ECLI:NL:HR:2025:912

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juni 2025
Publicatiedatum
13 juni 2025
Zaaknummer
24/02378
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen [X] B.V. inzake naheffingsaanslag loonheffingen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juni 2025 uitspraak gedaan in de cassatieprocedure van de Staatssecretaris van Financiën tegen [X] B.V. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 30 april 2024, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland werd behandeld. De Rechtbank had eerder een naheffingsaanslag in de loonheffingen opgelegd aan [X] B.V. over de tijdvakken van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017, alsook beschikkingen inzake belastingrente. De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. Belanghebbende, vertegenwoordigd door G.M.R. Veenhuijsen, heeft een verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal M.R.T. Pauwels heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. De Hoge Raad heeft het beroep ongegrond verklaard en de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 1.360,50 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is openbaar uitgesproken en de kosten van het geding in cassatie zijn aan de Staatssecretaris opgelegd.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer24/02378
Datum13 juni 2025
ARREST
in de zaak van
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
tegen
[X] B.V. (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 30 april 2024, nr. 22/433 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 21/929) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de loonheffingen over de tijdvakken 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017 en de daarbij gegeven beschikkingen inzake belastingrente.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door G.M.R. Veenhuijsen, heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal M.R.T. Pauwels heeft op 25 oktober 2024 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. [2]

2.Beoordeling van het middel

Het middel faalt op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 24/02379, ECLI:NL:HR:2025:827, rechtsoverwegingen 4.2.1 tot en met 4.3.

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 24/02381 met deze zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op de helft van € 2.721, oftewel € 1.360,50, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.R. van Eijsden als voorzitter, en de raadsheren M.W.C. Feteris, M.T. Boerlage, A.E.H. van der Voort Maarschalk en W.A.P. van Roij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2025.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt voor de behandeling van het beroep in cassatie een griffierecht geheven.

Voetnoten

2.ECLI:NL:PHR:2024:1176, met gemeenschappelijke bijlage ECLI:NL:PHR:2024:1179.