2.3.1Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 19 oktober 2021 heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“2. Onrechtmatigheid observatie [A] B.V.
4. Het opsporingsonderzoek in onderhavige zaak is niet uitsluitend door de politie verricht. Het recherchebureau [A] B.V. heeft eveneens opsporingsbevoegdheden gebezigd die in het strafrecht slechts onder bijzondere omstandigheden door politie mogen worden gebezigd. Een belangrijke kwestie die thans aan het hof voorligt is dan ook wat er dient te geschieden met de informatie die door [A] is aangeleverd.
5. Door [A] is een peilbaken onder de auto van cliënt geplaatst. Het peilbaken is volgens getuige [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) actief geweest onder de auto van cliënt in de periode van 2 mei 2018 om 07.49 uur tot en met 18 juni 2018 om 19.05 uur.
6. [betrokkene 1] heeft cliënt, naar aanleiding van peilbakengegevens, fysiek geobserveerd. Deze fysieke observatie was alleen mogelijk door de gegevens van het peilbaken. Het baken gaf namelijk aan dat de Peugeot in de buurt was van de woning van [slachtoffer] in [plaats] . Dit vormde voor [betrokkene 1] aanleiding om over te gaan tot een fysieke observatie.
7. De fysieke observatie vormt samen met de inzet van het peilbaken één observatie, die als stelselmatige observatie moet worden gezien. Indien een dergelijke observatie door politie zou zijn uitgevoerd dan viel deze te duiden als een stelselmatige observatie ex artikel 126g WvSv. Of sprake is van een stelselmatige observatie hangt onder meer af van elementen zoals de duur, de plaats (min of meer besloten of intiem), de intensiteit, continuïteit of frequentie en het al dan niet toepassen van een technisch hulpmiddel en de mogelijkheden die dat biedt (met dan alleen de zintuigelijke waarnemingen versterken of niet).
8. Het onderzoek van [A] heeft ongeveer anderhalve maand geduurd, er is gebruik gemaakt van een technisch hulpmiddel, te weten een peilbaken, en er zijn video-opnamen gemaakt. Het maken van video-opnamen maakt een observatie in de regel stelselmatig.
9. Zoals gezegd mag de politie pas overgaan op stelselmatige observatie op grond van artikel 126g WvSv wanneer een officier van justitie daartoe een bevel afgeeft. Het betreft een bijzondere opsporingsbevoegdheid die een (potentieel) grote inbreuk maakt op de grondrechten van burgers. Aan burgers komt deze bevoegdheid niet toe. De uitvoering van bijzondere opsporingsbevoegdheden door burgers staat haaks op de wettelijke grondslag van bijzondere opsporingsbevoegdheden, daar het toelaten van deze uitvoering geen beperking oplegt aan een burger, terwijl het begrenzen van het handelen precies het oogmerk was van de wet BOB.
10. In eerste aanleg is getuige [betrokkene 1] op 7 maart 2019 bij de rechter-commissaris gehoord. [betrokkene 1] stelt dat de rechtmatigheid van de inzet van het peilbaken op de privéauto van cliënt kan worden gebaseerd op de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: Wpbr). In deze wet is geen bevoegdheid te lezen die de inzet van een peilbaken legitimeert.
11. Ten behoeve van deze wet bestaat wel de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (hierna: de regeling). In artikel 23a van de regeling staat: “Een recherchebureau stelt een (privacy)gedragscode vast, identiek aan het in bijlage 6 bij deze regeling vastgestelde model, en leeft de code na”. De bijlage waarnaar wordt verwezen is de Privacygedragscode sector particuliere onderzoeksbureaus van de Nederlandse Veiligheidsbrache (hierna Privacygedragscode). Zoals vermeld onder 2 is deze gedragscode bindend voor advies-, recherche- en schadeonderzoeksbureaus die lid zijn van de Nederlandse Veiligheidsbranche.
Hoewel [A] geen lid is van de Nederlandse Veiligheidsbranche, is de privacygedragscode relevant nu zij op grond van artikel 23a van de regeling een identieke gedragscode moeten vaststellen.
12. In de Privacygedragscode is onder 7.4 Observatie bepaald dat: “de inzet van [een GPS-baken] is beperkt tot bedrijfsvoertuigen en privévoertuigen die bedrijfsmatig gebruikt worden door de onderzochte persoon en is verder beperkt tot die tijden die relevant zijn voor de onderzoeksopdracht”.
13. De Peugeot waarop volgens [betrokkene 1] een peilbaken is aangebracht door [A] is een privévoertuig dat slechts in de privésfeer wordt gebruikt. De Privacygedragscode is hieromtrent kristalhelder: dit is niet toegestaan. Het handelen van [A] is dus in strijd met de Privacygedragscode die hoort bij de regeling en die op diens beurt de Wpbr nader regelt. Het handelen is dus niet in overeenstemming met de wet. De inzet van de peilbaken is aldus onrechtmatig. De rechtbank is in eerste aanleg ook terecht tot dezelfde conclusie gekomen. Ik verzoek uw hof om deze conclusie van de rechtbank over te nemen.
