ECLI:NL:HR:2025:1574
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over schending van de hoorplicht in belastingzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 oktober 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door belanghebbende, vertegenwoordigd door [A], tegen de Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P]. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 4 juni 2024, nr. BK-23/1077, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 22/5009). De kwestie draait om de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2018, alsook de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven, op basis van de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest van dezelfde datum, ECLI:NL:HR:2025:1473. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard en de eerdere uitspraken van het Hof, de Rechtbank en de Inspecteur vernietigd. Tevens is de Inspecteur opgedragen om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar van belanghebbende, met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad. Daarnaast is de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht dat belanghebbende heeft betaald voor de behandeling van het beroep in cassatie, evenals de griffierechten die zijn betaald voor de behandeling van de zaak bij het Hof en de Rechtbank.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter, samen met de raadsheren M.T. Boerlage en W.A.P. van Roij, en is openbaar uitgesproken op 17 oktober 2025.