Uitspraak
1.De loop van het geding in cassatie tot dusver
Belanghebbende, vertegenwoordigd door A.A. Marcus, heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof van Justitie heeft bij arrest van 13 maart 2025, Alsen, C-137/23, ECLI:EU:C:2025:179 (hierna: het arrest Alsen), die vragen beantwoord.
Vanwege de omstandigheid dat die vernietiging door de intrekking van het beroep in cassatie in stand blijft, geldt wat betreft die boetebeschikking dat compensatie voor de schending van artikel 6 EVRM wegens overschrijding van de redelijke termijn van berechting niet kan worden verleend door vermindering van die boete. Aangezien de boete meer dan € 1.000 bedroeg en belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade, kan compensatie voor deze verdragsschending worden verleend in de vorm van een vergoeding van immateriële schade op eenzelfde wijze als voor de naheffingsaanslagen en de beschikking inzake belastingrente, dus van € 500. [4]
3.Beoordeling van het verzoek om veroordeling in de proceskosten
(i) twee proceshandelingen (verweerschrift in cassatie en schriftelijke reactie op het arrest Alsen) en daarmee 4 punten,
(ii) factor 1 wegens het gewicht van de zaak in cassatie, en
(iii) de waarde per punt die is neergelegd in onderdeel B1 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (€ 907).
Dat komt neer op een proceskostenvergoeding van € 3.628.