In deze prejudiciële procedure gaat de Hoge Raad uit van de volgende feiten:
(i) De minderjarige is geboren in 2021.
(ii) De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het gezag uit over de minderjarige.
(iii) Naar aanleiding van een escalatie tussen de ouders woont de minderjarige sinds 2022 bij de oma (moederszijde), aanvankelijk met instemming van de ouders.
(iv) Bij beschikking van 19 juli 2023 heeft de rechtbank de minderjarige onder toezicht gesteld van de GI en een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige bij de oma verleend.
(v) Bij beschikking van 16 juli 2024heeft de rechtbank op verzoek van de GI de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 26 november 2024, de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard, bepaald dat de machtiging tot uithuisplaatsing niet ten uitvoer mag worden gelegd in het netwerkpleeggezin van de oma, een onderzoek door de raad gelast en iedere verdere beslissing aangehouden.
(vi) De oma heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 16 juli 2024. Bij tussenbeschikking van 24 september 2024heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de raad verzocht het raadsonderzoek uit te breiden met de vraag of een voortgezette plaatsing van de minderjarige bij de oma in zijn belang moet worden geacht en of zijn veiligheid daar voldoende is gewaarborgd.
(vii) De raad heeft geadviseerd dat de minderjarige de kans moet krijgen om te blijven opgroeien in de voor hem vertrouwde gezinssituatie van de oma.
(viii) De raad heeft de rechtbank verzocht het ouderlijk gezag van de ouders over de minderjarige te beëindigen en de GI te benoemen tot voogd over de minderjarige.