Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
,maar artikel 32, lid 2, van de Wet van toepassing is en dat op grond van de laatstgenoemde bepaling op de Ontvanger de stelplicht en de bewijslast rust dat het belopen van de bijkomende bedragen aan belanghebbende is te wijten.
Indien het Hof heeft aangenomen dat dit geschilpunt niet meer aan de orde was doordat de bijkomende bedragen ten tijde van zijn uitspraak waren betaald, heeft het daarmee blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. De juistheid van een beschikking tot aansprakelijkstelling moet immers worden beoordeeld naar het moment waarop die beschikking is gegeven. [3] Het Hof is ook van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan indien het heeft aangenomen dat ten aanzien van de aansprakelijkheid voor de bijkomende bedragen dezelfde maatstaven gelden als voor de aansprakelijkheid voor de belastingschuld. Met betrekking tot de belastingschuld geldt dat degene die op grond van artikel 33, lid 1, aanhef en letter a, van de Wet aansprakelijk is, volgens het vierde lid van dat artikel niet aansprakelijk is voor zover hij bewijst dat het niet aan hem is te wijten dat de belasting niet is voldaan. Ten aanzien van de bijkomende bedragen heeft daarentegen de ontvanger op grond van artikel 32, lid 2, van de Wet de stelplicht en, bij gemotiveerde betwisting, de bewijslast ten aanzien van feiten en omstandigheden die (kunnen) meebrengen dat het belopen van die bedragen aan de aansprakelijke is te wijten. [4] Indien het Hof van de juiste rechtsopvatting is uitgegaan, had het in zijn uitspraak een afzonderlijke gemotiveerde beslissing over de aansprakelijkheid voor de bijkomende bedragen moeten opnemen. De uitspraak, waarin een dergelijke beslissing ontbreekt, is in dat geval ontoereikend gemotiveerd.