ECLI:NL:HR:2025:1664

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 november 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
24/04355
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgmachtiging en overschrijding wettelijke beslistermijn in het kader van verplichte zorg

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 november 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de wijziging van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Betrokkene, die in een crisismaatregel verkeerde, had op 8 juli 2024 een zorgmachtiging gekregen die tot 8 januari 2025 geldig was. De officier van justitie verzocht op 21 augustus 2024 om wijziging van deze zorgmachtiging, met het argument dat betrokkene naar een andere instelling moest worden overgeplaatst voor passende diagnostiek en behandeling. De rechtbank Overijssel heeft op 28 augustus 2024 de zorgmachtiging gewijzigd en vijf van de zes verzochte aanvullende vormen van verplichte zorg toegewezen. Betrokkene heeft hiertegen cassatie ingesteld, waarbij de advocaat-generaal adviseerde tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank.

De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank niet had kunnen beslissen op het verzoek van de officier van justitie, omdat de wettelijke beslistermijn was overschreden. Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat de rechtbank onvoldoende gegevens had om het verzoek tot wijziging van de zorgmachtiging te beoordelen, omdat de stukken die ten grondslag lagen aan de bestaande zorgmachtiging niet waren overgelegd. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en wees de zaak terug voor verdere behandeling. Dit arrest benadrukt het belang van het naleven van wettelijke termijnen en het overleggen van relevante stukken in procedures omtrent verplichte zorg.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer24/04355
Datum7 november 2025
BESCHIKKING
In de zaak van
[betrokkene] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: betrokkene,
advocaat: G.E.M. Later,
tegen
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT OOST-NEDERLAND,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: de officier van justitie,
niet verschenen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/08/319827 / FA RK 24-2085 van de rechtbank Overijssel van 28 augustus 2024.
Betrokkene heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.M. Coenraad strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
Ten aanzien van betrokkene is op 8 juli 2024 een zorgmachtiging aansluitend op een machtiging tot voortzetting van een crisismaatregel (art. 7:11 Wvggz) verleend tot en met 8 januari 2025.
2.2
Bij verzoekschrift van 21 augustus 2024 heeft de officier van justitie verzocht de hiervoor in 2.1 vermelde zorgmachtiging te wijzigen en deze aan te vullen met bepaalde vormen van verplichte zorg.
2.3
Het verzoekschrift van de officier van justitie vermeldt bij alle verzochte aanvullende vormen van verplichte zorg als reden:
“Voor passende diagnostiek en behandeling is het noodzakelijk om betrokkene over te plaatsen naar [de instelling] . Gezien het veiligheidsniveau van de instelling is uitbreiding van de zorgmachtiging noodzakelijk om betrokkene daar op te kunnen nemen.”
2.4
Bij het verzoekschrift zijn als bijlagen gevoegd:
- de aanvraag van 20 augustus 2024 van de zorgverantwoordelijke tot wijziging van de zorgmachtiging;
- het advies van de geneesheer-directeur van 20 augustus 2024 tot wijziging van de zorgmachtiging;
- de medische verklaring van 16 augustus 2024;
- het zorgplan van 16 augustus 2024;
- de zorgkaart van 16 augustus 2024;
- een afschrift van de machtiging tot het verlenen van verplichte zorg van 8 juli 2024.
2.5
De rechtbank [1] heeft de zorgmachtiging gewijzigd en vijf van de zes verzochte aanvullende vormen van verplichte zorg toegewezen voor de resterende duur van de zorgmachtiging. Daartoe heeft de rechtbank als volgt overwogen:
“2.1 Ten aanzien van betrokkene is op 8 juli 2024 een zorgmachtiging afgegeven. Uit de aanvraag van de zorgverantwoordelijke, die door de geneesheer-directeur is ingediend vergezeld van zijn advies hierover, blijkt dat de in deze zorgmachtiging genoemde vormen van verplichte zorg niet (langer) volstaan, waardoor er sprake is van een (dreigende) noodsituatie als bedoeld in artikel 8:11 Wvggz.
