ECLI:NL:OGEABES:2022:14

Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
9 september 2022
Zaaknummer
BON202000129
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. D.J. Jansen
  • mr. drs. M.M. de Werd
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over motorrijtuigenbelasting en schadevergoeding na diefstal van een auto

In deze zaak is in geschil of de aanslag motorrijtuigenbelasting (MRB) terecht aan de belanghebbende is opgelegd en of er recht bestaat op schadevergoeding of een counterclaim. De belanghebbende stelt dat hij in de eerste drie kwartalen van 2019 geen houder was van de auto omdat deze gestolen was. De heffingsambtenaar betwist dit en stelt dat de belanghebbende niet heeft voldaan aan de meldingsplicht van de Motorrijtuigenbelastingverordening (MRBV), waardoor hij voor het gehele jaar MRB verschuldigd is. De rechter heeft op 2 augustus 2022 uitspraak gedaan, waarbij het beroep van de belanghebbende ongegrond is verklaard. De rechter oordeelt dat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat hij aan de meldingsplicht heeft voldaan en dat hij derhalve als houder van de auto wordt aangemerkt. De heffingsambtenaar heeft de aanslag terecht opgelegd. Daarnaast is er geen recht op schadevergoeding, omdat het beroep niet gegrond is verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van het voldoen aan de meldingsplicht en de gevolgen van het niet naleven daarvan voor de belastingplicht.

Uitspraak

Uitspraak van 2 augustus 2022
BBZ nr. BON202000129
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Zittingsplaats Bonaire
UITSPRAAK
Op het beroep in de zin van
hoofdstuk VIII, titel acht, afdeling drie van de Belastingwet BES van:
[Belanghebbende],woonachtig in Bonaire
,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE HEFFINGSAMBTENAAR VAN HET OPENBAAR LICHAAM BONAIRE,zetelend in Bonaire,
de heffingsambtenaar.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is met dagtekening 31 januari 2019 ter zake van de auto met nummerplaat [00000] een aanslag [1] motorrijtuigenbelasting (MRB) voor het jaar 2019 opgelegd, ten bedrage van USD 190.
1.2
Belanghebbende is op 21 november 2019 in bezwaar gekomen tegen de aanslag.
1.3
De heffingsambtenaar heeft bij uitspraak van 29 januari 2020 de aanslag gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende is op 7 februari 2020 in beroep gekomen. Ter zake van de indiening van het beroepschrift heeft belanghebbende een bedrag van USD 30 aan griffierecht voldaan.
1.5
De heffingsambtenaar heeft op 18 mei 2020 een verweerschrift ingediend.
1.6
De (eerste) zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2021 te Kralendijk. Daar zijn verschenen belanghebbende en namens de heffingsambtenaar [A] en [B]. Door de maatregelen vanwege het corona-virus heeft de rechter vanuit het gerechtsgebouw in Aruba de zitting geleid via een videoverbinding. Gelijktijdig met onderhavige zaak is de zaak van belanghebbende, bekend onder nummer BON202000261, behandeld. De zaken zijn behandeld door rechter mr. D.J. Jansen. Ter zitting heeft belanghebbende een wrakingsverzoek ingediend, waarna het onderzoek ter zitting is geschorst. Ter zitting bij de wrakingskamer heeft belanghebbende het verzoek tot wraking ingetrokken.
1.7
Belanghebbende heeft vóór en ná de eerste zitting diverse stukken overgelegd. De stukken zijn doorgezonden aan de heffingsambtenaar.
1.8
Een nader onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2021 te Kralendijk. Daar zijn dezelfde personen verschenen als op de eerste zitting. Gelijktijdig met onderhavige zaak is de zaak van belanghebbende, bekend onder nummer BON202000261, behandeld. De zaken zijn behandeld door rechter mr. drs. M.M. de Werd. Aan het einde van de zitting heeft het Gerecht het onderzoek gesloten.
1.9
Belanghebbende heeft na sluiting van het onderzoek nog diverse stukken ingediend. Het Gerecht vindt hierin geen aanleiding om het onderzoek te heropenen. Het Gerecht zal deze stukken dan ook niet in de beschouwing betrekken.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft in juni 2018 een [auto] (hierna: de auto) aangeschaft. Op 17 juli 2018 heeft hij aangifte gedaan van diefstal van de auto op 15 juli 2018.
2.2
Op of rond 17 juli 2018 heeft belanghebbende de auto weer teruggevonden. Op of rond 23 juli 2018 heeft belanghebbende, na overlegging van een verzekeringsbewijs van de auto en een bewijs van betaling van de nummerplaat en de aanslag MRB 2018, voor de auto nummerplaat [0001] verkregen.
2.3
Aan belanghebbende is op 31 januari 2019 ter zake van de auto een aanslag MRB 2019 opgelegd van USD 190. Belanghebbende heeft ter zake van de aanslag op 5 december 2019 een bedrag van USD 45,50 betaald.

