In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juni 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende effectenleaseovereenkomsten tussen eisers en Dexia. De eisers, [de Afnemer] en [de Echtgenote van de Afnemer], hebben in 2000 overeenkomsten gesloten via een tussenpersoon, [A], die niet beschikte over de benodigde vergunning voor beleggingsadvies. De overeenkomsten eindigden in 2010 met een negatief saldo van € 17.683,17, terwijl de eisers in totaal € 42.132,54 aan inleg en € 8.587,35 aan dividenden hadden betaald. De eisers vorderden een verklaring voor recht dat Dexia onrechtmatig had gehandeld en vroegen om schadevergoeding van € 63.805,41.
De kantonrechter oordeelde dat Dexia onrechtmatig had gehandeld en veroordeelde Dexia tot schadevergoeding. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vernietigde echter de vonnissen van de kantonrechter en wees de vorderingen van de eisers gedeeltelijk toe, waarbij het hof oordeelde dat de eisers onvoldoende bewijs hadden geleverd voor de advisering door de tussenpersoon. De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd, oordelend dat de tussenpersoon wel degelijk een gepersonaliseerde aanbeveling had gedaan waarvoor een vergunning vereist was. De Hoge Raad heeft de zaak verwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling en beslissing, en Dexia is veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.