dochter altijd tegen haar heeft gezegd vrijwillig in de prostitutie te zijn gegaan, zelfs vóórdat zij een relatie had met cliënt: [benadeelde] betwist dat laatste als getuige bij RC uitdrukkelijk (pv blz. 3); voorts over de kennis van en handelingen op de computer/internet.
h. [betrokkene 6] , vader van aangeefster: zelfde argumentatie;
Deze twee getuigen hebben eerder contact gehad met de psycholoog in het kader van opstellen rapportages: discrepanties in verklaringen; in het bijzonder over geweld (en: feitelijkheden) en prostitutie in het kader van de relatie tussen cliënt en aangeefster.
Zie ook de verklaring van [betrokkene 6] over tijdstip van aanvang prostitutiewerkzaamheden, al vóór relatie met cliënt: blz. 222 (“niet dat ik weet”) en 230; “Erna, dat weet ik heel zeker.” En over de vraag waarom dochter aangifte heeft gedaan: “Dat weet ik niet zo goed. Het zou kunne zijn dat anderen op haar ingesproken hebben en dat ze zelf het besef hee[f]t gekregen dat het niet normaal was wat hij deed. Ze is ook door hem gedumpt.” (blz. 229)
Wederom relevant voor eerder genoemde getuigen: personen waarmee zij contact heeft gehad.
(…)
j. [betrokkene 7] (oom van cliënt) en [betrokkene 8] (nicht van cliënt) (…).
k. [betrokkene 9] (…); echtgenote van cliënt. Deze getuigen kunnen verklaren omtrent de relatie van cliënt met zijn beide ouders, de verwikkelingen terzake van [betrokkene 2] en het ‘zwart maken’ door de ouders van cliënt van hem en anderen; volgens de AG geen belang; echter rechtbank overweegt in haar vonnis, blz. 3:
“De stelling van verdachte dat de verklaringen van voornoemde getuigen onbetrouwbaar zijn omdat zij samenspannen tegen hem zodat hij zijn zoontje [betrokkene 2] niet meer kan zien, vindt geen enkele steun in de processtukken.”
l. [getuige 6] (…) Deze getuige kan in het verlengde van de andere hiervoor genoemde getuigen verklaren over eerdere (prostitutie-)activiteiten van [betrokkene 3] . Heeft cliënt daar een rol in, zo ja, welke.
m. [benadeelde] , aangeefster: cliënt betwist uitdrukkelijk de juistheid van de door haar afgelegde belastende verklaringen. Verzoek is om deze getuige in chronologie als laatste te horen, zodat zij desgewenst kan worden geconfronteerd met nadere verklaringen van andere getuigen en/of tussentijds nader ontvangen bescheiden/informatie. Onder andere waar zij heeft verklaard:
- Damia: zij wil voor mij getuigen dat hij dat bij mij geflikt heeft en ik voor haar. Maar dat weet hij niet. Dan heb je nog een getuige erbij.” Wat bedoelt zij hiermee: kunnen ze uit eigen wetenschap verklaren, of helpen ze elkaar een waarheid te liegen? (blz. 156 onderaan);
- In hoeverre heeft zij (volstrekt?) op eigen initiatief gehandeld terzake van prostitutie; wanneer is zij.daarmee begonnen? Blz. 156: Toen mijn ouders gingen scheiden, ging ik met jongens naar bed. Toen was ik 14, 15.”
- Wat bedoelt zij met: “hij zijn straf, ik vrijspraak.” (blz. 88). Blijkbaar heeft zij een (aanmerkelijk) eigen belang; zij verblijft nog in detentie (Cederborg) en wil er blijkbaar uit; overleg over geweest met politie(getuigen): tevens belang terzake van die getuigen.
- Blz. 99: Hij heeft liefde gegeven, zorg gegeven, 24 uur samen; en: “Dat is een loverboy ook zeggen ze. Dat wist ik niet. Ik heb wel eens verhalen gelezen, die sloeg haar, enz. Dat heb ik niet meegemaakt. Hij heeft het goed gespeeld.” Wat is er wel gebeurd: dus niet geslagen, wat heeft hij dan goed gespeeld: blijkbaar invulling achteraf volgens een bepaald (door anderen - bij herhaling - voorgehouden) scenario?
- Blz. 104: “Ik weet niet wat ik wel en niet moet geloven van hem” (politie: lastig hé); zij: “Iedereen zegt dat hij een loverboy is.” En op de vraag wie was de baas in jullie relatie (blz. 106): “niemand, dat hadden we niet, een baas.”
- Inhoud van rapport psycholoog, oktober 2013: geen loverboy.
- Blz. 112: “Hij heeft mij dus niet gedwongen en niet slagen voor het geld, maar wel gemanipuleerd.” Hoe komt ze daar bij; het woord/begrip manipuleren zal niet uit haar eigen koker komen ...
- Blz. 159: “Hij wist wel dat ik er niet tegen kon als hij gigolo wilde doen. Toen wist ik dat niet, maar nu wel. Hij wou me dus zo inpakken.” Hoe is ze tot dit inzicht, deze conclusie (met de kennis/beinvloeding van nu) gekomen?”
4.4
Het tussenarrest van het hof van 14 maart 2018 houdt ten aanzien van voornoemde verzoeken, het volgende in: [3]
“ (…)
Oordeel van het hof(…)

Aantekeningen aangeefster/slachtoffer
Gelet op de door de verdediging gegeven onderbouwing acht het hof het toevoegen van deze stukken niet van belang voor de beantwoording van de vragen van artikelen 348 en 350 Sv zodat toevoeging van deze stukken aan het strafdossier reeds daarom niet noodzakelijk is. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
(...)
Stukken betreffende aangeefster [benadeelde];
De onder de punten 2. tot en met 4. weergegeven verzoeken [4] betreffen allen - kort gezegd - het toevoegen van aanvullende informatie en rapportages betreffende aangeefster [benadeelde] aan het dossier. Het hof acht het verzoek om deze stukken aan het dossier toe te voegen, gelet op de daarvoor gegeven onderbouwing en de inbreuk op de privacy van aangeefster die het verstrekken van deze informatie zou opleveren, te onbepaald. Het hof acht de toevoeging van deze stukken aan het strafdossier daarom niet noodzakelijk, zodat de verzoeken zullen worden afgewezen.
(…)
Aangifte van [betrokkene 4] / volledige informatie uit het politiesystemen;
Gelet op de door de verdediging gegeven onderbouwing acht het hof het toevoegen van deze stukken niet van belang voor de beantwoording van de vragen van artikelen 348 en 350 Sv zodat toevoeging van deze stukken aan het strafdossier reeds daarom niet noodzakelijk is. De verzoeken zullen daarom worden afgewezen.
(…)
c. [verbalisant 1]d. [verbalisant 6]e. Medewerkers van instanties waar aangeefster heeft verblevenDe verzoeken tot het horen van [verbalisant 1] , [verbalisant 6] en medewerkers van instanties waar aangeefster heeft verbleven zullen worden afgewezen.