14. Ook een stelselmatige observatie is op grond van het wettelijk systeem zoals zojuist aangehaald niet toegestaan voor particuliere recherchebureaus. In de Privacygedragscode staat dat: “het aanbrengen van een technisch hulpmiddel in iemands persoonlijke eigendommen zodat op elk moment een exact en volledig inzicht wordt verkregen van de plaatsen waar de geobserveerde is geweest, maakt een te grote inbreuk op de privacy en vindt doorgaans geen rechtvaardiging in de aard van de opdracht. Ook de duur van de observatie in combinatie met de frequentie kan er toe leiden dat een min of meer volledig beeld wordt verkregen van bepaalde aspecten van iemands leven, waardoor een niet toegestande inbreuk op de privacy gemaakt wordt”. De laatste zinsnede komt letterlijk uit de memorie van toelichting van artikel 126g WvSv om aan te geven dat er op dat moment sprake is van een stelselmatige observatie.
15. Hieruit volgt dat de bindende Privacygedragscode heeft willen uitsluiten dat particuliere recherchebureaus zich bezig houden met stelselmatige observaties. Indien een burger een dergelijke observatie uitvoert dan levert dit een strafbaar feit op, te weten belaging ex artikel 285b WvSr. Cliënt wordt hier in onderhavige zaak ook van verdacht. Anders dan de rechtbank meent de verdediging dat de observatie ook als onrechtmatig moet worden aangemerkt, nu de inzet van het peilbaken onrechtmatig is.
16. De fysieke observatie en de observatie met behulp van een peilbaken moet als één onrechtmatige stelselmatige observatie worden gezien. Indien de fysieke observatie toch los van de inzet van het peilbaken wordt beoordeeld, dan dient de fysieke observatie te worden aangemerkt als fruit of the poisonous tree.
De fysieke observatie had immers nooit kunnen plaatsvinden indien er geen gegevens waren doorgegeven vanuit het peilbaken. [betrokkene 1] heeft ook verklaard dat hij pas is gaan kijken wanneer de gegevens van het peilbaken daartoe aanleiding gaven. De informatie die uit deze observatie voortvloeit is in optiek van de verdediging dus eveneens onrechtmatig.
19. Gelet op de sleutelrol die de informatie van [A] in onderhavig onderzoek vervult, leidt het in optiek van de verdediging geen twijfel dat de onrechtmatige handelingen van [A] van bepalende invloed zijn geweest op het verloop van het opsporingsonderzoek en de vervolging van cliënt ter zake het tenlastegelegde. Het betreft een ernstig verzuim: door [A] is over een lange periode van bijna zeven weken intensief - 24 uur per dag, 7 dagen in de week - het privévoertuig van cliënt gevolgd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat daarmee op onrechtmatige wijze een beeld is verkregen van een belangrijk deel van het privéleven van cliënt en daarmee een grote inbreuk is gemaakt op zijn privacy.
20. De enige passende reactie is op de daardoor verkregen gegevens van het bewijs uit te sluiten. In optiek van de verdediging is sprake van een belangrijk rechtsbeginsel dat in aanzienlijke mate is geschonden. Toepassing van bewijsuitsluiting is noodzakelijk als middel om toekomstige vergelijkbare vormverzuimen die onrechtmatige bewijsgaring tot gevolg hebben te voorkomen en een krachtige stimulans te laten bestaan tot handelen in overeenstemming met de voorgeschreven norm. Het dient zonneklaar te zijn dat particuliere recherchebureaus zoals [A] dergelijke onrechtmatigheden niet mogen begaan en dat zij niet worden beloond door de informatie die middels deze inbreuken is verkregen te bezigen voor het bewijs.
III. Onrechtmatig gebruik onrechtmatig verkregen bewijs
21. De verdediging stelt zich op het standpunt dat het gebruik van het onrechtmatig verkregen bewijs ook onrechtmatig is. Dat betekent dat het onrechtmatig verkregen bewijs uitgesloten moet worden.
22. Bij de beoordeling van de onrechtmatigheid van het gebruik van onrechtmatig verkregen bewijs maakt het volgens de Hoge Raad verschil of de strafvorderlijke overheid bemoeienis heeft gehad met de onrechtmatigheid dan wel haar onverwachts het onrechtmatig verkregen materiaal in de schoot is geworpen.
