2.2.2Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal aangifte met nummer PL1300-2021092274-1 van 5 mei 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pag. 2-3).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [benadeelde] , zakelijk weergegeven:
Tussen 4 mei 2021 te 16:00 uur en 5 mei 2021 te 09:00 uur is in [geboorteplaats] mijn elektrische fiets gestolen. Het is een: elektrische damesfiets Zwart.
2. Een proces-verbaal aangifte met nummer PL1300-2021094682-1 van 8 mei 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pag. 6-7).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [aangever] , zakelijk weergegeven:
Tussen 4 mei 2021 om 9:15 uur en woensdag 5 mei 2021 om 14:30 uur te [geboorteplaats] is mijn fiets gestolen.
3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2021092274-4 van 16 mei 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pag. 11-13).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Ik herkende op de camerabeelden gelet op de uiterlijke kenmerken van een onverzorgde en ingevallen gezicht en onverzorgde zwartkleurige haren, de persoon te zien in de camerabeelden, uit eerdere ontmoetingen waarbij ik tevens aanwezig was bij de aanhouding en meldingen van overlast omtrent deze persoon als:
[verdachte] ,
geboren [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats]
4. Een proces-verbaal herkenning persoon door opsporingsambtenaar met nummer PL1300-2021092274-6 van 1 juli 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pag. 14-16).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
De persoon op still 1 herken ik als: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1968, te [geboorteplaats] . De persoon herkende ik direct op het verstrekte videomateriaal en op still 1 als de mij ambtshalve bekende [verdachte] . Ik had [verdachte] in het verleden al meerdere malen staande gehouden bij verdachte situaties en/of aangehouden bij een heterdaad situatie. Ambtshalve heb ik in het verleden meerdere malen met [verdachte] te maken gehad. Ambtshalve ken ik de verdachte goed. Ik herkende hem aan het totaalbeeld van zijn kenmerken. Zijn blanke ingevallen gezicht en zijn korte zwarte haar. Ik herkende hem onmiddellijk toen ik de still zag.
5. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2021092274-3 van 25 juni 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (doorgenummerde pag. 17-29).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Van de camerabeelden heb ik STILLS gemaakt. Ik verwijs in mijn waarnemingen naar de stills. Ik zie dat de gesloten schuifdeur open gewrikt wordt. Ik zie namelijk dat een gedeelte van de schuifdeur naar binnen kantelt en er hierdoor een persoon naar binnen stapt. Ik zal hem hierna NN1 noemen. Nadat NN1 de fietsenstalling binnen gelopen is zie ik, verbalisant, een tweede man al bellend in beeld verschijnen. Ik zie dat deze man vlak na NN1 de fietsenstalling betreedt. Ik zal hem hierna NN2 noemen. Ik, verbalisant, zie dat zowel NN1 als NN2 uit beeld verdwijnen. Ik zie vervolgens NN1 weer in beeld verschijnen. Ditmaal met een zwarte elektrische damesfiets. NN1 had deze fiets niet in zijn bezit toen hij de fietsenstalling betrad. Ik zie dat NN1 de fiets aan NN2 overgeeft en dat NN2 deze fiets aanneemt. Ik zie dat NN1 zoekt in de rugtas van NN2. Ik zie dat NN1 een slijptol uit de rugzak van NN2 haalt. Ik zie dat de schuifdeur sluit. Ik zie dat de schuifdeur ontzet is ten opzichte van het beeld van de gesloten schuifdeur. NN2 welke is te zien op de camerabeelden is door een andere collega herkend als zijnde de [verdachte] .
6. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2021092274-9 van 11 oktober 2021, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] (doorgenummerde pag. 29A-29B).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde opsporingsambtenaar, zakelijk weergegeven:
Ik heb camerabeelden bekeken van de fietsenstalling van 04/05/2021.
- Om 23:50:04 is er op de beelden te zien dat er een man (NN1) gekleed in een lange driekwart jas met capuchon op (soort parka jas, met capuchon) en een mondkapje de fietsenkelder binnenkomt. Daar achteraan loopt er een man bellend de fietsenkelder in (NN2). NN2 is gekleed in een grijze jas met capuchon. Beiden hebben contact met elkaar en lopen tussen de geparkeerde fietsen.