De verdediging wenst de getuigen te bevragen over hun contacten met aangeefster en of er - kort gezegd - sprake kon zijn geweest van beïnvloeding van aangeefster. De gevraagde getuigen kunnen echter enkel verklaren over de contacten die zij met aangeefster hebben gehad, maar niet over de invloed van deze contacten op aangeefster. Daarnaast acht het hof het verzoek onder e., gelet op de door de verdediging gegeven onderbouwing, te onbepaald. Verdachte is door afwijzing van het verzoek redelijkerwijs niet in zijn verdediging geschaad.
f. [verbalisant 3] , [verbalisant 4] en [verbalisant 5]De advocaat-generaal heeft aangegeven dat de vragen van de verdediging in een aanvullend proces-verbaal door de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] kunnen worden beantwoord, waardoor het horen van [verbalisant 5] niet meer relevant is. De raadsman heeft hier ter terechtzitting mee ingestemd, zodat dit verzoek geen verdere bespreking behoeft
g. [betrokkene 5] h. [betrokkene 6]Het hof kan ermee instemmen dat door de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof, als getuigen worden gehoord: D.F de [betrokkene 5] (…) en [betrokkene 6] (…)
j. [betrokkene 7] en [betrokkene 8]k. [betrokkene 9]Gelet op de door de verdediging gegeven onderbouwing acht het hof het horen van deze getuigen niet van belang voor de beantwoording van de vragen van artikelen 348 en 350 Sv, zodat het belang van de verdediging om deze getuigen te horen niet is gebleken. Het verzoek tot het horen van deze getuigen zal daarom worden afgewezen. Verdachte is daardoor redelijkerwijs niet in zijn verdediging geschaad.
l. [getuige 6]Het hof kan ermee instemmen dat door de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof, als getuige wordt gehoord: [getuige 6] (…)
m. [benadeelde]Aangeefster is in eerste aanleg gehoord door de rechter-commissaris in bijzijn van toenmalige raadsman van verdachte. Hierbij is de verdediging in de gelegenheid gesteld om vragen te stellen aan de getuige. Het hof ziet, gelet op de door de verdediging gegeven onderbouwing, geen noodzaak om deze getuige opnieuw te horen.”
4.5
Uit de ter terechtzitting in hoger beroep van 24 juni 2020 overgelegde pleitnotities blijkt, voor zover van belang voor de bespreking van het middel, dat de eerder afgewezen verzoeken als volgt zijn herhaald: [5]
“(…) De reeds eerder gedane verzoeken worden hierbij herhaald met de daarbij gegeven argumentatie; dat betreft:
Toevoegen van de volgende stukken; die kunnen alle worden geplaats[t] in het kader van de vraag naar de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van aangeefster. Hoe kan het dat geoordeeld wordt dat de verzochte stukken niet van belang is voor de beantwoording van de vragen ex artt. 348 en 350 Sv? Betreft in deze zaak in het bijzonder de vraag naar de overtuiging van het bewijs; op grond van het ontbreken van die - aangeefster en haar (gewijzigde) standpunt omtrent prostitutie betreffende - stukken, is sprake van een onvolledig dossier en kan die vraag niet (genoegzaam) worden beantwoord.
1. De door aangeefster gemaakte en gebruikte aantekeningen; temeer omdat ze daarvan zowel bij haar aangifte als bij het verhoor bij de RC daarvan gebruik maakt. Temeer van belang omdat verhoor niet is geregistreerd. Het aanvullend pv d.d. 19 juni 2018 van [verbalisant 3] - anderen die ook pv moesten opstellen weten blijkbaar niets meer - heeft terzake het laat opstellen en die non-registratie niets opgeleverd: enerzijds wordt gesteld “er was niemand aanwezig die wist hoe een verhoor in die verhoorkamer technisch vastgelegd diende te worden”, anderzijds “ik was tijdens het verhoor in de veronderstelling dat het werd opgenomen. Later bleek dat er geen opnames geregistreerd waren. Dat is nooit de bedoeling geweest.” Hoe kan dan ooit wel de bedoeling zijn geweest opnamen te maken, als er geen terzake capabele personen aanwezig waren??
2. Stukken van de strafzaak/stafzaken van [benadeelde] , aangeefster in de onderhavige zaak; inclusief documentatie en terzake opgemaakte rapportages. Tevens graag informatie over de schorsingsvoorwaarden en het overtreden daarvan door [benadeelde] , waarover op blz. 21 wordt gerelateerd.
3. Rapportages/verslagen/aantekeningen van hulpverlening/begeleiding van [benadeelde] .
4. Medische gegevens van [benadeelde] : onder aangaande het 'gebroken been’ waarvan volgens een van de getuigen (Pagie, RC) sprake zou zijn; cliënt ontkent dat nadrukkelijk;
5. Aangifte van [betrokkene 4] , geregistreerd onder 2014026930: zie pv verbalisant [verbalisant 1] , pv blz. 32: daarin zou cliënt als (hoofd)verdachte zijn aangemerkt.
6. Volledige informatie uit het politiesystemen voor zover nog niet aan het dossier toegevoegd; . mede naar aanleiding van de opmerking in het dossier (blz. 21 ) dat cliënt geregistreerd staat als (ex)vriend/loverboy”.
En herhaling van het verzoek de volgende getuigen te horen, naast de reeds op 28 februari 2018 gegeven toelichting:
a. Verbalisant [verbalisant 1] , zulks naar aanleiding van diens pv d.d.14 oktober 2014 (blz. 31): omtrent de contacten die hij heeft gehad met [betrokkene 3] en de activiteiten die hij heeft verricht en de contacten die hij heeft gehad met derden/anderen, bijvoorbeeld met de moeder van cliënt. b. Verbalisant [verbalisant 2] , zulks terzake van haar pv d.d. 19 november 2014 (blz. 34 e.v.), waarin zij aangeeft op 10 november 2014 "het slachtoffer [benadeelde] ” te hebben benaderd: wat is toen exact besproken en met wie; wat is er vervolgens besproken en afgesproken, pas op 10 februari 2015 wordt aangifte gedaan. Voor zover anderen tevens over deze contacten kunnen verklaren worden die personen hierbij tevens als getuige opgegeven.
c. Medewerkers van de verschillende instanties waar [benadeelde] heeft verbleven en met haar (over haar leven en over cliënt) contact hebben gehad: van PI Zwolle, Cederbörg, Wamsveld, etc., zulks in het verlengde van het hiervoor onder 3 gedane verzoek tot toevoeging van stukken.
Extra toelichting: Deze personen kunnen verklaren omtrent de inhoud van de contacten die zij met aangeefster hebben gehad: wat betrof dat? Dat is de 1e vraag. Vervolgens is de vraag of dat door hen of door verdediging/hof/AG als beïnvloeding kan worden gekwalificeerd: heeft dat invloed op de (bewijs)waarde van de vervolgens door haar afgelegde verklaringen? Waarom zouden de (deskundige) medewerkers van instellingen niet kunnen verklaren over eventuele invloed op haar? Te onbepaald? Onderzoek wordt niet gedaan, dus door verdediging niet nader te onderbouwen; gaat hof in arrest zeggen: niet of onvoldoende gebleken?! Daarmee materiële waarheidsvinding gediend? Nee.
(…)
e. [betrokkene 7] (oom van cliënt) en [betrokkene 8] (nicht van cliënt) (…).
f. [betrokkene 9] (…) echtgenote van cliënt. Deze getuigen kunnen verklaren omtrent de relatie van cliënt met zijn beide ouders, de verwikkelingen terzake van [betrokkene 2] en het ‘zwart maken’ door de ouders van cliënt van hem en anderen;
g. [benadeelde] , aangeefster: cliënt betwist uitdrukkelijk de juistheid van de door haar afgelegde belastende verklaringen.
