ECLI:NL:HR:2025:1124
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over recht op beschikkingen op eigen naam in het kader van de Wet WOZ voor erfgenamen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over het recht van erfgenamen op beschikkingen op eigen naam in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, vertegenwoordigd door A. Bakker, had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, die op 1 juni 2023 had geoordeeld dat de belanghebbende geen recht had op beschikkingen op eigen naam, omdat er al beschikkingen op naam van de erven waren gegeven. De belanghebbende en zijn zus waren erfgenamen van hun vader en hadden de nalatenschap zuiver aanvaard, waardoor zij medegerechtigd waren tot de onroerende zaken van hun vader. De heffingsambtenaar had de waarde van deze onroerende zaken vastgesteld en beschikkingen op naam van de erven afgegeven. De belanghebbende verzocht om beschikkingen op zijn eigen naam, maar dit verzoek werd afgewezen door de heffingsambtenaar. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende geen recht had op beschikkingen op eigen naam, omdat hij de mogelijkheid had om bezwaar te maken tegen de beschikkingen op naam van de erven. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd. De Hoge Raad concludeerde dat de heffingsambtenaar ten onrechte had geweigerd de gevraagde beschikkingen te geven en vernietigde de uitspraken van het Hof en de Rechtbank. De heffingsambtenaar werd opgedragen om de beschikkingen alsnog aan de belanghebbende te geven voor de jaren 2019 en 2020, en de kosten van het geding werden toegewezen aan de belanghebbende.