ECLI:NL:OGEAA:2019:286

Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba

Datum uitspraak
17 mei 2019
Publicatiedatum
3 juni 2019
Zaaknummer
AUA201801386 en AUA201900504
Instantie
Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omkering bewijslast bij niet tijdige aangifte winstbelasting en verzuimboetes

In deze zaak heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba op 17 mei 2019 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen N.V. (belanghebbende) en de Inspecteur der Belastingen. De belanghebbende had pas aangifte gedaan voor de winstbelasting over de jaren 2011 en 2012, nadat de aanslagen al waren vastgesteld. De centrale vraag was of dit leidde tot omkering van de bewijslast. De Inspecteur moest aannemelijk maken dat de aanmaningen tot het doen van aangifte op het juiste adres waren ontvangen. Het Gerecht oordeelde dat de Inspecteur hierin niet was geslaagd, omdat er geen bewijs was geleverd dat de aanmaningen waren verzonden of ontvangen. Hierdoor kon de bewijslast niet worden omgekeerd en verzwaard.

De belanghebbende had eerder bezwaar gemaakt tegen de aanslagen, maar deze bezwaren waren niet tijdig ingediend. Het Gerecht oordeelde dat de bezwaren ontvankelijk waren, omdat de belanghebbende pas recentelijk op de hoogte was geraakt van de aanslagen. De Inspecteur had de aanslagen verminderd, maar de verzuimboetes bleven gehandhaafd. Het Gerecht vernietigde de verzuimboetes, omdat de Inspecteur niet kon bewijzen dat de aanmaningen waren ontvangen. De uitspraak leidde tot een vermindering van de aanslagen voor de jaren 2011 en 2012 en een veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende.