Bijzonder in deze zaak is dat [betrokkene 3] gedurende jaren expliciet en impliciet heeft ontkend dat sprake zou zijn van gedwongen prostitutie; ja, er was sprake van een relatie waar over en weer mishandeling plaats vond; ook verbaal geweld werd over en weer niet geschuwd. Zij geeft dat zelf aan: 2 ruzie, 2 schuld, blz. 94. Maar niet/onvoldoende blijkt van verband met prostitutie; ook niet of onvoldoende van een ‘geobjectiveerde overwichtsituatie.’
Uit het dossier blijkt van een bepaalde mate van beïnvloedbaarheid waar het aangeefster betreft (zie onder andere de psychologische rapportage). Het is onjuist om dat alleen cliënt aan te rekenen en niet degenen die haar verder hebben bijgestaan, begeleid en behandeld.
Het is opmerkelijk dat, indien zij eenmaal onder de invloedsfeer komt van anderen (dezerzijds wordt aangenomen: vanaf 26 augustus 2013; datum van detentie), zij tot het (vermeende) inzicht komt dat sprake zou zijn van dwang en druk, op zodanige wijze dat sprake is van strafbaar handelen van cliënt.
Gesteld wordt dat zij in het kader van deze begeleiding wat al te nadrukkelijk op dat spoor is gezet. Als dan blijkt dat de relatie is beëindigd (en cliënt relatie met een ander is aangegaan), geeft dat verder voedingsbodem aan die gedachte; wrok, wraak.
Daarom is verzocht om, teneinde daar nader inzicht in te verkrijgen, rapportages van FPA en kliniek Cederborg te Zuid Laren en in Wamsveld (blz. 447) aan het dossier toe te laten voegen. In hoeverre heeft zij toen nog ontkend dat sprake was van druk en dwang, maar van een geheel eigen keuze van haar?
Ter onderbouwing enige citaten:
- "momenteel verblijft in een gesloten kliniek. Zij gaf aan dat de relatie met [verdachte] is verbroken en dat zij nu pas de ware aard van [verdachte] had leren kennen.” (blz. 32)
- Verklaring [benadeelde] als getuige bij RC: "In de gevangenis en kliniek heb ik veel geleerd. Ze hebben mij gesteund. Ze hebben mij dingen laten zien. Ik was jong en naïef.”
Blz. 384, verklaring aangeefster, naar aanleiding van bezoek van cliënt: "Ze zeiden, vertel maar gewoon de waarheid. We zagen het al toen hij op bezoek kwam, dat die jongen slecht voorjou was.”
Wat is de waarheid, die waarheid? Reconstrueren van eigen verleden: altijd terug kijkend met de kennis/het inzicht van dat moment.
Uit het nieuw aan het dossier toegevoegde proces-verbaal PL078L2011119754 ("kopie pv 05/721562- 11”; november 2011) blijkt dat ook weer: Blz. 6: “Het slachtoffer heeft naar de politie meerdere malen duidelijk gemaakt dat alles op vrijwillige basis was en dat zij wel mishandeld was door haar partner maar dat dat om ruzies ging en niet omdat zij gedwongen werd om zichzelf te prostitueren.” Zie ook blz. 19: geweld heeft niets met prostitutie te maken: “zij werkte in de prostitutie .. dat was haar eigen keus.” Wie vervolgens de buurvrouw en neef zijn (die anders zouden verklaren) blijft.onduidelijk ...: onvolledig pv?
Verzoekom die stukken alsnog toe te voegen en om aangeefster ook hieromtrent nader te horen. Aangeefster doet daar ook niet geheimzinnig over; de getuige [getuige 7] , blz. 16, die ze af en toe spreekt in het kader van overlast, geeft aan: “Ik hoorde de vrouw mij vertellen dat ze als prostituee werkt. Ik hoorde de man mij vertellen dat hij gek van de vrouw word.”
Blijkbaar is er veel roddel en achterklap, want [benadeelde] heeft op een gegeven moment “buiten op straat staan schreeuwen dat ze een prostituee is en dat iedereen dat mag weten.” (blz. 20).
Hierbij herhaald en ingelast: de inhoud van mijn pleitnota van 28 februari 2018.
Er zijn enkele
getuigengehoord bij RHC d.d. 2 oktober 201 8 en 5 februari 2019:
[betrokkene 5], moeder van aangeefster; kijkt om in wrok, cliënt zou schuld zijn van echtscheiding. Volgens rapportage, blz. 185, onderaan: gescheiden toen aangeefster 12 was; toen ging moeder ook harddrugs gebruiken. Moeder bevestigt als getuige - in tegenstelling tot wat [benadeelde] verklaard - onder andere over het feit dat haar dochter altijd tegen haar heeft gezegd vrijwillig in de prostitutie te zijn gegaan, zelfs vóórdat zij een relatie had met cliënt: [benadeelde] betwist dat laatste als getuige bij RC; naar we moeten vast stellen: ten onrechte; past bij de ‘brainwash’ die ze blijkbaar heeft ondergaan. Hoe is dat nu op de computer gegaan, omhoog plaatsen van advertenties? Getuige geeft aan: computer had ze op de Hommelseweg: maar toen was ze nog niet met [verdachte] : dat moet dan zijn geweest voordat ze cliënt leerde kennen: redeneren naar wenselijke conclusie.
Vader, [betrokkene 6]: "ik weet wel dat er veel mensen op haar hebben ingepraat. Sowieso wij, vrienden en vriendinnen. Ik weet niet of er ook mensen vanuit de kliniek op har hebben ingepraat. Voorts is verklaring van vader irrelevant, trekt conclusies, hoofdzakelijk gebaseerd op non-contact met zijn dochter: "Meestal ben ik de laatste die iets te weten komt van haar."
[getuige 6]. over periode in [plaats]: “Ze gingen op een gewone manier met elkaar om, ze liepen hand in had, gaven elkaar een kus. Ze zaten daar dan vaak samen beneden. Zij ging dan soms opeens naar boven. Ik vroeg wat ze dan ging doen. Hij zei; ‘ze werkt’. Ik zei: hoe kun je nou gaan met een meisje dat werkt?’ Hij zei: ‘ik heb mijn best gedaan, maar ze wil niet stoppen.”
Hieruit blijkt dat aangeefster volledig uit vrije wil en op eigen initiatief prostitutiewerkzaamheden heeft verricht; zowel voordat ze cliënt leerde kennen als tijdens hun relatie. Ook blijkt dat cliënt tegenstander was van deze werkzaamheden; desondanks ging ze daarmee door. De stellingen in het vonnis van de rechtbank (pas na aanvang relatie, op verzoek van cliënt) zijn dan ook onjuist (blz. 5).
(…)”.
4.6
Het hof heeft voornoemde verzoeken in het bestreden arrest van 8 juli 2020 opnieuw als volgt afgewezen:
“(…)
(Herhaalde) verzoeken verdediging
De raadsman heeft de op de regiezitting van 28 februari 2018 verschillende verzoeken gedaan. Een aantal van deze verzoeken is toegewezen. De raadsman heeft ter zitting de eerder afgewezen verzoeken herhaald en in zijn pleitnota onderbouwd. Deze verzoeken luiden - kort en zakelijk weergegeven - als volgt:
Het toevoegen van de volgende stukken:
1. De door aangeefster bij haar verhoren als aangeefster gemaakte en gebruikte aantekeningen. 2. De stukken van de strafza(a)k(en) tegen aangeefster zelf, inclusief documentatie en ter zake opgemaakte rapportages. Tevens de schorsingsvoorwaarden en het overtreden daarvan door aangeefster.