- Om 23:51:51 verdwijnen NN1 en NN2 uit beeld.
- Om 23:54:05 fietst NN1 op een E-bike, damesfiets, zwart van kleur, met bagagedrager de fietsenstalling uit.
- Om 23:55:53 blijft NN1 met deze fiets staan bij de in/uit gang. NN2 loopt vervolgens zonder fiets richting de in/uit gang naar NN1 toe. Vervolgens neemt NN2 de fiets over van NN1. Beiden verdwijnen vervolgens uit beeld.
7. De eigen waarneming van het hof gedaan ter terechtzitting in hoger beroep van 15 mei 2023.
Deze eigen waarneming houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
De raadsheer neemt waar dat de camerabeelden van afdoende kwaliteit zijn om een herkenning op te baseren.”
2.2.4Het hof heeft verder onder meer overwogen:
“De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de herkenningen van de verdachte door de verbalisanten te mager zijn om tot een bewezenverklaring te kunnen komen en dat uit het dossier niet blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking, waardoor geen sprake kan zijn van medeplegen.
Herkenning van de verdachte
Bij de beoordeling of de herkenning van de verdachte op de beelden/afbeeldingen voldoende betrouwbaar is om voor het bewijs te gebruiken is onder meer van belang of de herkenning heeft plaatsgevonden op basis van specifieke, onderscheidende persoonskenmerken. De kwaliteit van de beelden en de zichtbaarheid van de verdachte op de beelden kunnen daarbij een rol spelen. Tot slot kan van belang zijn in welke hoedanigheid en frequentie de waarnemer en de verdachte elkaar eerder getroffen hebben.
Het hof stelt allereerst vast dat de prints van de camerabeelden die zich in het dossier bevinden, van voldoende kwaliteit zijn om een herkenning op te kunnen baseren. Uit de beide processen-verbaal van herkenning van 16 mei 2021 en 1 juli 2021 blijkt dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] de verdachte specifiek hebben herkend aan zijn ingevallen gezicht en zijn onverzorgde zwartkleurige haren. Beide verbalisanten kenden de verdachte al voordat zij hem hebben herkend als de persoon op de stills nu zij al eerder met de verdachte te maken hebben gehad bij eerdere aanhoudingen en overlastsituaties. Gelet op het voorgaande, acht het hof, anders dan de raadsman, de herkenningen van de verbalisanten voldoende bruikbaar voor een bewezenverklaring.”
2.2.6Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 januari 2023 houdt onder meer in:
“De verdachte (...) is niet ter terechtzitting verschenen.
De raadsvrouw van de verdachte, mr. J.T. Brassé , advocaat te Amsterdam , is evenmin ter terechtzitting aanwezig.
De raadsheer deelt mede dat de behandeling van heden, in verband met het feit dat het hier een rolzitting betreft, onmiddellijk zal worden aangehouden.
De raadsheer deelt mede dat de raadsvrouw middels een e-mail van 17 januari 2023 heeft aangegeven dat het hoger beroep gericht is tegen de bewezenverklaring en de opgelegde straf. (...)
Gehoord de advocaat-generaal deelt de raadsheer vervolgens als beslissing van het hof mede dat het onderzoek wordt geschorst tot de terechtzitting van 15 mei 2023 te 9.00 uur, in de enkelvoudige strafkamer van dit hof.”
2.2.7Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 15 mei 2023 heeft de raadsman van de verdachte daar het (voorwaardelijke) verzoek gedaan om [verbalisant 1] en [verbalisant 2] te horen als getuigen. Het proces-verbaal houdt daarover in:
“De raadsman voert het woord tot verdediging als volgt:
De eerste vraag is wie de persoon is die op de beelden is te zien. Het nadeel van beeldmateriaal is dat het een schijngevoel geeft dat je kan zien wat er gebeurt. Op deze beelden zie je niet goed genoeg wie die persoon is. Er wordt door de verbalisanten enkel gesproken over zijn ingevallen gezicht en zijn zwarte haar, maar er zijn meer personen die dit hebben. De herkenningen in het dossier zijn dan ook naar mijn mening te mager om de basis te vormen voor een bewezenverklaring, waardoor mijn cliënt dient te worden vrijgesproken.
