Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
25 juni 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 2024 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 25 maart 2022. De verdachte, geboren in 1962, had een aanhoudingsverzoek ingediend voorafgaand aan de zitting in hoger beroep, omdat hij medische problemen ondervond, specifiek hartritmestoornissen. Dit verzoek werd door het hof afgewezen op basis van een belangenafweging, waarbij het hof rekening hield met de ouderdom van de feiten, de totale duur van de procedure, eerdere aanhoudingen en het feit dat de raadsman geen indicatie kon geven wanneer de verdachte wel in staat zou zijn om te verschijnen.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, en tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad was van mening dat het niet nodig was om te motiveren waarom dit oordeel was genomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.
Echter, de Hoge Raad heeft ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld en vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden. Dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en deze verminderd naar elf maanden en drie weken, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.