3. Rapportages / verslagen / aantekeningen van hulpverlening / begeleiding van aangeefster.
4. Medische gegevens van aangeefster aangaande een door haar opgelopen gebroken been.
5. De aangifte van [betrokkene 4] .
6. Volledige informatie uit het politiesysteem voor zover deze nog niet aan het dossier is toegevoegd.
Het horen als getuigen van:
a. Verbalisant [verbalisant 1]
b. Verbalisant [verbalisant 2]
c. Medewerkers van de verschillende instanties waar aangeefster heeft verbleven en die met haar contact hebben gehad.
(…)
e. [betrokkene 7] en [betrokkene 8]
f. [betrokkene 9]
g. Aangeefster
(…)
Oordeel hof
Het toevoegen van stukken.
1.
Gelet op de door de verdediging gegeven onderbouwing acht het hof het toevoegen van deze stukken niet van belang voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv zodat toevoeging van deze stukken aan het strafdossier reeds daarom niet noodzakelijk is. Het verzoek zal daarom worden afgewezen. Ten overvloede merkt het hof op dat de aantekeningen die aangeefster heeft gebruikt tijdens haar eerste verhoor zich in het dossier bevinden op pagina 116 tot en met 149.
2. t/m 4.
De onder de punten 2. tot en met 4. weergegeven verzoeken betreffen alle - kort gezegd - het toevoegen van aanvullende informatie en rapportages betreffende aangeefster aan het dossier. Het hof acht het verzoek om deze stukken aan het dossier toe te voegen, gelet op de daarvoor gegeven onderbouwing en de inbreuk op de privacy van aangeefster die het verstrekken van deze informatie zou opleveren, te onbepaald. Het hof acht de toevoeging van deze stukken aan het strafdossier daarom niet noodzakelijk, zodat de verzoeken zullen worden afgewezen.
5. en 6.
Gelet op de door de verdediging gegeven onderbouwing acht het hof het toevoegen van deze stukken niet van belang voor de beantwoording van de vragen van artikelen 348 en 350 Sv zodat toevoeging van deze stukken aan het strafdossier reeds daarom niet noodzakelijk is. De verzoeken zullen worden afgewezen.
Het horen van getuigen.
a. b. c.
De verzoeken tot het horen van [verbalisant 1] ; [verbalisant 6] en medewerkers van instanties waar aangeefster heeft verbleven zullen worden afgewezen. Het horen van deze getuigen acht het hof niet noodzakelijk. De verdediging wenst de getuigen te bevragen over hun contacten met aangeefster en of er - kort gezegd sprake kan zijn geweest van beïnvloeding van aangeefster. De gevraagde getuigen kunnen echter enkel verklaren over de contacten die zij met aangeefster hebben gehad, maar niet over de mogelijke invloed van deze contacten op aangeefster. Daarnaast acht het hof het verzoeken onder c. nog immer te onbepaald, zodat de noodzaak van het horen van deze getuige(n) niet is gebleken.
(…) e. f.
Gelet op de door de verdediging gegeven onderbouwing acht het hof het horen van deze getuigen niet van belang voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv, zodat de noodzaak om deze getuigen te horen niet is gebleken. Het verzoek tot het horen van deze getuigen zal daarom worden afgewezen.
g.
Aangeefster is in eerste aanleg gehoord door de rechter-commissaris in bijzijn van de toenmalige raadsman van verdachte. Hierbij is de verdediging in de gelegenheid gesteld om vragen te stellen aan de getuige. Het hof ziet, gelet op de door de verdediging gegeven onderbouwing geen noodzaak om deze getuige opnieuw te horen. (…)”
4.7
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat:
“hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van april 2010 t/m mei 2014 op meerdere plaatsen te Nederland, te weten te Nijmegen en /of te Arnhem en/of te Eindhoven en/of te Zevenaar en/of te Amsterdam en/of te Doetinchem en/of te Deventer en/of te Duiven en/of te en/of te in Nederland,
een ander, te weten [benadeelde] ,
A.
(sub 1) (telkens) door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie, heeft vervoerd en, (telkens) met het oogmerk van uitbuiting van die [benadeelde]
en
(sub 4) (telkens) door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie,
die [benadeelde] heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten,
en
(sub 9)
- met een of meer van de onder sub 1 genoemde middelen, te weten door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie,
die [benadeelde] heeft bewogen hem te bevoordelen uit de opbrengst van haar, [benadeelde] seksuele handelingen met of voor en derde en
B.
(sub 6) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [benadeelde]
immers heeft/is verdachte
- met die [benadeelde] een liefdesrelatie aangegaan, ten gevolge waarvan die [benadeelde] erg verliefd op verdachte is geworden en
- die [benadeelde] cocaïne laten gebruiken waaraan zij verslaafd is geraakt
- die [benadeelde] ertoe gebracht als prostituee te werken en
- tegen die [benadeelde] gezegd dat hij een grote schuld had die afgelost moest worden en
- tegen die [benadeelde] gezegd dat hij anders zou gaan werken als gigolo
- die [benadeelde] instructies gegeven voor het huren van een werkkamer
- die [benadeelde] geïnstrueerd welke klanten zij wel en niet mocht ontvangen en welke handelingen zij wel en niet moest/mocht doen
- een of meer seksadvertenties gemaakt van die [benadeelde] op de site van Speurders en/of onder de werknaam [naam]
- een of meeralen die seksadvertentie(s) omhoog gebeld
- door (prijs)afspraken te maken met klanten
- door klanten voor die [benadeelde] te regelen
- die [benadeelde] vervoerd en/of vervoer heeft geregeld voor die [benadeelde] naar klanten en prostitutiepanden
- die [benadeelde] prostitutieverdiensten, laten afgeven aan hem, verdachte
- die [benadeelde] haar bankpas en pincode aan hem, verdachte laten afstaan
door welke feiten en omstandigheden voor die [benadeelde] een (afhankelijkheids)situatie is ontstaan waaraan zij zich niet heeft kunnen onttrekken en/of ten gevolge waarvan zij geen weerstand heeft kunnen bieden aan verdachte.”

5.Het derde middel

5.1
Het derde middel klaagt over de afwijzing van het verzoek een aantal stukken toe te voegen aan het dossier en het verzoek een aantal personen als getuige te horen.
5.2
Uit de toelichting op het middel volgt dat het hier gaat om verzoeken van de verdediging die reeds bij appelmemorie zijn gedaan en – na een regiezitting op 28 februari 2018 - bij tussenarrest van 14 maart 2018 door het hof zijn afgewezen. Deze verzoeken zijn herhaald ter terechtzitting van de inhoudelijke behandeling op 24 juni 2020 en in het bestreden arrest (wederom) afgewezen omdat het hof – kort samengevat – daartoe geen noodzaak aanwezig achtte. Over deze afwijzingen in het bestreden arrest wordt in het derde middel geklaagd.

6.Juridisch kader

Verzoeken voegen van stukken in het dossier

6.1
Zoals gezegd klaagt het derde middel in de eerste plaats over de afwijzing van diverse verzoeken tot het voegen van stukken in het dossier. Bij de beoordeling van deze klacht kan het volgende voorop worden gesteld.