Uitspraak

Uitspraak van 17 mei 2019
BBZ nrs. AUA201801386 en AUA201900504
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN ARUBA
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening beroep in belastingzaken van:
[ belanghebbende ] N.V.,gevestigd in Aruba,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Aruba,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 10 november 2014 een aanslag in de winstbelasting voor het jaar 2011 opgelegd naar een belastbare winst van Afl. 1.137.500. Daarbij is een verzuimboete opgelegd van Afl. 500 vanwege het niet tijdig doen van aangifte.
1.2
Aan belanghebbende is op 31 maart 2015 een aanslag in de winstbelasting voor het jaar 2012 opgelegd naar een belastbare winst van Afl. 1.315.220. Daarbij is een verzuimboete opgelegd van Afl. 500 vanwege het niet tijdig doen van aangifte.
1.3
Belanghebbende heeft op respectievelijk 19 februari 2016 (2011) en 29 mei 2015 (2012) bezwaar gemaakt tegen de aanslagen winstbelasting 2011 en 2012.
1.4
Belanghebbende heeft op respectievelijk 18 februari 2019 (2011) en 23 mei 2018 (2012) beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op bezwaar. Belanghebbende heeft tweemaal een bedrag aan griffierecht betaald van Afl. 150.
1.5
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 14 maart 2019 de aanslagen verminderd tot een aanslag winstbelasting 2011 naar een belastbare winst van Afl. 475.570 en een aanslag winstbelasting 2012 naar een belastbare winst van Afl. 1.034.866. De verzuimboetes zijn gehandhaafd.
1.6
De Inspecteur heeft op 14 maart 2019 een verweerschrift inzake de aanslag winstbelasting 2012 ingediend.
1.7
Belanghebbende heeft op 3 mei 2019 het beroepschrift inzake de aanslag winstbelasting 2011 gemotiveerd.
1.8
De zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2019 te Oranjestad. De zaken met de nummers AUA201801386 en AUA201900504 zijn gezamenlijk behandeld. Namens belanghebbende zijn verschenen [ A ], [ B ] en [ C ], allen verbonden aan [ X ]. Namens de Inspecteur is verschenen [ D ]. Partijen hebben pleitnota’s voorgedragen en overgelegd.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende is gevestigd te Aruba. De activiteiten bestaan uit het verhuren van kantoorapparatuur. De moedermaatschappij van belanghebbende, [ PBS ] (Curaçao) BV, is gevestigd te Curaçao.
2.2
Blijkens de aangifte winstbelasting 2012 heeft belanghebbende de volgende vorderingen (in Afl.) op gelieerde vennootschappen:
Ultimo jaar
Op deelnemingen
Op aandeelhouder(s)
Totaal
Gemiddeld
2010
6.029.850
2011
365.726
4.983.801
5.349.527
5.689.688
2012
395.582
5.404.318
5.799.900
5.574.713
2.3
Belanghebbende heeft bij de winstberekening ter zake van deze vorderingen een rente in aanmerking genomen van circa 4%. Verder heeft belanghebbende een zogenoemde managementvergoeding van Afl. 1.126.618 (2011) en Afl. 993.391 (2012) ten laste van de winst gebracht. Deze vergoeding ziet op de ondersteuning die door de moedermaatschappij aan belanghebbende is verleend met betrekking tot onder meer management, human resource, IT, verkoop, klantenservice en financiële administratie.
2.4
Belanghebbende is uitgenodigd voor het indienen van de aangiften winstbelasting 2011 en 2012. Belanghebbende heeft pas ruim nadat de aanslagen waren vastgesteld, de aangiften ingediend op respectievelijk 1 februari 2016 (2011) en 12 februari 2016 (2012).
2.5
Ter zake van de aan belanghebbende opgelegde aanslagen winstbelasting 2008 en 2009 heeft dit Gerecht over dezelfde kwesties reeds uitspraak gedaan (GEA Aruba 7 november 2018, nrs. AUA201600076 en AUA201600077, ECLI:NL:OGEAA: 2018:673). Daarin is geoordeeld dat ter zake van de vorderingen op gelieerde vennootschappen een rentevergoeding van 8% niet onredelijk is, en dat belanghebbende een fictieve managementvergoeding in aanmerking kan nemen waarbij de totale arbeidskosten van belanghebbende en haar moedermaatschappij tezamen naar de omzetverhouding worden verdeeld over belanghebbende en de moedermaatschappij. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
2.6
Bij het vaststellen van de aanslagen winstbelasting 2011 en 2012 heeft de Inspecteur (in de uitspraken op bezwaar) rentevergoedingen in aanmerking genomen ten bedrage van Afl. 745.154 (2011) en Afl. 607.760 (2012). De belastbare winst is daardoor gecorrigeerd met Afl. 372.577 (2011) en Afl. 303.880 (2012). Verder heeft de Inspecteur de in aftrek gebrachte managementvergoeding gecorrigeerd, hetgeen heeft geleid tot correcties van Afl. 368.352 (2011) en Afl. 302.129 (2012).

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de Inspecteur terecht de rentevergoeding en de aftrek van de managementvergoeding heeft gecorrigeerd.
3.2
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslagen. De Inspecteur concludeert tot handhaving van de aanslagen.
3.3
Verder zijn de verzuimboetes in geschil.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

