In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 september 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen. De belanghebbende, vertegenwoordigd door S.M. Bothof, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, dat op 5 juli 2023 uitspraak deed. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend en ook incidenteel beroep in cassatie ingesteld. De Advocaat-Generaal C.M. Ettema heeft geconcludeerd tot gegrondverklaring van zowel het principale als het incidentele beroep in cassatie.
De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft echter wel geoordeeld dat het Hof ten onrechte heeft aangenomen dat de Rechtbank het arrest ECLI:NL:HR:2022:752 moest toepassen. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd, maar alleen wat betreft de beslissing over de vergoeding van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de fase van beroep. De Hoge Raad heeft bevestigd dat de Rechtbank terecht is uitgegaan van een waarde per punt van € 534, zoals vermeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Daarnaast heeft de belanghebbende verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de cassatieprocedure. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met niet meer dan zes maanden en heeft een schadevergoeding van € 500 toegekend aan de belanghebbende. De Hoge Raad heeft de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 227 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.