3.GESCHIL EN STANDPUNTEN PARTIJEN

3.1
In geschil is of de aanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd en of recht bestaat op een schadevergoeding of counterclaim.
3.2
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de auto eind juli 2018, nadat hij daarop de nummerplaat [0001] had bevestigd, voor de tweede keer is gestolen en dat hij de auto pas weer terug heeft gevonden in november 2019. Als gevolg daarvan stelt hij in 2019 tot november geen houder geweest te zijn van de auto, zodat hij over die periode ook geen MRB verschuldigd is. Hij eist verder in het beroepschrift als counterclaim een vergoeding van het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB) van USD 25.143, vermeerderd met kosten en interest, vanwege wanbeheer, nalatigheid en onrechtmatig handelen. Naar het Gerecht begrijpt heeft belanghebbende in een later stadium van de procedure de eis verhoogd.
3.3
De heffingsambtenaar is van mening dat de aanslag MRB 2019 terecht is opgelegd, omdat belanghebbende niet heeft voldaan aan de meldingsplicht van artikel 15, lid 4 van de Motorrijtuigenbelastingverordening Bonaire 2011 (hierna: MRBV) en dat de procedure zich niet leent voor een counterclaim.

4.BEOORDELING VAN HET GESCHIL

Ontvankelijkheid bezwaar

4.1
Uit artikel 55, lid 1 van de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (Wet FOL) volgt dat de MRB een eilandbelasting is. Ingevolge artikel 67, lid 1 Wet FOL geschiedt de heffing en invordering van eilandbelastingen met toepassing van de hoofdstukken I en VIII van de Belastingwet BES (hierna: BBES).
4.2
Dit brengt met zich dat de ontvankelijkheid van het bezwaar aan de hand van artikel 8.92 van de BBES beoordeeld dient te worden, waarin staat dat bezwaar tegen een belastingaanslag kan worden ingediend binnen twee maanden na dagtekening van het aanslagbiljet. De aanslag heeft als dagtekening 31 januari 2019. Het bezwaarschrift is op 21 november 2019, dus na de in artikel 8.92 lid 1 BBES opgenomen termijn van twee maanden, ingediend. De heffingsambtenaar heeft inhoudelijk op het bezwaar beslist en is niet tot niet-ontvankelijkverklaring overgegaan. Het Gerecht mag in dat geval de ontvankelijkheid van het bezwaar niet meer ambtshalve beoordelen. [2] Het gevolg is dat in de beroepsfase de zaak inhoudelijk beoordeeld dient te worden.
Wettelijk kader
4.3
Ingevolge artikel 2 MRBV wordt een belasting geheven ter zake van het houden van een motorrijtuig.
4.4
Ingevolge artikel 3, lid 1 MRBV is belastingplichtig degene die bij aanvang van het belastingtijdvak het motorrijtuig houdt.
4.5
Ingevolge artikel 3, lid 2 MRBV wordt, voor zover hier van belang, als houder van een motorrijtuig aangemerkt de persoon:
op wiens naam het voor het motorrijtuig afgegeven bewijs van verzekering bedoeld in artikel 11, eerste lid van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen BES, is gesteld;
die het motorrijtuig waarvoor geen geldig bewijs als bedoeld onder a is afgegeven en aan wie een nummerplaat is verstrekt, feitelijk ter beschikking heeft;
4.6
Ingevolge artikel 15, lid 4 MRBV eindigt de belastingplicht na melding van de beëindiging door de houder aan de ontvanger. De houder overlegt hierbij de nummerplaten en een bewijs van beëindiging van de verzekering als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen BES. Indien de houder niet beschikt over de nummerplaten, overlegt hij een bewijs waaruit blijkt dat hij niet langer houder van het motorrijtuig is, of de platen verloren zijn gegaan.
Inhoudelijk
4.7
Belanghebbende heeft gesteld dat hij in de eerste drie kwartalen van 2019 niet beschikte over de auto omdat die gestolen was. Om die reden stelt belanghebbende geen MRB verschuldigd te zijn over de eerste drie kwartalen van 2019.
4.8
De heffingsambtenaar heeft gesteld dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de meldingsplicht van artikel 15, lid 4 MRBV met als gevolg dat hij voor het gehele jaar MRB is verschuldigd.
4.9
Vaststaat dat belanghebbende op of rond 23 juli 2018 houder was van de auto met plaatnummer [0001]. Tevens staat vast dat hij in 2018 de kosten van de verzekering voldaan heeft en dat hij de verzekering niet heeft stopgezet. In dat geval wordt belanghebbende, ook voor 2019, aangemerkt als houder van de auto in de zin van artikel 3 MRBV, behoudens voor zover hij heeft voldaan aan de meldingsplicht van artikel 15, lid 4 MRBV. Belanghebbende heeft daar niet aan voldaan. Hij heeft geen bewijs overgelegd van beëindiging van de verzekering. Hij heeft evenmin nummerplaten ingeleverd of een bewijs overgelegd waaruit blijkt dat hij niet langer houder van de auto was of de platen verloren zijn gegaan.