(...)
Het discussiepunt in deze zaak is of de persoon die op de beelden te zien is, mijn cliënt is. Dat hij het is, zou moeten blijken uit de processen-verbaal van herkenning van twee verbalisanten. Als uw hof toch zou neigen naar een bewezenverklaring, dan doe ik hierbij het voorwaardelijke verzoek een tussenarrest te wijzen en de twee verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] als getuigen te horen, nu door de verdediging uitdrukkelijk betwist wordt dat de herkenning van de verdachte door deze verbalisanten terecht is.
(...)
De advocaat-generaal wordt in de gelegenheid gesteld het woord in repliek te voeren:
Mij wordt niet duidelijk wat de verbalisanten nog zouden kunnen toevoegen aan hetgeen zij hebben verklaard, waardoor het niet noodzakelijk is ze te horen.
De raadsman wordt in de gelegenheid gesteld het woord in dupliek te voeren:
Met de Keskin-jurisprudentie in het achterhoofd zou je het recht hebben om die getuigen te horen als je hun verklaringen voor het bewijs gaat gebruiken. De vraag wat ze nog zouden kunnen verklaren is geen grond voor afwijzing.”
2.2.8Het hof heeft het (voorwaardelijke) verzoek tot het horen van [verbalisant 1] en [verbalisant 2] als getuigen afgewezen. Het hof heeft deze afwijzing als volgt gemotiveerd:
“De verdediging heeft bij pleidooi voorwaardelijke verzoeken gedaan voor het geval het hof komt tot een bewezenverklaring. Onder deze voorwaarde is verzocht als getuigen te horen de twee opsporingsambtenaren die de verdachte hebben herkend en waarvan de processen-verbaal van herkenning voor het bewijs zijn gebruikt.
Het hof wijst deze verzoeken af. De gronden komen op het volgende neer.
Feitelijke gang van zaken
Deze zaak draait om de verdenking dat de verdachte, samen met een ander, een fiets heeft gestolen door middel van verbreking. De politierechter heeft de verdachte hiervoor op 25 augustus 2022 veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis. De verdachte heeft op dezelfde dag hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Op 17 januari 2023 heeft de zaak op een rolzitting gestaan. Een rolzitting heeft als doel een efficiënte, ook op de wensen van de verdediging toegesneden, behandeling in hoger beroep te bevorderen, alwaar de grieven worden kenbaar gemaakt en wordt besproken in hoeverre er onderzoekswensen zijn. Als er geen onderzoekswensen zijn, wordt de zaak – rekening houdende met de verhinderdata van de verdediging – gepland voor een inhoudelijke behandeling. Op 17 januari 2023, voorafgaand aan de rolzitting, heeft mr. Brassé , de kantoorgenote van mr. Boorsma en mr. Roethof , in een e-mailbericht medegedeeld dat zij niet op de rolzitting zal verschijnen, het appel zich richt tegen de bewezenverklaring en de opgelegde straf en heeft zij haar verhinderdata voor de inhoudelijke behandeling opgegeven. Zij heeft in dit e-mailbericht géén wensen naar voren gebracht waarop een regiebeslissing nodig was. Vervolgens is de inhoudelijke behandeling van de zaak gepland voor de zitting van 15 mei 2023.
De uitwerking van het aantekening mondeling vonnis met de uitgewerkte bewijsmiddelen volgde op 21 februari 2023.
Op 22 april 2023 heeft mr. Brassé zich in plaats van mr. Boorsma gesteld als advocaat van de verdachte in hoger beroep door een e-mailbericht vanaf het mailadres van mr. Roethof .