23. Indien de strafvorderlijke overheid bemoeienis heeft gehad is het gebruik van het bewijs evident onrechtmatig. Daarmee moet worden gelijk gesteld het geval dat de overheid met graagte de onrechtmatigheid door bijvoorbeeld privédetectives heeft laten begaan.
24. Indien de strafvorderlijke overheid het bewijs in de schoot is geworpen, is volgens de Hoge Raad gebruikmaking van onrechtmatig verkregen bewijs slechts toegestaan indien er geen sprake is van wetenschap en/of bemoeienis van overheidswege.
25. Uit de verklaringen van [betrokkene 1] bij de rechter-commissaris en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] blijkt dat er contact is geweest tussen [betrokkene 1] en de politie. Er heeft op 28 mei 2018 een oriënterend gesprek plaatsgevonden. In dit gesprek is blijkens het PV ook ter sprake gekomen dat er een observatie gaande was vanuit [A] , waarbij een GPS-baken was ingezet. Het GPS-baken was volgens [betrokkene 1] actief van 2 mei tot en met 18 juni 2018.
26. Getuige [betrokkene 1] heeft op 3 mei 2019 bij de rechter-commissaris nogmaals een verklaring afgelegd. Hij verklaart aldaar dat hij in de periode van 6 mei tot en met 30 mei 2018, een deel van de periode waarin het peilbaken dus actief was onder de Peugeot, contact heeft gehad met de politie. [betrokkene 1] meent dat dit contact is geweest met de eerdergenoemde verbalisant [verbalisant 5] . In dit contact heeft [betrokkene 1] kenbaar gemaakt dat [A] informatie aan de politie over wilde dragen. Ik merk voorts op dat op 6 mei 2018 - terwijl er volgens [betrokkene 1] al contact met politie bestond - peilbakengegevens door [A] zijn opgevraagd over de periode 4-6 mei 2018. De overdracht heeft volgens hem op 30 mei 2018 plaatsgevonden. Ook deze datum valt binnen de peilbaken-periode.
27. [betrokkene 1] verklaart in zijn tweede getuigenverhoor bij de RC nogmaals over het gesprek dat heeft plaatsgevonden op 28 mei 2018. Hij verklaart dat hij toen met de politie uitdrukkelijk heeft besproken wat hij aan informatie had in de zaak. Dit betekent dat het peilbaken ook aan de orde is gekomen, aangezien deze sinds 2 mei 2018 onder de Peugeot was bevestigd.
28. Hieruit blijkt dat er wetenschap is geweest van de inzet van het GPS-baken bij de politie, terwijl het baken nog actief was. Dit valt te kwalificeren als een situatie waarin politie / justitie met graagte de onrechtmatigheid heeft laten begaan. De politie wist immers dat een peilbaken werd ingezet door [A] ten aanzien van cliënt.
29. Indien uw hof van oordeel is dat er geen sprake is van een situatie waarin de politie met graagte de onrechtmatigheid heeft laten begaan, dan is er wel sprake van een situatie waarin de politie wetenschap had van de onrechtmatigheid. Dit heeft volgens de Hoge Raad, zoals eerder vermeld, ook bewijsuitsluiting tot gevolg.
30. De politie is daarnaast actief geweest in het verwerven van de onrechtmatig verkregen informatie door recherchebureau [A] . Zowel [betrokkene 1] als verbalisant [verbalisant 1] verklaren dat er een zogenaamd Law Enforcement Request (hierna: LER) is ingevuld. Een LER is nodig om de peilbakengegevens op te vragen uit de Verenigde Staten, alwaar deze gegevens staan opgeslagen.
31. [verbalisant 1] heeft bij de RC verklaard dat ze niet met zekerheid kan zeggen of zij de LER heeft ingevuld. [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij een verzoek heeft gedaan aan het special operations team van het recherchebureau om een LER in te vullen. Hij verklaart dat [verbalisant 1] op 13 juli 2018 hem heeft gevraagd om de peilbakengegevens, over de gehele periode dat het peilbaken volgens [betrokkene 1] onder de Peugeot zat, toe te sturen.
32. Op 30 mei 2018 was het dossier zoals dat was opgemaakt door [A] naar de politie gestuurd. Dit dossier bestaat uit camerabeelden, het proces-verbaal van onderzoek, de peilbakengegevens en een verklaring van [betrokkene 1] . Zoals genoemd heeft hiervoor op 28 mei 2018 een gesprek plaatsgevonden tussen [betrokkene 1] en politie. Zowel de overdracht als het gesprek vonden plaats in de peilbaken-periode. De politie wist dus welke gegevens werden opgevraagd op 13 juli 2018. Het opvragen van deze gegevens is een actieve handeling van de politie. Dit kan niet worden gezien als een situatie waarin de politie informatie in de schoot geworpen krijgt.