De rechtbank acht, ondanks het feit dat er geen sprake is (geweest) van een noodsituatie waarin eerst gedurende drie dagen tijdelijk verplichte zorg is toegepast die moet worden voortgezet, de officier van justitie ontvankelijk in zijn verzoek, onder de verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2021 (ECLI:NL:HR:2021:272).
De advocaat van betrokkene heeft (onder verwijzing naar HR 24 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1357) zich op het standpunt gesteld dat het verzoek dient te worden afgewezen omdat de stukken die ten grondslag lagen aan de te wijzigen zorgmachtiging niet bij het verzoekschrift tot wijziging zijn gevoegd. De rechtbank stelt vast dat bij het verzoek een afschrift van de (…) stukken is gevoegd [Hoge Raad: de rechtbank verwijst op deze plaats naar de hiervoor in 2.4 genoemde stukken]. De rechtbank beschikt voor de beoordeling van het verzoek dus over (onder andere) een actuele medische verklaring, een actueel zorgplan en een actuele zorgkaart. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de enige informatie die materieel ontbreekt de politie-, justitiële en strafvorderlijke gegevens van betrokkene zijn. De rechtbank ziet niet in, ook niet omdat de advocaat dit niet nader heeft toegelicht, waarom het ontbreken van die gegevens tot de conclusie zou moeten leiden dat de rechtbank het verzoek tot wijziging niet zou kunnen beoordelen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat voldoende gegevens zijn overgelegd om het verzoek te kunnen beoordelen.
(…)
Bij de mondelinge behandeling is het de rechtbank gebleken dat het huidige toestandsbeeld mogelijk ook te maken heeft met het verleden van betrokkene, dan wel dat culturele aspecten daarop van invloed zijn.
Om betrokkene daarvoor zo goed mogelijk te kunnen behandelen is nadere diagnostiek noodzakelijk die niet binnen de huidige setting geboden kan worden. Anders dan de advocaat heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat [A] alle mogelijkheden heeft benut om datgene in te zetten wat aansluit bij de problematiek van betrokkene. Een overplaatsing naar [de instelling] is dan ook noodzakelijk omdat vandaaruit nadere diagnostiek (mede gericht op culturele aspecten) kan worden verricht. Omdat binnen [de instelling] andere veiligheidsmaatregelen gelden en betrokkene mogelijk, door toedoen van een ander, verkeerde keuzes kan maken, is verzocht de huidige zorgmachtiging uit te breiden met vormen van verplichte [zorg] die zien op controle en veiligheid.
2.2
Om deze noodsituatie af te wenden heeft de zorgverantwoordelijke, bij wijze van tijdelijke maatregel, de volgende vormen van verplichte zorg toegepast:
2.3
Gebleken is dat deze vormen van zorg, die niet zijn opgenomen in de zorgmachtiging, ook na verloop van drie dagen moeten worden voortgezet.
– insluiten;
– uitoefenen van toezicht op betrokkene;
– onderzoek aan kleding of lichaam;
– onderzoek van de woon- of verblijfruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;
– controleren op aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
– beperken van het recht op het ontvangen van bezoek;
Door de arts is verklaard dat het beperken van het recht op het ontvangen van bezoek niet noodzakelijk is. De rechtbank zal het verzoek van de advocaat deze vorm van verplichte zorg af te wijzen dan ook honoreren.
2.4
Betrokkene verzet zich tegen deze (aanvullende) vormen van verplichte zorg. Zij voert daartoe aan dat zij niet naar [de instelling] wil. Zij blijft erbij dat als zij bij [A] of bij het AZC niet geholpen kan worden, zij terug wil naar haar land, dan wel naar haar zus in Tanzania.
Gebleken is echter dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn die hetzelfde met de zorgmachtiging beoogde effect hebben. De voorgestelde gewijzigde verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief en veilig. Uit de stukken blijkt dat bij het bepalen van deze zorg rekening is gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen, alsmede met de veiligheid van betrokkene.
2.5
Gelet op het voorgaande is met de voorgestelde wijziging voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz. Het verzoek zal dan ook worden toegewezen, aldus dat de vormen van verplichte zorg worden uitgebreid met:
– insluiten;
– uitoefenen van toezicht op betrokkene;
– onderzoek aan kleding of lichaam;
– onderzoek van de woon- of verblijfruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;
– controleren op aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
voor de duur van de reeds geldende zorgmachtiging, tot en met uiterlijk 8 januari 2025.”