Ontvankelijkheid beroepen

4.1
De bezwaarschriften tegen de aanslagen winstbelasting 2011 en 2012 zijn op 19 februari 2016 (2011) en 29 mei 2015 (2012) door de Inspecteur ontvangen.
4.2
Ingevolge artikel 18, lid 2, Algemene landsverordening belastingen (ALB) is een uitspraak op een bezwaarschrift niet tijdig gedaan, als de Inspecteur niet binnen één jaar na ontvangst van het bezwaarschrift, in dit geval dus uiterlijk op 19 februari 2017 (2011) en 29 mei 2016 (2012), een uitspraak heeft gedaan.
4.3
Ingevolge artikel 19, lid 3, ALB kan binnen twee jaar, in dit geval dus uiterlijk op 19 februari 2019 (2011) en 29 mei 2018 (2012), beroep worden ingesteld tegen het niet tijdig doen van een uitspraak op een bezwaarschrift.
4.4
Belanghebbende heeft op 18 februari 2019 (2011) en 23 mei 2018 (2012) beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op de bezwaren tegen de aanslagen winstbelasting 2011 en 2012. Deze beroepen zijn dus tijdig ingesteld.
4.5
Hangende onderhavige beroepsprocedure heeft de Inspecteur op 14 maart 2019 alsnog uitspraken gedaan op deze bezwaren. Belanghebbende heeft derhalve geen belang meer bij de beroepen tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren. Deze beroepen zijn mitsdien niet-ontvankelijk.
4.6
De door belanghebbende ingestelde beroepen van 18 februari 2019 (2011) en 23 mei 2018 (2012) worden ook geacht te zijn gericht tegen de (reële) uitspraken op bezwaar van 14 maart 2019 (GEA Curaçao, 17 april 2018, nr. CUR201700103, ECLI:NL:OGEAC:2018:57). Deze uitspraken zijn dus onderwerp van onderhavige procedure.
Ontvankelijkheid bezwaar 2011
4.7
In artikel 17, lid 1, van de Algemene landsverordening belastingen (hierna: ALB) is bepaald dat degene die bezwaar heeft tegen een hem opgelegde belastingaanslag, binnen twee maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet een gemotiveerd bewaarschrift kan indienen bij de Inspecteur.
4.8
Het onderhavige aanslagbiljet 2011 is gedagtekend op 10 november 2014. Het bezwaarschrift is op 19 februari 2016 ingediend. Dit bezwaarschrift is dus buiten de wettelijke termijn van twee maanden ingediend.
4.9
Een niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar op grond van termijnoverschrijding blijft echter achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaar in verzuim is geweest.
4.1
Belanghebbende stelt, hetgeen niet is weersproken, dat zij pas door een debiteurenoverzicht van 17 februari 2016 op de hoogte is gekomen van de aanslag.
4.11
Als met vertraging is kennisgenomen van een aanslag, geldt dat het bezwaar zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk moet worden ingediend. Behoudens bijzondere omstandigheden merkt het Gerecht een termijn van drie weken aan als ‘zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk’ (GEA Curaçao 19 april 2018, nr. CUR201500175, ECLI:NL:OGEAC:2018:54). Belanghebbende heeft op 19 februari 2016 bezwaar gemaakt tegen de aanslag waarmee zij pas op 17 februari 2016 bekend is geworden. Dit is binnen de termijn van drie weken, zodat de bezwaartermijn niet is overschreden. Het bezwaar is daarom ontvankelijk.
Omkering bewijslast; vereiste aangiften
4.12
Belanghebbende heeft, buiten de termijn, pas op respectievelijk 1 februari 2016 en 12 februari 2016 de aangiften winstbelasting 2011 en 2012 gedaan, terwijl de aanslagen reeds waren vastgesteld op 10 november 2014 en 31 maart 2015. De Inspecteur kon bij het regelen van de aanslagen met de aangiften dus geen rekening houden.
4.13
Artikel 20 ALB bepaalt, voor zover van belang, dat het beroep van de belastingplichtige moet worden afgewezen indien geen aangifte is gedaan of de vereiste aangifte niet is gedaan, tenzij de belastingplichtige overtuigend kan aantonen dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast).
4.14
De vereiste aangifte is niet gedaan als de belastingplichtige die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, de daarbij gestelde termijn ongebruikt heeft laten verstrijken en tevens geen gebruik heeft gemaakt van de hem op de voet van artikel 7, lid 2, ALB geboden gelegenheid om aangifte te doen binnen een door de Inspecteur bij aanmaning gestelde termijn (vgl. HR 14 april 2017, nr. 16/05276, ECLI:NL:HR:2017:675).