6.2
Ingevolge art. 149a lid 2 Sv behoren tot de processtukken “alle stukken die voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn, behoudens het bepaalde in artikel 149b”. [6] Of aan dit zogenaamde relevantiecriterium is voldaan, hangt af van de concrete inhoud of betekenis van het stuk voor de desbetreffende strafzaak. [7] Volgens de Hoge Raad is daarbij niet de aard van het stuk primair bepalend, maar de relevantie van het stuk voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen. [8] Een stuk kan in ieder geval als relevant voor de desbetreffende strafzaak worden beschouwd wanneer het gaat om stukken die van belang kunnen zijn bij het beantwoorden van de vragen van art. 348 Sv en art. 350 Sv, zoals belastende of ontlastende stukken in het kader van het ten laste gelegde feit, stukken die van belang zijn voor de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, stukken die zien op de (controle) van de rechtmatigheid van het opsporingsonderzoek en stukken die voor de straftoemeting relevant zijn. Ook stukken die betrekking hebben op de betrouwbaarheid van bewijsmateriaal of de rechtmatigheid (van de verkrijging) daarvan kunnen onder het relevantiecriterium vallen. [9]
6.3
Ter terechtzitting gedane verzoeken tot het voegen van stukken bij de processtukken, zijn verzoeken in de zin van art. 328 Sv om toepassing te geven aan art. 315 lid 1 Sv (dat op grond van art. 415 Sv ook in hoger beroep van toepassing is. [10] De maatstaf waaraan de rechter dergelijke verzoeken moet toetsen is of van de noodzaak van het verzochte is gebleken. Bij de beoordeling van beslissingen tot afwijzing van een verzoek om voeging moet, net als bij de afwijzing van getuigenverzoeken (waarover hieronder meer) het richtsnoer zijn ‘of de beslissing begrijpelijk is in het licht van – als waren het communicerende vaten – enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen. [11] Verzoeken horen van getuigen
6.4
Verder wordt in het derde middel geklaagd over de afwijzing van de (herhaalde) verzoeken gedaan ter terechtzitting om diverse personen als getuigen te horen. Het hof dient dergelijke verzoeken te toetsen aan het noodzakelijkheidscriterium (vgl. art. 415 jo. art. 315 Sv).
6.5
Over de beoordeling van getuigenverzoeken heeft de Hoge Raad in 2014 en 2017 twee overzichtsarresten gewezen. In het arrest van 1 juli 2014 [12] heeft de Hoge Raad met betrekking tot het noodzakelijkheidscriterium overwogen dat de rechter naar aanleiding van een gemotiveerd, duidelijk en stellig verzoek van de verdediging om getuigen op te roepen, de noodzaak daartoe zal moeten beoordelen met het oog op de volledigheid van het onderzoek. De rechter kan het verzoek afwijzen op de grond dat hij zich door het verhandelde ter terechtzitting voldoende ingelicht acht en dat hem dus de noodzakelijkheid van het gevraagde verhoor niet is gebleken. [13] Over de gevallen en de mate waarin een afwijzing nader zou moeten worden gemotiveerd overweegt de Hoge Raad dat hij geen algemene regels kan geven omdat zich vele, uiteenlopende situaties kunnen voordoen. Wel geeft hij aan dat daarbij van belang zijn de aard van het onderwerp waarover de getuige zou kunnen verklaren en de indringendheid van de door de verdediging aangevoerde argumenten om hem te horen. [14] In cassatie gaat het bij de beoordeling van de afwijzing van een verzoek tot het horen van getuigen om de vraag of het hof het juiste criterium heeft toegepast en of de beslissing begrijpelijk is in het licht van wederom – als waren het communicerende vaten – enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het verzoek is afgewezen. [15]
6.6
In aanvulling daarop heeft de Hoge Raad in het arrest van 4 juli 2017, [16] uiteengezet welke eisen gelden met betrekking tot de onderbouwing van verzoeken van de verdediging tot het oproepen en horen van getuigen. Die motiveringsplicht houdt in dat de verdediging ten aanzien van iedere door haar opgegeven getuige moet toelichten waarom het horen van deze getuige van belang is voor enige in de strafzaak op grond van artikel 348 Sv en 350 Sv te nemen beslissing. Aan dit motiveringsvereiste ligt ten grondslag dat de rechter in staat wordt gesteld de relevantie van het verzoek te beoordelen, mede in het licht van de onderzoeksbevindingen zoals deze zich op het moment van het verzoek in het dossier bevinden. Ook draagt dat vereiste eraan bij dat de rechter zo vroegtijdig mogelijk het recht op een eerlijk proces in de zin van art. 6 lid 1 EVRM bij de beoordeling van het verzoek kan betrekken. [17]
6.7
Die motiveringsplicht is in de zaak-Keskin op 19 januari 2021 [18] door het EHRM ten aanzien van het oproepen van belastende getuigen in strijd geacht met art. 6 EVRM omdat in deze gevallen het belang bij het horen wordt voorondersteld, dus niet nader hoeft te worden onderbouwd. Daarop heeft de Hoge Raad in een arrest van 20 april 2021 [19] de eisen met betrekking tot de onderbouwing van verzoeken van de verdediging tot het oproepen en horen van getuigen die een belastende verklaring hebben afgelegd en die door de verdediging niet zijn ondervraagd bijgesteld. Verzoeken tot het horen van deze specifieke groep getuigen hoeven niet langer te worden onderbouwd en mogen dus ook niet worden afgewezen op de enkele grond dat het verzoek niet of niet naar behoren is onderbouwd. In alle overige gevallen geldt nog steeds de in het hiervoor genoemde arrest van 4 juli 2017 neergelegde regel dat het verzoek tot het oproepen en het horen van getuigen door de verdediging moet worden gemotiveerd. Het arrest van 20 april 2021 heeft hier geen verandering in gebracht. [20]

7.Bespreking van het derde middel

7.1
Het hof heeft alle ter terechtzitting gedane verzoeken waarover in het derde middel wordt geklaagd terecht beoordeeld aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium. In cassatie wordt geklaagd dat het hof de (herhaalde) verzoeken heeft afgewezen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen, althans dat het hof deze beslissing onbegrijpelijk en ontoereikend heeft gemotiveerd, althans onvolledig heeft gemotiveerd.
7.2
De onderhavige verzoeken zijn in het bestreden arrest door het hof als volgt samengevat:
“Het toevoegen van de volgende stukken:
1. De door aangeefster bij haar verhoren als aangeefster gemaakte en gebruikte aantekeningen.
2. De stukken van de strafza(a)k(en) tegen aangeefster zelf, inclusief documentatie en ter zake opgemaakte rapportages. Tevens de schorsingsvoorwaarden en het overtreden daarvan door aangeefster.
3. Rapportages / verslagen / aantekeningen van hulpverlening / begeleiding van aangeefster.
4. Medische gegevens van aangeefster aangaande een door haar opgelopen gebroken been.
5. De aangifte van [betrokkene 4] .
6. Volledige informatie uit het politiesysteem voor zover deze nog niet aan het dossier is toegevoegd.
Het horen als getuigen van:
a. Verbalisant [verbalisant 1]
b. Verbalisant [verbalisant 2]
c. Medewerkers van de verschillende instanties waar aangeefster heeft verbleven en die met haar contact hebben gehad.
