Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste, het tweede en het vierde cassatiemiddel
3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
5.Beslissing
23 januari 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1991, was in hoger beroep veroordeeld voor medeplegen van moord en het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III. De verdediging voerde aan dat de redelijke termijn was overschreden, aangezien de verdachte nog steeds in voorlopige hechtenis zat. De raadsman stelde dat het hof deze opmerking niet als een verweer had opgevat waarop een beslissing moest worden gegeven. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet onjuist had geoordeeld, omdat de raadsman niet had aangegeven op welke gronden de redelijke termijn volgens artikel 6 EVRM was overschreden. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Echter, ambtshalve constateerde de Hoge Raad dat de redelijke termijn was overschreden, aangezien er meer dan zestien maanden waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van twintig jaren naar negentien jaren en tien maanden. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen.