Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
4.Beslissing
10 juni 2025.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juni 2025 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een jeugdige verdachte die in hoger beroep was veroordeeld voor het meermalen medeplegen van feitelijke aanranding van de eerbaarheid van een medeleerling op een middelbare school. De verdediging had in hoger beroep een (voorwaardelijk) verzoek gedaan om twee getuigen, aangeefster A en getuige B, te horen. Het hof heeft dit verzoek afgewezen op de grond dat de verdediging niet tijdig het verzoek had ingediend en dat het hof zich voldoende ingelicht achtte op basis van de verhandelde stukken.
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak de afwijzing van het verzoek tot het horen van de getuigen als onvoldoende gemotiveerd beoordeeld. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere arresten over het recht op een eerlijk proces, zoals gewaarborgd door artikel 6 EVRM. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet voldoende heeft onderbouwd waarom het verzoek van de verdediging niet voldeed aan de eisen, en dat de verdediging niet voldoende gelegenheid heeft gehad om de getuigen te ondervragen. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en wijst de zaak terug naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling.
Deze uitspraak benadrukt het belang van het ondervragingsrecht van de verdediging en de noodzaak voor de rechter om zorgvuldig te overwegen of de procedure in haar geheel voldoet aan de eisen van een eerlijk proces. De Hoge Raad stelt dat de afwijzing van het verzoek tot het horen van de getuigen niet alleen op procedurele gronden kan worden gebaseerd, maar dat ook de inhoudelijke aspecten van de verklaringen van de getuigen in de bewijsconstructie moeten worden meegewogen.