(…)
e. [betrokkene 7] en [betrokkene 8]
f. [betrokkene 9]
g. Aangeefster.”
7.3
Het hof heeft de verzoeken geclusterd besproken. In de toelichting op het middel heeft de steller van het middel bij de formulering van de klachten dezelfde clustering aangehouden. Ik zal bij de bespreking van deze klachten om die reden dezelfde indeling hanteren.
Het toevoegen van stukken
De door aangeefster bij haar verhoren als aangeefster gemaakte en gebruikte aantekeningen (1)
7.4
De verdediging heeft verzocht de aantekeningen van aangeefster die zij zou hebben gemaakt en gebruikt ten tijde van haar aangifte en haar verhoor bij de rechter-commissaris aan het dossier toe te voegen. Toewijzing van dit verzoek zou van belang zijn gelet op het ontbreken van een audio- visuele registratie van het verhoor van aangeefster op 30 maart 2015, te meer nu uit de door verbalisanten opgemaakte aanvullende processen-verbaal niet duidelijk is geworden waarom de procedure hieromtrent niet is gevolgd.
7.5
Anders dan de steller van het middel vind ik het oordeel van het hof dat gelet op de door de verdediging gegeven onderbouwing van dit verzoek het voegen van deze stukken niet van belang wordt geacht voor de beantwoording van de vragen van art. 348 Sv en art. 350 Sv niet onbegrijpelijk. Ter onderbouwing van het verzoek is enkel aangevoerd dat de aantekeningen van de aangeefster van belang zijn met het oog op het ontbreken van een audio- visuele registratie van het verhoor van aangeefster op 30 maart 2015. Nog daargelaten dat niet duidelijk is op welke aantekeningen wordt gedoeld, nu uit de door het hof ten overvloede gemaakte opmerking volgt dat de aantekeningen die de aangeefster heeft gemaakt bij haar eerste verhoor zich reeds in het dossier bevinden, heeft de verdediging niet aangevoerd waarom de aantekeningen in dit verband relevant zouden zijn. [21] Uit de algemene vooropstelling van de verdediging dat alle verzoeken om voeging van stukken in deze zaak moeten wordt geplaatst in het kader van de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van aangeefster leid ik af dat het de verdediging te doen is om de toetsing van de betrouwbaarheid van bewijsmateriaal. Bij gebreke van een nadere en meer concrete toelichting inzake de relevantie van de betreffende stukken voor in de betreffende zaak te nemen beslissingen was het hof mijns inziens niet gehouden tot een nadere motivering.
De stukken van de strafza(a)k(en) tegen aangeefster zelf (2) rapportages / verslagen / aantekeningen van hulpverlening / begeleiding van aangeefster (3) en medische gegevens van aangeefster aangaande een door haar opgelopen gebroken been (4)
7.6
Bij de onder 2 tot en met 4 weergegeven verzoeken gaat het kort samengevat om aanvullende informatie en rapportages over de persoon van aangeefster. Volgens de verdediging zou uit deze stukken een bepaalde mate van beïnvloedbaarheid van de aangeefster kunnen blijken en is dit relevant in het kader van de beoordeling van de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster.
7.7
Het hof heeft deze verzoeken gelet op de onderbouwing en de inbreuk op de privacy van aangeefster die het verstrekken van deze informatie zou opleveren, te onbepaald geacht en het verzoek om voeging van deze stukken reeds daarom niet noodzakelijk gevonden.
7.8
Volgens de steller van het middel is dat oordeel niet begrijpelijk omdat het openbaar ministerie reeds een psychologisch rapport over de persoon van aangeefster in het dossier heeft gevoegd en daarmee reeds inbreuk is gemaakt op de privacy van de aangeefster. Bovendien is het oordeel dat het verzoek te onbepaald is onverenigbaar met het oordeel dat dit een te grote inbreuk op de privacy van de aangeefster zou zijn; enerzijds wordt aangenomen dat de inhoud van de stukken onbekend is terwijl voeging in het dossier dan toch een (vergaande) inbreuk zou vormen, aldus de steller van het middel.
7.9
Zoals gezegd komt het bij de beoordeling van dergelijke verzoeken neer op de vraag of het gaat om stukken die voor enige door de rechter ter zitting te nemen beslissing relevant is. Strikt genomen biedt art. 149a Sv geen ruimte voor een belangenafweging. [22] Uit de formulering van de afwijzende overweging van het hof leid ik echter af dat het dragende argument voor afwijzing van het verzoek niet is gelegen in een belangafweging maar in het feit dat het verzoek te onbepaald is waardoor het hof kennelijk niet kan vaststellen op welke stukken de verzoeken zien en waarom deze relevant zouden kunnen zijn voor enige door de rechter te nemen beslissing. Dat oordeel vind ik gelet op de summiere onderbouwing – mede in het licht van het feit dat er zich reeds een psychologische rapportage over de persoon van de aangeefster in het dossier bevindt - niet onbegrijpelijk.
De aangifte van [betrokkene 4] (5) en volledige informatie uit het politiesysteem (6)
7.1
Ten slotte heeft de verdediging gevraagd om de aangifte van [betrokkene 4] toe te voegen aan het dossier alsmede de volledige informatie uit het politiesysteem met betrekking tot de verdachte. In het geval van de aangifte van [betrokkene 4] zou het – zo begrijp ik uit het onderliggende dossier [23] – gaan om een afpersing waarbij de verdachte als (hoofd)verdachte zou zijn aangemerkt. Dit stuk zou van belang zijn om vast te kunnen stellen of de verdachte daarbij een relevante rol heeft gehad en welke rol de aangeefster in deze kwestie heeft gehad. Met betrekking tot de stukken uit het politiesysteem zou de relevantie van voeging zijn gelegen in de opmerking in het dossier dat verdachte zou zijn geregistreerd als (ex)vriend/loverboy.
7.11
Ook deze verzoeken zijn door het hof afgewezen omdat – gelet op de door de verdediging gegeven onderbouwing – het voegen van deze stukken niet van belang wordt geacht voor de beantwoording van de vragen van art. 348 Sv en 350 Sv en om die reden voeging niet noodzakelijk is. In het licht van hetgeen de verdediging heeft aangevoerd ter onderbouwing van het verzoek om de getuige te horen, is die afwijzing niet onbegrijpelijk en tevens toereikend gemotiveerd. Zonder nadere toelichting van de verdediging, die ontbreekt, valt immers niet in te zien waarom de aangifte in een andere strafzaak dan de onderhavige en algemene informatie over de verdachte uit het politiesysteem relevant zijn bij de beantwoording van de vragen van art. 348 Sv en art. 350 Sv in onderhavige zaak.
Het horen van getuigen
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 6] en medewerkers van instanties waar aangeefster heeft verbleven (a, b en c)
7.12
De verdediging heeft onder meer verzocht de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 6] en medewerkers van instanties waar aangeefster heeft verbleven als getuigen te horen. Nu het hier gaat om ontlastende getuigen moet de afwijzing van deze verzoeken niet worden beoordeeld aan de hand van de Post-Keskin-rechtspraak van de Hoge Raad, maar op basis van eerder genoemde algemene overzichtsarresten van de Hoge Raad uit 2014 en 2017, waarbij het kort samengevat neer komt op de vraag of de afwijzende beslissing begrijpelijk is.