33. Bovendien stellen rechtswetenschappers Corstens en Buruma dat het toestaan van onrechtmatig verkregen bewijs een situatie in de hand werkt dat justitie de resultaten afwacht van illegale praktijken. Dat kan volgens hen niet de bedoeling zijn. Buruma baseert zijn standpunt op de positieve verplichtingen die zijn te ontlenen aan artikelen 6 en 8 van het EVRM.
34. De rechtbank heeft dit standpunt van de verdediging deels gevolgd ten aanzien van de gehele periode met uitzondering van de gegevens over 4 tot en met 6 mei 2018. Er lijkt in dat kader sprake te zijn van enige doelredenering, aangezien niet valt in te zien waarom gegevens voor en na deze periode wel onrechtmatig worden geacht en niet voor het bewijs mogen worden gebezigd. Voorts is er op de dag dat de peilbakengegevens door [A] worden opgevraagd weldegelijk contact met de politie, zodat er - anders dan de rechtbank overweegt - weldegelijk aanknopingspunten zijn dat de politie dan wel het OM op enigerlei wijze direct of indirect betrokken zijn bij het optreden van (de medewerkers van) [A] . Ik verzoek uw hof dan ook om te besluiten dat de peilbakengegevens in zijn geheel van het bewijs moeten worden uitgesloten.
35. Dit geldt ook ten aanzien van de observaties door medewerkers van [A] . De rechtbank heeft dit in optiek van de verdediging ten onrechte losgekoppeld van observatie door middel van het peilbaken. Het betreft evenwel een onderdeel van de stelselmatige observatie die onrechtmatig ten aanzien van cliënt is ingezet. Gelet op de koppeling tussen de observatie en informatie op grond van het peilbaken kan dit niet los van elkaar worden gezien. Deze observaties dienen derhalve ook van het bewijs te worden uitgesloten.”
2.3.2Het hof heeft het namens de verdachte gevoerde verweer verworpen. Het hof heeft zich daartoe verenigd met onder meer de volgende (door het hof verbeterde) onderdelen van de bewijsmotivering van de rechtbank:
“Bewijsuitsluiting?
De verdediging heeft terecht naar voren gebracht dat het verschil maakt of de politie en het openbaar ministerie bemoeienis hebben gehad met die onrechtmatigheid dan wel of hen onverwachts het onrechtmatig verkregen materiaal is overhandigd. In het eerste geval is het gebruik door justitie van het onrechtmatig verkregen materiaal ook als onrechtmatig te betitelen.
Als het door een derde verkregen onrechtmatig bewijs politie of justitie in de schoot is geworpen, is het gebruik van dit bewijs in beginsel niet onrechtmatig. In dit laatste geval kan de rechter echter op grond van de bijzondere omstandigheden van het geval tot het oordeel komen dat een onrechtmatige bewijsgaring die is verricht door een particulier, een zodanige schending vormt van een (belangrijk) strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel dat het resultaat daarvan niet kan meewerken tot het bewijs.
De directeur van [A] , [betrokkene 1] , heeft verklaard dat het recherchebureau alleen de beschikking heeft over de locatiegegevens ten tijde van en ten behoeve van een concrete observatie. Alle door het peilbaken gegenereerde gegevens worden opgeslagen bij de provider (Lost Minds) in de Verenigde Staten. Het recherchebureau beschikt niet over de historische gegevens. De historische gegevens kunnen in bijzondere omstandigheden bij deze provider worden opgevraagd door middel van een Law Enforcement Request.
[A] heeft op 6 mei 2018 om 23.58 uur de peilbaken gegevens opgevraagd over de periode 4-6 mei 2018.
Op 30 mei 2018 heeft [A] het dossier, waaronder de peilbakengegevens van 4 tot en met 6 mei 2018, waaruit de locatie van de Peugeot met kentekent [kenteken] in de nacht van 5 op 6 mei 2018 kan worden herleid, aan de politie toegezonden. De rechtbank is niet gebleken dat de politie of het openbaar ministerie de onrechtmatige verkrijgingen van deze gegevens hebben geïnitieerd of beïnvloed. [A] heeft op eigen initiatief deze peilbakengegevens in Amerika opgevraagd en aan de politie overhandigd. Het dossier biedt geen aanknopingspunten voor de stelling van de verdediging dat de politie dan wel het openbaar ministerie op enigerlei wijze direct of indirect betrokken zijn bij het optreden van (de medewerkers van) [A] . Ook blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit het verhandelde ter terechtzitting niet dat er sprake is van een zodanige schending van beginselen van een behoorlijke procesorde dan wel een zodanige veronachtzaming van de rechten van de verdediging dat de uitkomst van dit onderzoek om die reden van het bewijs zou moeten worden uitgesloten, met name niet omdat er niet op enigerlei wijze is tekortgedaan aan het recht van de verdediging om de door het peilbaken gegenereerde (locatie)gegevens te betwisten.