4.15
Het ligt op de weg van de Inspecteur aannemelijk te maken dat de aanmaning op het adres van de belanghebbende is ontvangen dan wel de belanghebbende anderszins heeft bereikt, waarbij de Inspecteur in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending van de aanmaning naar het juiste adres (vgl. HR 24 juni 2016, nr. 15/02345, ECLI:NL:HR:2016:1268). Het ligt vervolgens op de weg van de belanghebbende om het vermoeden van de ontvangst van de aanmaning te ontzenuwen (vgl. HR 15 december 2006, nr. 41.882, ECLI:NL:HR:2006:AZ4416).
4.16
Belanghebbende stelt dat zij nimmer aanmaningen heeft ontvangen voor het doen van de aangiften, zodat de bewijslast niet kan worden omgekeerd en verzwaard vanwege het niet doen van de vereiste aangiften. De Inspecteur stelt dat de aanmaningen zijn verstuurd, maar hij heeft daarvan geen enkel bewijs geleverd. Het Gerecht acht daarom niet aannemelijk dat de aanmaningen op het adres van belanghebbende zijn ontvangen. De bewijslast kan derhalve niet worden omgekeerd en verzwaard.
At arm’s length-beginsel
4.17
Als tussen gelieerde lichamen voorwaarden worden overeengekomen die afwijken van voorwaarden die in het economische verkeer door onafhankelijke partijen zouden zijn overeengekomen, wordt op grond van artikel 4, lid 2, Lv WB de winst van die lichamen bepaald alsof laatstbedoelde voorwaarden zouden zijn overeengekomen (‘at arm´s length’).
Rentevergoeding
4.18
Belanghebbende heeft vorderingen op gelieerde vennootschappen. Tussen partijen is in geschil of de door belanghebbende tot de winst gerekende rentevergoeding ‘at arm’s length’ is.
4.19
De Inspecteur heeft tot de zitting van het Gerecht steeds het standpunt ingenomen dat de rentevergoeding 8% dient te bedragen over de vorderingen op gelieerde vennootschappen. Voor het eerst ter zitting stelt de Inspecteur zich op het standpunt dat voor wat betreft de correctie van de rentevergoeding aansluiting gezocht moet worden bij het door belanghebbende aangegeven aansluitingsverschil tussen de commerciële en fiscale winstberekening. Het Gerecht laat dit nieuwe standpunt buiten beschouwing omdat dit te laat is aangevoerd. De Inspecteur had dit immers eerder in deze procedure naar voren kunnen brengen. Behandeling ervan in dit stadium van de procedure zou belanghebbende schaden in zijn processuele positie.
4.2
De Inspecteur heeft de rentecorrectie van 8% gebaseerd op de volgens de commerciële jaarrekening in rekening gebrachte rente van 8%. Met de Inspecteur acht het Gerecht aannemelijk dat deze in de commerciële jaarrekening gehanteerde rentevergoeding van 8% ‘at arm’s length’ is.
4.21
De rentevergoeding van 8% dient berekend te worden over de gemiddelde vordering op gelieerde vennootschappen. Uitgaande van de in de aangiften vermelde vorderingen (zie 2.2) dienen voor de jaren 2011 en 2012 de volgende rentevergoedingen tot de winst te worden gerekend: 8% van Afl. 5.689.688, ofwel Afl. 455.175 (2011) en 8% van Afl. 5.574.713, ofwel Afl. 445.977 (2012). Belanghebbende heeft in de aangiften reeds rentevergoedingen ter zake van vorderingen op gelieerde vennootschappen tot de winst gerekend van respectievelijk Afl. 204.281 (2011) en Afl. 222.989 (2012). Dit brengt mee dat de rentevergoedingen gecorrigeerd moeten worden met bedragen van respectievelijk Afl. 250.894 (2011) en Afl. 222.988 (2012).
Managementvergoeding
4.22
Zoals dit Gerecht heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 7 november 2018 (zie 2.5) kan belanghebbende ten laste van de winst een managementvergoeding in aanmerking nemen waarbij de totale arbeidskosten van belanghebbende en haar moedermaatschappij tezamen naar de omzetverhouding worden verdeeld over belanghebbende en de moedermaatschappij.
4.23