Tijdens de inhoudelijke behandeling op 15 mei 2023 stelt de raadsman zich op het standpunt dat het discussiepunt in deze zaak is of het wel de verdachte is die op de beelden te zien is. Dat het de verdachte is zou moeten blijken uit twee processen-verbaal van herkenning van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] . Deze herkenningen zouden naar het oordeel van de verdediging te mager zijn om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Aan het eind van zijn pleidooi formuleert de raadsman in het geval het hof tot een bewezenverklaring komt de voorwaardelijke verzoeken tot het horen van deze twee verbalisanten.
Oordeel van het hof
Het hof is zich ervan bewust dat de herkenningen van de verdachte door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] door de rechtbank voor het bewijs zijn gebruikt. De verdediging is nog niet in de gelegenheid geweest deze getuigen te ondervragen. Zou de verdediging in enig eerder stadium – bij de rechtbank of bij het hof – om het horen van deze getuigen hebben verzocht, dan zou dat verzoek voor toewijzing gereed hebben gelegen in de rechtspraak van de Hoge Raad. In die rechtspraak is invulling gegeven aan de eisen die op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) aan een eerlijk proces moeten worden gesteld, waar het gaat om het recht van de verdediging om belastende getuigen te kunnen ondervragen (vgl. HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576 en HR 25 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:765). In de hiervoor genoemde arresten van de Hoge Raad is bepaald dat de verdediging ook tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep verzoeken kan doen tot het (opnieuw) horen van getuigen. Daarbij is door de Hoge Raad overwogen:
“De omstandigheid dat de verdediging geen gebruik heeft gemaakt van een eerder bestaande gelegenheid om wensen met betrekking tot de ondervraging van getuigen kenbaar te maken of dat de verdediging niet zelf in een eerder stadium van het onderzoek gebruik heeft gemaakt van de hiervoor genoemde mogelijkheden om een verzoek te doen een getuige te horen, terwijl daarvoor op dat moment geen beletsel bestond, biedt op zichzelf geen grond voor de afwijzing van zo’n verzoek. Dat neemt niet weg dat een dergelijke inactiviteit van de verdediging, als daarvoor geen gegronde reden bestaat, een rol kan spelen bij de, onder 2.12 nader te bespreken, beoordeling of het proces als geheel eerlijk is verlopen.”
Het hof is van oordeel dat uit genoemd e-mailbericht van 17 januari 2023 voorafgaande aan de rolzitting volgt dat de verdediging géén onderzoekswensen heeft, zodat de zaak gereed is voor een inhoudelijke behandeling.
Als wordt aanvaard dat de verdediging zonder meer van een dergelijk door haar kenbaar gemaakt standpunt terug kan komen tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak, al dan niet in de vorm van een bij pleidooi gedaan voorwaardelijk verzoek, is dat zeer schadelijk voor de kwaliteit en de effectiviteit van de strafrechtpleging, zoals hieronder nader is toegelicht. Dat kan dan ook niet de bedoeling zijn van de rechtspraak van de Hoge Raad en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Daarom moet in geval als dit, waarin de verdediging bij gelegenheid van de – in overleg met haar geplande – inhoudelijke behandeling van een zaak terugkomt van het eerder door haar kenbaar gemaakt standpunt dat zij geen onderzoekswensen heeft, verlangd worden dat deze wijziging van standpunt door de verdediging toereikend wordt gemotiveerd. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan nieuwe feiten en omstandigheden die zich sinds de eerdere standpuntinname hebben voorgedaan, of een nieuw inzicht dat wordt verklaard door het procesverloop of door ontwikkelingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting.
Van een toereikende motivering van de verandering van standpunt van de verdediging, zoals hiervoor bedoeld, is in deze zaak geen sprake. De verdediging heeft enkel naar voren gebracht dat zij de herkenningen van de verdachte door de verbalisanten betwist. Dat betekent dat met de wijziging van standpunt door de verdediging bij de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting in deze zaak sprake is van een onacceptabele aanwending van strafprocessuele mogelijkheden. De enkele formulering dat de verdediging de herkenningen betwist is onvoldoende om de verzoeken te honoreren. Daarom moeten de verzoeken worden afgewezen.”