De observaties door medewerkers van [A] gedurende genoemde periode kunnen voor het bewijs worden gebezigd. Zelfs als de verdediging moet worden gevolgd in het standpunt dat ook deze observaties onrechtmatig zijn omdat zij dienen te gelden als “verboden vrucht” van het onrechtmatig gebruik van het peilbaken, dan is dat niet voldoende om tot bewijsuitsluiting te concluderen. Ook ten aanzien van deze gegevens geldt immers dat zij de politie onverwacht in de schoot zijn geworpen. Dat de politie dan wel het openbaar ministerie op enigerlei wijze direct of indirect betrokken waren bij de observaties van (de medewerkers van) [A] of op enige andere wijze deze observaties hebben geïnitieerd of gefaciliteerd, is niet gebleken. Bovendien is slechts op een beperkt aantal dagen, in de openbare ruimte geobserveerd, waardoor hier geen sprake is van een grote inbreuk op de privacy van verdachte.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de op 30 mei 2018 door [A] aan de politie toegezonden peilbakengegevens, waaruit de locatie van de Peugeot met kenteken [kenteken] in de nacht van 5 op 6 mei 2018 kan worden herleid, voor het bewijs kunnen worden gebezigd. De observaties door medewerkers van [A] gedurende genoemde periode kunnen (...) voor het bewijs worden gebezigd.”
2.3.3Het hof heeft in aanvulling op deze overwegingen over de bewijsvoering verder onder meer het volgende overwogen:
“Peilbakengegevens van 4 tot en met 6 mei 2018
Met betrekking tot de peilbakengegevens van 4 tot en met 6 mei 2018 overweegt het hof het volgende. Het hof volgt de rechtbank in het oordeel dat het handelen van [A] niet kan worden begrepen onder een verzuim begaan “bij een voorbereidend onderzoek” in de zin van artikel 359a juncto artikel 132 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), nu dit immers niet is begaan in het politiële onderzoek onder gezag van de officier van justitie tegen de verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde waarover de rechter die in artikel 359a Sv wordt bedoeld, heeft te oordelen. Gelijk de rechtbank, is het hof niet gebleken dat de politie of het openbaar ministerie de verkrijging van de gegevens van het peilbaken heeft geïnitieerd of beïnvloed. [A] heeft de peilbakengegevens over de periode van 4 tot en met 6 mei 2018 op eigen initiatief in Amerika opgevraagd en aan de politie overhandigd. Het dossier biedt geen aanknopingspunten voor de stelling van de verdediging dat de politie dan wel het openbaar ministerie op enigerlei wijze direct of indirect betrokken is geweest bij het optreden van (de medewerkers van) [A] . Ook is niet gebleken dat sprake is van een zodanige veronachtzaming van de rechten van de verdediging dat de uitkomst van dit onderzoek om die reden van het bewijs zou moeten worden uitgesloten. Met de rechtbank is het hof derhalve van oordeel dat de op 30 mei 2018 door [A] aan de politie toegezonden peilbakengegevens van 4 tot en met 6 mei 2018, waaruit de locatie van de Peugeot 307 met kenteken [kenteken] in de nacht van 5 op 6 mei 2018 kan worden herleid, voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
In aanvulling op de motivering van de rechtbank, overweegt het hof nog als volgt.
Uit het proces-verbaal van verhoor van de getuige [betrokkene 1] d.d. 30 juli 2018 (dossierpagina 810-817) volgt dat zijn recherchebureau [A] op 23 april 2018 door de redactie van het televisiebedrijf Sky High is benaderd om een oordeel te vellen over de zaak van [slachtoffer] voor het televisieprogramma ‘Gestalkt’. Eind april heeft [betrokkene 1] het dossier van de redactie van Sky High ontvangen, bestaande uit een word document, een PDF-file en enkele scans. Dit betrof het dossier uit de vorige strafzaak tegen de verdachte (met parketnummer 03-702575-16) en het originele aanmeldingsformulier van [slachtoffer] , waaruit volgens [betrokkene 1] bleek dat zij zich dus zelf had aangemeld. [betrokkene 1] is vervolgens op 1 mei 2018 gestart met het onderzoek en twee weken later heeft hij voor het eerst contact gehad met officier van justitie mr. S.B.G. Kierkels, zijn contactpersoon.