Tussen partijen is niet in geschil dat in 2011 en 2012 de omzet van belanghebbende respectievelijk 32,5% en 33,8% van de totale omzet bedraagt. Wat betreft de totale arbeidskosten is de Inspecteur terecht uitgegaan van de (commerciële) consolidatie staten. De daarin genoemde totale arbeidskosten bedragen respectievelijk USD 3.440.000 (2011) en USD 3.636.000 (2012), zodat de aan belanghebbende toe te rekenen arbeidskosten respectievelijk USD 1.118.353 (32,5%; 2011) en USD 1.230.739 (33,8%; 2012) bedragen. Ingevolge de uitspraak van het Gerecht van 7 november 2018 mag belanghebbende laatstgenoemde bedragen als managementvergoeding ten laste van haat winst brengen.
4.24
Blijkens de consolidatie staten heeft belanghebbende reeds arbeidskosten in aanmerking genomen ten bedrage van respectievelijk USD 704.000 (2011) en USD 853.000, zodat een aftrek ter zake van de managementvergoeding resteert van USD 414.353 (Afl. 758.266; 2011) en USD 377.739 (Afl. 691.262; 2012). Nu belanghebbende blijkens de aangifte winstbelasting (onderdeel 25k) reeds een managementvergoeding van respectievelijk Afl. 1.126.618 (2011) en Afl. 993.391 (2012) in aftrek heeft gebracht, dient een bedrag van respectievelijk Afl. 368.352 (2011) en Afl. 302.129 (2012) te worden gecorrigeerd.
Slotsom
4.25
Het vorenstaande betekent dat de winst als volgt moet worden vastgesteld:
2011
2012
Aangifte
Afl. -265.359
Afl. 7.398
Rentevergoeding
250.894
222.988
Managementvergoeding
368.352
302.129
Geen verliesverrekening
-
411.459
Aanslag
Afl. 353.887
Afl. 953.974
Verzuimboetes
4.26
De verzuimboetes van Afl. 500 zijn opgelegd vanwege het niet tijdig doen van de aangiften winstbelasting.
4.27
Met ingang van het boekjaar 2014 is de winstbelasting een voldoening op aangiftebelasting geworden. Voor de onderhavige boekjaren 2011 en 2012 was de winstbelasting nog een aanslagbelasting. Bij het niet of niet tijdig doen van aangifte voor een aanslagbelasting kan ingevolge artikel 54 ALB slechts sprake zijn van een verzuim, indien de aangifte niet binnen een door de Inspecteur gestelde termijn is gedaan en geen gevolg is gegeven aan een aanmaning van de Inspecteur.
4.28
Belanghebbende stelt dat zij nimmer aanmaningen heeft ontvangen voor het doen van aangiften, zodat geen verzuimboetes kunnen worden opgelegd. Aangezien artikel 6 EVRM toepasselijk is op deze procedure over verzuimboetes, rust op de Inspecteur de bewijslast voor de verzending en de ontvangst van de aanmaningen (vgl. HR 25 april 2008, nr. 43.871, ECLI:NL:HR:2008:BD0469). Volgens de Inspecteur kan hij niet bewijzen dat de aanmaningen zijn ontvangen. Gelet daarop dienen de verzuimboetes te worden vernietigd.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

5.1
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in het Landsbesluit proceskostenvergoeding in belastingzaken.
5.2
In artikel 1 van dit Landsbesluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat beide zaken samenhangen. De kosten kunnen worden berekend op Afl. 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt Afl. 700, wegingsfactor 1, samenhang factor 1).
5.3
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 4 Landsverordening beroep in belastingzaken, de betaalde griffierechten van tweemaal Afl. 150 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart de beroepen tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen tegen de uitspraken op bezwaar gegrond;
- vermindert de aanslag winstbelasting 2011 tot een aanslag naar een belastbare winst van Afl. 353.887;
- vermindert de aanslag winstbelasting 2012 tot een aanslag naar een belastbare winst van Afl. 953.974;
- vernietigt de verzuimboetes 2011 en 2012;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van Afl. 1.400; en
- draagt de Inspecteur op de door belanghebbende betaalde griffierechten van in totaal Afl. 300 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. A.J.H. van Suilen, rechter, en is uitgesproken op 17 mei 2019, in tegenwoordigheid van de griffier N.N. Noël-van der Biezen BSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
J.G. Emanstraat 51
Oranjestad
Aruba
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffieAUA@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: Afl. 75
- personenvennootschappen en rechtspersonen: Afl. 300