7.13
De steller van het middel meent dat de afwijzing van deze getuigenverzoeken onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd is gelet op de door de verdediging gegeven onderbouwing van deze verzoeken. Tijdens de regiezitting heeft de verdediging aangevoerd dat zij de getuigen wil horen over de inhoud van hun contacten met de aangeefster. Bij de inhoudelijke behandeling heeft de verdediging dit verzoek gehandhaafd en ter onderbouwing hier aan toegevoegd dat het kort gezegd de vraag is of ‘dat [contact] door hen of door de verdediging/hof/AG als beïnvloeding kan worden gekwalificeerd’ en of dat invloed heeft op de bewijswaarde van vervolgens door de aangeefster afgelegde verklaringen.
7.14
Het hof heeft in het bestreden arrest geoordeeld dat het geen noodzaak ziet deze personen als getuigen te horen omdat deze personen enkel kunnen verklaren over de contacten die zij met aangeefster hebben gehad en niet over de mogelijke invloed van deze contacten op de aangeefster. Met betrekking tot het verzoek ‘medewerkers van instanties waar aangeefster heeft verbleven’ heeft het hof daar nog aan toegevoegd dat dit verzoek te onbepaald is.
7.15
Volgens de toelichting op het middel heeft het hof met dit oordeel nadrukkelijk de strekking, redenen en onderbouwing van het verzoek miskend; het zou de verdediging juist te doen zijn geweest om meer inzicht te krijgen in de aard en de inhoud van de contacten. Daarbij heeft het hof ten onrechte aangenomen dat de getuigen niet zouden kunnen verklaren over de mogelijke beïnvloedbaarheid van de aangeefster en is bovendien miskend dat het oordeel of aangeefster door deze contacten mogelijkerwijs zou zijn beïnvloed nadrukkelijk aan het hof is overgelaten.
7.16
Ik kan de steller van het middel hierin niet volgen. Het hof heeft expliciet onderkend dat de getuigen wel degelijk kunnen verklaren over de inhoud van hun contacten met de aangeefster, maar kennelijk vond het hof het niet noodzakelijk hen hierover te horen gelet op het oordeel dat deze getuigen niet zouden kunnen verklaren over de invloed van deze contacten op de aangeefster, en dus - zo begrijp ik het hof - over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk nu uit de motivering van de verzoeken volgt dat de onderhavige verzoeken zijn gedaan om de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster ter discussie te stellen. Het ging niet om de inhoud van de contacten op zichzelf. Ook het oordeel dat de getuigen niet zouden kunnen verklaren over de mogelijke invloed van hun contacten op de aangeefster vind ik niet onbegrijpelijk. Dat zijn immers geen feitelijke vaststellingen waarover zij naar eigen wetenschap zouden kunnen verklaren. In dit oordeel ligt besloten dat het hof zichzelf kennelijk ook niet in staat achtte dergelijke vaststellingen te doen. Ook in zoverre is de afwijzing dus niet onbegrijpelijk en is het hof niet ontoelaatbaar vooruitgelopen op de verklaringen van de getuigen.
[betrokkene 7] , [betrokkene 8] en [betrokkene 9] (e en f)
7.17
Verder heeft de verdediging verzocht om [betrokkene 7] (oom van verdachte), [betrokkene 8] (nicht van verdachte) en [betrokkene 9] (echtgenote van verdachte) als getuigen te horen. Ook dit zijn ‘ontlastende’ getuigen zodat zich geen ‘Kesin-situatie’ voor doet en in cassatie moet worden bezien of de afwijzende beslissing van het hof in het licht van wat de verdediging heeft aangevoerd begrijpelijk is.
7.18
Dit verzoek is zowel op de regiezitting als ter terechtzitting op dezelfde wijze als volgt onderbouwd. Deze getuigen zouden kunnen verklaren over de relatie van verdachte met zijn ouders ( [betrokkene 12] en [betrokkene 13] ) en de verwikkelingen rondom [betrokkene 2] , het zoontje van de verdachte; zij zouden kunnen verklaren dat de verklaringen die zijn afgelegd door de ouders van de verdachte onbetrouwbaar zijn omdat zij de verdachte willen ‘zwart maken’. Dit verzoek is meer in het bijzonder gedaan gelet op het oordeel van de rechtbank in eerste aanleg dat de stelling van verdachte dat de verklaringen van zijn ouders onbetrouwbaar zijn omdat zij samenspannen tegen hem zodat hij zijn zoontje [betrokkene 2] niet meer kan zien, geen enkele steun vindt in de processtukken.
7.19
Het hof heeft deze verzoeken afgewezen omdat het gelet op de onderbouwing van deze verzoeken het horen van de verzochte getuigen niet van belang acht voor de beantwoording van de vragen van de art. 348 Sv en 350 Sv, zodat de noodzaak om deze getuige te horen niet is gebleken. Tegen de achtergrond van de hiervoor weergegeven summiere onderbouwing en in het licht van de bewijsoverweging [24] over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 12] en [betrokkene 13] waaruit volgt dat het dossier kennelijk geen aanknopingspunten geeft om aan te nemen dat die [betrokkene 12] en [betrokkene 13] de verdachte zouden benadelen vind ik dat oordeel niet onbegrijpelijk.
Aangeefster (g)
7.2
Ten slotte heeft de verdediging verzocht om aangeefster (nogmaals) als getuige te horen. Hoewel hier anders dan bij voornoemde verzoeken wel sprake is van een belastende getuige doet zich hier evenmin een Keskin-situatie voor omdat de verzochte getuige al bij de rechter-commissaris is gehoord en de verdediging bij dat verhoor vragen heeft kunnen stellen. Dat betekent dat wanneer de verdediging deze getuige nadien wil horen, een nadere onderbouwing van het daartoe strekkend verzoek mag worden verlangd, meer in het bijzonder waarom niet met het eerdere verhoor kan worden volstaan en dat concreet wordt aangegeven welke vragen nog aan de getuige moeten worden gesteld. Met mijn ambtgenoten Frielink en Paridaens meen ik dat in dit soort gevallen de in de randnummers 6.4 en 6.5 besproken jurisprudentie op zichzelf nog wel relevant kan zijn. [25]
7.21
In onderhavige zaak heeft het hof het verzoek om aangeefster nogmaals te horen afgewezen omdat a) aangeefster reeds in eerste aanleg als getuige bij de rechter-commissaris, in aanwezigheid van de raadsman is gehoord en b) gelet op de gegeven onderbouwing van het verzoek het hof geen noodzaak ziet om aangeefster nogmaals als getuige te (laten) horen.
7.22
Geklaagd worden over het oordeel onder b; volgens de steller van het middel zou het hof ten onrechte niet hebben gereageerd op hetgeen door de verdediging in beroep ten grondslag is gelegd aan het opnieuw horen van aangeefster. In de toelichting wordt in dit verband gewezen op hetgeen door de verdediging is aangevoerd tijdens de regiezitting op 28 februari 2018 (zie hiervoor onder randnummer 4.3) en tijdens de inhoudelijke behandeling op 24 juni 2020 (zie hiervoor onder randnummer 4.5). Kern van het betoog tijdens de regiezitting is dat de aangeefster in een nieuw verhoor desgewenst zou kunnen worden geconfronteerd met nader ontvangen bescheiden/stukken en/of nadere verklaringen van andere getuigen. Bij de inhoudelijke behandeling van de zaak heeft de verdediging onder verwijzing naar haar pleitnotitie zoals voorgehouden op de regiezitting gepersisteerd bij het verzoek om aangeefster nogmaals te horen, maar niet onderbouwd aangegeven over welke nadere ontvangen stukken zij zou moeten worden gehoord. Dat is op zich niet verwonderlijk nu het hof bij tussenarrest vrijwel alle verzoeken om voeging van stukken heeft afgewezen. [26] Ook in de toelichting op het middel wordt hierover geen helderheid verschaft, zodat het in het duister blijft over welke nadere stukken aangeefster zou moeten worden gehoord.