Door officier van justitie mr. Kierkels is een proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 maart 2019 opgesteld. Hieruit volgt dat haar eerste contact met [betrokkene 1] op 14 mei 2018 heeft plaatsgevonden. Zij werd toen door hem gebeld met de vraag om een confrontatie met de verdachte en een eventuele aanhouding af te stemmen met de politie. Hierop heeft [betrokkene 1] zijn contactgegevens aan de officier van justitie doorgemaild en haar bericht dat zijn recherchebureau de verdachte onder observatie had, waarbij haar niet is medegedeeld hoe die observatie werd vormgegeven. Op 15 mei 2018 heeft de officier van justitie per e-mail [betrokkene 1] bericht over het door de rechtbank aan de verdachte opgelegde contactverbod met [slachtoffer] . Op 25 mei 2018 is collega-officier van justitie mr. Beurskens akkoord gegaan met een oriënterend gesprek tussen de politie en [betrokkene 1] . Dit gesprek heeft op 28 mei 2018 plaatsgevonden en tijdens dit gesprek heeft [betrokkene 1] verteld welke informatie hij had. Officier van justitie mr. Kierkels was bij dit gesprek zelf niet aanwezig. Zij heeft voorts verklaard dat zij geen toestemming dan wel opdracht heeft gegeven tot het plaatsen van een peilbaken. Dit is niet door haar met [betrokkene 1] besproken en zij was ook niet van het geplaatste peilbaken op de hoogte.
Ook officier van justitie mr. M.J.P. Beurskens heeft over de situatie een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt, d.d. 27 maart 2019. Mr. Beurskens verklaart daarin dat hij op 14 en 15 mei 2018 e-mailberichten heeft ontvangen van collega mr. Kierkels omtrent een kennismaking met [betrokkene 1] . Mr. Beurskens heeft tegen verbalisant [verbalisant 5] van de politie gezegd dat hij geen bezwaar had tegen een oriënterend gesprek. Hij heeft zelf echter op geen enkel moment contact gehad met [betrokkene 1] en was ook niet bij het oriënterend gesprek aanwezig. Ook heeft mr. Beurskens nooit direct of indirect opdrachten of aanwijzingen gegeven aan [betrokkene 1] .
Verbalisant [verbalisant 5] heeft samen met verbalisant [verbalisant 4] een proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 maart 2019 opgemaakt. Hieruit volgt dat op 28 mei 2018 een overleg heeft plaatsgevonden tussen de politie en [betrokkene 1] . In dit gesprek heeft [betrokkene 1] medegedeeld dat het recherchebureau observaties heeft gedaan, waarbij ook sprake was van de inzet van technische hulpmiddelen, zoals een GPS-tracker. De gegevens van het onderzoek zijn vervolgens aan de politie overgedragen.
[betrokkene 1] is aanvullend door de rechter-commissaris gehoord op 3 mei 2019. Hij heeft bij die gelegenheid verklaard dat de peilbakengegevens op 6 mei 2018 om 23.58 uur zijn opgevraagd over de periode van 4 tot en met 6 mei 2018, naar aanleiding van het vermoeden van een strafbaar feit in verband met de brand op 6 mei 2018 bij [betrokkene 4] . Op 30 mei 2018 is het dossier, inclusief de peilbakengegevens over de periode van 4 tot en met 6 mei 2018 en de observaties, aan de politie overgedragen. Op 13 juli 2018 heeft [betrokkene 1] contact gehad met verbalisant [verbalisant 1] . Zij heeft hem toen verzocht om de gegevens over de gehele periode dat het peilbaken onder de auto van de verdachte zat over te dragen. Op 14 juli 2018 heeft [betrokkene 1] deze gegevens opgevraagd en op 15 juli 2018 zijn die gegevens ontvangen en doorgestuurd naar de politie.
Uit het vorenstaande volgt dat [betrokkene 1] op 6 mei 2018, op eigen initiatief, de peilbakengegevens over de periode van 4 tot en met 6 mei 2018 heeft opgevraagd. Zoals reeds overwogen, is niet gebleken dat de politie en/of het openbaar ministerie vóór of op 6 mei 2018 al op de hoogte was van de inzet van het peilbaken dan wel daarbij op enige manier betrokken was in de vorm van enig initiatief tot het plaatsen of geplaatst houden van het peilbaken. Medio mei 2018 heeft [betrokkene 1] medegedeeld dat door het recherchebureau observaties werden gedaan en pas in het gesprek van 28 mei 2018 heeft [betrokkene 1] aan de politie medegedeeld dat bij die observaties ook sprake was van de inzet van het peilbaken. Het dossier met de bevindingen van [A] , inclusief de peilbakengegevens over de periode van 4 tot en met 6 mei 2018, is vervolgens op 30 mei 2018 aan de politie overgedragen.
Het hof is, met de rechtbank en anders dan de verdediging, van oordeel dat de peilbakengegevens over de periode van 4 tot en met 6 mei 2018 voor het bewijs kunnen worden gebezigd.
Peilbakengegevens periode 2 mei 2018 tot en met 18 juni 2018
Het hof overweegt ten aanzien van de peilbakengegevens over de gehele periode van 2 mei 2018 tot en met 18 juni 2018 het volgende.