4.1
Belanghebbende heeft gesteld dat hij de nummerplaten niet kon inleveren omdat de auto, nadat hij daarop de nummerplaat [0001] had bevestigd, in juli 2018 weer (voor de tweede keer) werd gestolen. Tegenover de betwisting van de heffingsambtenaar heeft belanghebbende daarvan echter geen bewijs geleverd. Het betoog van belanghebbende dat het OLB van de (tweede) diefstal van de auto en de zich daarop bevindende nummerplaten, op de hoogte was of móest zijn slaagt niet, omdat de heffingsambtenaar dat ontkent en omdat in het dossier daarvoor ook geen aanknopingspunten zijn te vinden. Dat het Korps Politie Caribisch Nederland wist of zou moeten weten van die tweede diefstal doet aan het voorgaande niet af, omdat, wat daar verder ook van zij, die kennis kennelijk niet is gedeeld met het OLB.
4.11
Belanghebbende heeft verder betoogd dat degene die de auto gestolen had, mrs. [H], nummerplaat [0002] gebruikte voor de auto. Dat betekent volgens belanghebbende dat er voor de auto ten onrechte twee verschillende nummerplaten bestonden, namelijk nr. [0001] en nr. [0002]. Tegenover de betwisting door de heffingsambtenaar heeft belanghebbende ook daarvan geen bewijs geleverd. Daarbij laat het Gerecht in het midden of, indien dat bewijs wel geleverd was, dat tot vermindering of vernietiging van de aan belanghebbende opgelegde aanslag zou leiden. Het betoog van belanghebbende faalt.
4.12
Belanghebbende heeft tenslotte aangevoerd dat hij, nadat hij op of rond 28 november 2019 weer in het bezit gekomen was van de auto, naar het OLB is gegaan om te vragen welk bedrag hij nog aan MRB moest betalen. Een persoon met de naam “[A]” heeft toen volgens belanghebbende geadviseerd om USD 45,50 of USD 47,50 te betalen waarna de zaak gesloten zou zijn. Voor zover belanghebbende hiermee stelt dat het OLB een toezegging heeft gedaan, waaraan hij een gerechtvaardigd vertrouwen mag ontlenen overweegt het Gerecht het volgende.
4.13
Een vertrouwen kan gerechtvaardigd zijn indien een aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de heffingsambtenaar is voorgelegd en belanghebbende door gedragingen van de heffingsambtenaar redelijkerwijs heeft kunnen aannemen dat deze met betrekking tot die aangelegenheid een weloverwogen standpunt heeft ingenomen. [3] Daarbij is het van belang dat belanghebbende alle bijzonderheden van het geval heeft meegedeeld [4] en dat sprake moet zijn van een ondubbelzinnige uiting van de betrokken ambtenaar waarmee deze zich onmiskenbaar heeft willen binden. [5] Naar het oordeel van het Gerecht heeft belanghebbende niet aangetoond dat hij tijdens het gesprek alle bijzonderheden van het geval heeft meegedeeld. Bovendien betrof het kennelijk slechts een advies en geen bindende toezegging. Naar het oordeel van het Gerecht kon belanghebbende uit het advies niet in redelijkheid afleiden dat de heffingsambtenaar daarmee een ondubbelzinnige bindende toezegging heeft willen doen. Het Gerecht verwerpt het beroep op het vertrouwensbeginsel.
4.14
Het Gerecht concludeert op basis van hetgeen hiervoor is overwogen tot ongegrondheid van het beroep.
Schadevergoeding
4.15
In artikel 8.115b, lid 1 BBES is bepaald dat een bestuursorgaan kan worden veroordeeld tot vergoeding van de schade die een partij lijdt indien het Gerecht het beroep gegrond verklaart. In het onderhavige geval is het beroep niet gegrond verklaard zodat reeds daarom geen recht bestaat op een schadevergoeding.

5.GRIFFIERECHTEN EN PROCESKOSTENVERGOEDING

Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten of het griffierecht.

6.BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en uitgesproken op 2 augustus 2022, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.C.M.J. Bucx.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………….. aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Plasa Reina Wilhelmina (Fort Oranje)
Kralendijk
Bonaire
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van USD 60 verschuldigd.

Voetnoten

1.Ingevolge artikel 7 van de Motorrijtuigenbelastingverordening Bonaire 2011 wordt de belasting geheven door middel van een gedagtekende schriftelijke kennisgeving. Het Openbaar Lichaam Bonaire gebruikt daarvoor de benaming “aanslag”. Het Gerecht zal die term overnemen.
2.vgl. HR 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1153 en CRvB 9 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1500.
3.Vgl. HR 14 februari 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC4233 en HR 14 juli 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6516.
4.Vgl. HR 26 september 1979, ECLI:NL:HR:1979:AM4918, BNB 1979/311.
5.Vgl. HR 8 maart 1978, ECLI:NL:HR:1978:AX3023, BNB 1978/85.