7.23
Dat is anders met betrekking tot de nadere verklaringen van andere getuigen. Terecht merkt de steller van het middel op dat bij tussenarrest een aantal verzoeken om getuigen te horen wel is toegewezen, zodat het verzoek om aangeefster te confronteren met deze verklaringen wel degelijk relevant is geworden. De steller van het middel doelt daarmee neem ik aan op de verklaringen van [betrokkene 5] en [betrokkene 6] (de ouders van aangeefster) en [getuige 6] die zij op 2 oktober 2018 en 5 februari 2019 tegenover de raadsheer-commissaris als getuigen hebben afgelegd. [27] Dat neemt niet weg dat zoals gezegd van de verdediging mag worden verwacht dat zij aangeeft waarom aangeefster met deze verklaringen zou moeten worden geconfronteerd. In de toelichting op het middel wordt voor deze onderbouwing verwezen naar pagina 2 onderaan en pagina 3 onderaan de pleitnota zoals overgelegd op de inhoudelijke zitting van 24 juni 2020 en gesteld dat dit in zijn algemeenheid ziet op de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster. Concreet lees ik in deze passages als onderbouwing voor het verzoek [28] dat uit deze nadere verklaringen zou kunnen worden afgeleid dat aangeefster in het verleden uit vrije wil en op vrijwillige basis is begonnen met prostitutie-activiteiten en de verdediging de aangeefster met deze verklaringen wil confronteren teneinde de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster te betwisten.
7.24
Deze verklaringen hebben echter kennelijk op een eerdere periode uit het leven van de aangeefster betrekking en niet op de ten laste gelegde periode. Tegen deze achtergrond vind ik het oordeel van het hof dat – gelet op het feit dat de aangeefster al een keer nader is gehoord bij de rechter-commissaris waarbij de verdediging in de gelegenheid is geweest de betrouwbaarheid van aangeefster nader te toetsen – geen noodzaak is gebleken om de aangeefster nogmaals aan een verhoor te onderwerpen, niet onbegrijpelijk en was het hof niet gehouden tot een nadere motivering.
7.25
Het middel faalt.

8.Het vierde middel

8.1
In het vierde middel wordt geklaagd dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
8.2
Het cassatieberoep is ingesteld op 15 juli 2020. De stukken van het geding zijn op 18 augustus 2021 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. Daarmee is de inzendtermijn van 8 maanden overschreden en de klacht dus terecht voorgesteld. Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan zestien maanden sinds het instellen van het cassatieberoep zijn verstreken. De overschrijding van de redelijke termijn dient te leiden tot strafvermindering.
8.3
Het middel slaagt.

9.Conclusie

9.1
Het derde middel faalt en kan met een aan art. 81 lid 1 RO ontleende overweging worden afgedaan. Het vierde middel is terecht voorgesteld.
9.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
9.3
Deze aanvullende conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde straf. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

2.Zie tussenarrest HR 7 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:801.
3.Met overneming van vetgedrukte en gecursiveerde tekst.
4.Te weten: (zie p. 2 tussenarrest):
5.Met overneming van onderstreepte en vetgedrukte tekst.
6.Tot de processtukken behoren niet de stukken die met machtiging van de rechter-commissaris niet bij de processtukken zijn gevoegd met het oog op de belangen genoemd in art. 187d Sv.
7.Vgl.
8.HR 16 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:218,
9.Leerstukken. R. ter Haar, G.H. Meijer en A. Seuters, Leerstukken Strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2018, (hoofdstuk 3.11) p. 440; M.J. Borgers, ‘Processtukken’, DD 2014, p. 1-18 (onder 3.3).
10.G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht (bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans), Wolters Kluwer: Deventer 2021, p. 257.
11.Zie de conclusie van mijn ambtgenoot AG Keulen 15 december 2020, 19/03740 (niet gepubliceerd, HR 16 februari 2021: art. 81 RO); Vgl. HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015,
12.HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496,
13.HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496,
14.HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496,
15.HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496,
16.HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1219,
17.Herhaald in HR 20 april 2022, ECLI:NL:HR:2021:576,
18.EHRM 19 januari 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:0119JUD000220516,
19.HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576, NJ 2021/173 m.nt. J.M. Reijntjes (Post-Keskin).
20.HR 19 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:498, r.o. 2.5.1-2.5.4.
21.Een blik over de papieren muur leert dat het eerste verhoor waar het hof aan refereert heeft plaatsgevonden op 10 februari 2015 (p. 85-115). Dit verhoor werd blijkens het voorblad van het proces-verbaal audiovisueel geregistreerd. Als bijlage bij dit verhoor zijn de aantekeningen gevoegd die zij tijdens het verhoor bij zich had (p. 116-149). Op 30 maart 2015 is aangeefster aanvullend gehoord (p. 150-179). Dit verhoor is niet audio-visueel geregistreerd. Verder merk ik op dat de rechter-commissaris tijdens het verhoor van aangeefster op 17 oktober 2016 (p. 2-3) in aanwezigheid van de toenmalige raadsman van de verdachte heeft gevraagd naar de ‘briefjes’ met aantekeningen die de aangeefster bij zich had. De inhoud van deze briefjes zijn niet bij het verhoor gevoegd en de toenmalige raadsman heeft hier ook niet om gevraagd.
22.Zie hierover uitgebreider: M.J. Borgers, ‘Processtukken’,
23.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 oktober 2014 opgemaakt door [verbalisant 1] , p. 32.
24.“Betrouwbaarheid verklaringen getuigen (…) [betrokkene 12] en [betrokkene 13]
25.Conclusie AG Frielink 25 januari 2022, ECLI:NL:PHR:2022:60 (HR: art. 81 RO, zie HR 15 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:371, r.o. 2); Conclusie AG Paridaens 12 april 2022, ECLI:NL:PHR:2022:358 (HR: art. 81 RO, zie HR 7 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:837).
26.Het hof heeft bij tussenarrest van 14 maart 2018 wel ingestemd met het verzoek dat het politiedossier dat aan de sepotmedeling met betrekking tot een eerdere verdenking van mensenhandel aan het dossier zal worden toegevoegd (zie tussenarrest, p. 7 onder ad B.1). Verder blijkt uit de stukken dat het openbaar ministerie de verdediging in haar verzoeken deels tegemoet is gekomen door toe te zeggen dat enkele aanvullende processen-verbaal zullen worden opgemaakt betreffende bevindingen van verbalisanten (zie tussenarrest, p. 6, ad A. over de wijze van verslaglegging van het verhoor van aangeefster, p. 2, C (a,b) en p. 7 ad C, a.b met betrekking tot het horen van verbalisanten over de aard en inhoud van een gesprek dat zij op 14 mei 2014 met aangeefster hebben gevoerd.)
27.De verzoeken om deze personen als getuigen te horen zijn toegewezen bij tussenarrest van 14 maart 2018, zie onder randnummer 4.4.
28.Zie onder randnummer 4.5.