Op 2 juli 2018 werd door de politie eenheid Oost-Brabant een onderzoek, genaamd ‘Hersbruck’, opgestart naar aanleiding van de brandstichting in het bedrijfspand van [betrokkene 4] op 29 juni 2018 in [plaats] . Omdat eerder meerdere brandstichtingen bij familie van [betrokkene 4] hadden plaatsgevonden had men het vermoeden dat er een verband bestond tussen deze brandstichtingen en het feit dat aangever [betrokkene 4] een relatie had met [slachtoffer] die aangaf gestalkt te worden door haar ex-vriend, zijnde verdachte. In onderzoek Hersbruck zouden naast de brand van 29 juni 2018 bij aangever [betrokkene 4] tevens de autobranden bij hem, zijn zus en ouders worden meegenomen en ook zou onderzoek worden gedaan naar de stalking. Bij gelegenheid van een contact met aangever [betrokkene 4] op 5 juli 2018 vernam de politie, belast met onderzoek Hersbruck, van hem en zijn vriendin [slachtoffer] waarom zij verdenkingen hadden jegens verdachte, dat zij het televisieprogramma ‘Gestalkt’ hadden ingeschakeld en dat dit programma een recherchebureau had ingeschakeld. Die concrete verdenking jegens verdachte uitten aangever [betrokkene 4] en diens zus reeds direct in de nacht van 29 juni 2018, op het moment dat de politie ter plaatse kwam bij de brand, waarop de politie haar onderzoek mede op de mogelijke, betrokkenheid van verdachte richtte. Zo werd er meteen die nacht na de brand bij de woning van de verdachte gepost. Aangever [betrokkene 4] had ook eerder al aangifte gedaan van brandstichting in zijn auto op 6 mei 2018. Ook toen heeft aangever [betrokkene 4] reeds het sterke vermoeden geuit dat de verdachte hierachter zat, net als bij eerdere brandstichtingen binnen zijn familie. De eerdere branden waren eerder al in onderzoek bij de teamrecherche van Basisteam Dommelstroom en zij hadden het eerste contact met het recherchebureau. De politie, belast met het lopende onderzoek Hersbruck, was inmiddels ook op de hoogte van de onderzoeksactiviteiten van het recherchebureau en het bestaan van de peilbakengegevens van [A] , reden waarom de politie [betrokkene 1] op 13 juli 2018 heeft gevraagd om alle locatiegegevens bij de provider op te vragen. Door de beschikking te krijgen over deze gegevens zou de politie waarschijnlijk een mogelijkheid hebben om te onderzoeken of deze op de een of andere manier zouden kunnen bijdragen aan de opheldering van een misdrijf; in het lopende onderzoek Hersbruck zouden de opgevraagde gegevens belastend dan wel ontlastend kunnen zijn voor de verdachte.
Het hof stelt verder vast dat het hierbij aldus ging om het opvragen van gegevens over een periode waarin [A] al gebruik had gemaakt van het peilbaken om verdachte te lokaliseren opdat medewerkers van [A] hem, verdachte, konden observeren, een en ander ten behoeve van het programma ‘Gestalkt’ dat door aangeefster [slachtoffer] was ingeschakeld en waarbij zij had aangegeven dat zij door verdachte werd gestalkt. Het betreft gegevens die reeds gegenereerd en opgeslagen waren en aldus voorhanden waren, zij het dat deze alleen nog door [A] dienden te worden opgevraagd in de Verenigde Staten. Het hof stelt vast dat de politie, noch het openbaar ministerie, op enige manier betrokken was in de vorm van enig initiatief tot het plaatsen of geplaatst houden van het peilbaken in deze periode.