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel I van het middel klaagt onder meer dat de rechtbank op 28 augustus 2024 niet meer kon beslissen op het verzoek van de officier van justitie, nu dit verzoek op 21 augustus 2024 bij de griffie van de rechtbank was ingekomen en de wettelijke beslistermijn van drie werkdagen (art. 6:2 lid 1, aanhef en onder d, in verbinding met art. 8:12 lid 5 Wvggz) op 26 augustus 2024 verstreek.
Deze klacht faalt op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.15.
3.2.1
Onderdeel II richt zich tegen het oordeel van de rechtbank (in rov. 2.1, derde alinea) dat voldoende gegevens zijn overgelegd om het verzoek te kunnen beoordelen. Het onderdeel klaagt dat dit oordeel onjuist is omdat bij het verzoek niet de stukken zijn overgelegd die ten grondslag hebben gelegen aan de bestaande zorgmachtiging, terwijl die stukken wel noodzakelijk zijn om de toewijsbaarheid van het verzoek tot wijziging van de zorgmachtiging te kunnen beoordelen.
3.2.2
Bij een verzoekschrift tot wijziging van een zorgmachtiging als bedoeld in art. 8:12 lid 5 Wvggz dienen – naast de in art. 8:12 lid 3 Wvggz vermelde stukken – de bestaande zorgmachtiging en de stukken die daaraan ten grondslag hebben gelegen te worden overgelegd, voorzien van een actualisering daarvan met het oog op de vormen van verplichte zorg waarop het wijzigingsverzoek ziet. [2]
3.2.3
Uit de vaststelling van de rechtbank (zie hiervoor in 2.4) volgt dat de stukken die ten grondslag hebben gelegen aan de bestaande zorgmachtiging, niet bij het verzoekschrift tot wijziging zijn gevoegd. De rechtbank beschikte daarmee niet over de gegevens die noodzakelijk zijn om de toewijsbaarheid van het verzoek te kunnen beoordelen. Onderdeel II is dus terecht voorgesteld.
3.3.1
Onderdeel III klaagt onder meer dat onbegrijpelijk is dat de rechtbank in rov. 2.2 en 2.3 kennelijk ervan uitgaat dat al vormen van tijdelijke verplichte zorg zijn toegepast.
3.3.2
Deze klacht slaagt. De rechtbank heeft in rov. 2.1 overwogen dat geen sprake is (geweest) van een noodsituatie waarin eerst gedurende drie dagen tijdelijke verplichte zorg is toegepast die moet worden voortgezet, maar heeft vervolgens in rov. 2.2 overwogen dat “[om] deze noodsituatie af te wenden (…) de zorgverantwoordelijke, bij wijze van tijdelijke maatregel, de volgende vormen van verplichte zorg [heeft] toegepast”, en in rov. 2.3 dat “deze vormen van zorg (…) ook na verloop van drie dagen moeten worden voortgezet”. De beschikking van de rechtbank is dus op dit punt innerlijk tegenstrijdig, en daarmee onbegrijpelijk. Zoals uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.42-3.48 kan uit de gedingstukken evenmin worden afgeleid of tijdelijke verplichte zorg is toegepast.
3.4.1
Onderdeel III klaagt verder dat voor zover de rechtbank tot uitgangspunt heeft genomen dat geen tijdelijke verplichte zorg is toegepast, de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake was van een dreigende noodsituatie.
3.4.2
Art. 8:12 Wvggz bevat een regeling voor het wijzigen van onder meer een zorgmachtiging, indien ter afwending van een noodsituatie tijdelijke verplichte zorg wordt verleend waarin die machtiging niet voorziet. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat een verzoek tot wijzing van een (zorg)machtiging op de voet van art. 8:12 lid 3 Wvggz ook kan worden ingediend in het geval dat nog geen tijdelijke verplichte zorg op de voet van art. 8:11 Wvggz is of wordt verleend, maar te voorzien is dat een bepaalde vorm van zorg zal moeten worden verleend om een dreigende noodsituatie te voorkomen en de machtiging niet in die zorg voorziet. [3]
3.4.3
De rechtbank heeft in rov. 2.1 overwogen dat voor een zo goed mogelijke behandeling van betrokkene overplaatsing naar een andere kliniek noodzakelijk is omdat van daaruit nadere diagnostiek kan worden verricht, en dat is verzocht de zorgmachtiging uit te breiden met vormen van verplichte zorg die zien op controle en veiligheid omdat binnen die andere kliniek andere veiligheidsmaatregelen gelden en betrokkene mogelijk, door toedoen van een ander, verkeerde keuzes kan maken.
Uit deze overweging van de rechtbank kan niet volgen dat is voldaan aan de eis dat de door de rechtbank toegewezen aanvullende vormen van zorg moeten worden verleend om een dreigende noodsituatie te voorkomen. Ook elders in de bestreden beschikking heeft de rechtbank dat niet (kenbaar) onderzocht. De hiervoor in 3.4.1 weergegeven klacht slaagt dus.
3.5
De in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.10 weergegeven klacht behoeft geen behandeling.
3.6
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dat oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel van 28 augustus 2024;
- wijst het geding terug naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, F.J.P. Lock, F.R. Salomons en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op
7 november 2025.

Voetnoten

1.Rechtbank Overijssel 28 augustus 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:7011.
2.HR 24 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1357, rov. 3.3; HR 18 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:390, rov. 3.3.
3.HR 19 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:272, rov 3.4.2.