Voorts stelt het hof vast dat (...) in de toelichting op artikel 7.4 van de Privacycode sector particuliere onderzoeksbureaus van de vereniging van particuliere beveiligingsorganisaties staat dat het aanbrengen van een technisch hulpmiddel in iemands persoonlijke eigendommen, zodat op elk moment een exact en volledig inzicht wordt verkregen van de plaatsen waar de geobserveerde is of is geweest, een te grote inbreuk maakt op de privacy en dat dit
doorgaans(cursivering door het hof) geen rechtvaardiging vindt in de aard van de opdracht. Het hof is van oordeel dat het woord ‘doorgaans’ suggereert dat er ruimte is voor een onder omstandigheden wél gerechtvaardigd gebruik. Om een oordeel te kunnen geven over het al dan niet rechtmatig gebruik van het peilbaken in onderhavige specifieke situatie is nader onderzoek nodig, bijvoorbeeld naar de impact die dit heeft gehad voor verdachte, welk nadeel hij hiervan heeft ondervonden, met andere woorden of, en zo ja welke schade hij heeft geleden. Een dergelijk civielrechtelijk georiënteerd onderzoek gaat de kaders van dit strafproces te buiten en het hof onthoudt zich dan ook van een oordeel hierover. Echter, nog daargelaten of [A] inderdaad, zoals de verdediging stelt en waar de rechtbank ook van uitgaat, onrechtmatig heeft gehandeld door een peilbaken te plaatsen onder het privévoertuig van verdachte, blijft overeind hetgeen het hof hiervoor reeds heeft overwogen: de politie, noch het openbaar ministerie, was op enige manier betrokken in de vorm van enig initiatief tot het plaatsen of geplaatst houden van het peilbaken in deze periode. De verkregen peilbakengegevens waren bovendien niet van bepalende invloed op het verloop van het opsporingsonderzoek Hersbruck en de mogelijke betrokkenheid van verdachte bij de hem tenlastegelegde brandstichtingen en stalking en evenmin waren deze van bepalende invloed op de (verdere) vervolging van de verdachte voor deze feiten. Daarbij merkt het hof overigens nog op dat de verdachte ook kort tevoren reeds onderwerp van politieel opsporingsonderzoek én vervolging door het openbaar ministerie was in verband met de verdenking van onder meer brandstichting bij en bedreiging en stalking van dezelfde ex-vriendin [slachtoffer] , resulterend in een veroordelend vonnis van 13 februari 2018.
Rest nog de vraag of er in het voorbereidend onderzoek door de politie en/of het openbaar ministerie vormen zijn verzuimd door de peilbakengegevens die waren opgeslagen in de Verenigde Staten via het recherchebureau op te vragen in plaats van door een schriftelijke vordering daartoe van de officier van justitie in het belang van het onderzoek. Uit het dossier, noch uit het besprokene ter zitting blijkt dat de politie en/of het openbaar ministerie enige formaliteit heeft willen omzeilen.
Immers, die gegevens waren reeds opgeslagen en derhalve beschikbaar en zijn niet gegenereerd door tussenkomst of op enig initiatief van politie en/of het openbaar ministerie. Het recherchebureau was bovendien bevoegd en in staat tot het opvragen van de gegevens, had daarmee toegang tot die gegevens en heeft deze ten behoeve van de politie opgevraagd. Voor zover daartoe een vordering van de officier van justitie benodigd was, is door de officier van justitie in eerste aanleg bij requisitoir gesteld dat deze vordering ook zonder meer zou zijn gedaan. Het leidt geen twijfel bij het hof dat diezelfde gegevens dan ook verkregen zouden zijn. Voor zover hier sprake is van enig onherstelbaar vormverzuim, kan worden volstaan met de constatering daarvan. Voor bewijsuitsluiting is geen plaats, gelet op het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. In hoeverre de verdachte hierdoor in zijn verdedigingsbelangen is geschaad, anders dan dat belastende locatiebepalingen en daaropvolgende observaties in het dossier zijn neergelegd, is niet gesteld of gebleken. Het belang van de verdachte dat door hem gepleegde feiten niet worden ontdekt kan evenwel niet worden aangemerkt als een rechtens te respecteren belang. Het hof is dan ook, anders dan de rechtbank en anders dan de verdediging, van oordeel dat de peilbakengegevens over de gehele periode van 2 mei 2018 tot en met 18 juni 2018 voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Nu deze peilbakengegevens echter geen nadere informatie verschaffen omtrent de aan verdachte tenlastegelegde feiten onder 1 en 2, anders dan de reeds voor het bewijs van feit 2 gebezigde bakengegevens over de periode 4 tot en met 6 mei 2018, maakt het hof daarvan geen gebruik.
Dit is anders ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij het hem tenlastegelegde feit 3, de belaging van aangeefster [slachtoffer] ; de peilbakengegevens ondersteunen de bewezenverklaring van dit feit. Het hof heeft, alhoewel dit voor een bewezenverklaring niet noodzakelijk was, deze wel opgenomen als aanvullend bewijsmiddel.
Anders dan de verdediging, is het hof eveneens met de rechtbank van oordeel dat de observaties door [A] niet onrechtmatig zijn en dat de daardoor verkregen gegevens derhalve voor het bewijs kunnen worden gebezigd. Immers, uit het vorenstaande volgt dat deze observaties niet door de politie of het openbaar ministerie zijn geïnitieerd of gefaciliteerd. Bovendien is slechts een beperkt aantal dagen, in de openbare ruimte geobserveerd, waardoor geen sprake is van een grote inbreuk op de privacy van de verdachte, nog daargelaten dat zijdens de verdachte niet is geconcretiseerd waaruit deze inbreuk in zijn geval dan zou hebben bestaan.”