ECLI:NL:OGEAC:2017:66

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
13 juni 2017
Publicatiedatum
14 juni 2017
Zaaknummer
BBZ nrs. CUR201500774 tot en met CUR201500785, voorheen 76197 en 76198, 76200 tot en met 76208 en 76210
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens ontbreken bezwaar tegen belastingaanslagen

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 13 juni 2017 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep van belanghebbende X tegen navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen opgelegd door de Inspecteur der Belastingen. De navorderingsaanslagen betroffen de inkomstenbelasting over de jaren 2010 tot en met 2013. Belanghebbende heeft op 16 oktober 2015 beroep aangetekend tegen deze aanslagen, maar heeft voorafgaand aan het beroep geen bezwaar gemaakt bij de Inspecteur. Het Gerecht overweegt dat, volgens artikel 7a van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB), een beroep niet-ontvankelijk is indien er geen bezwaar is gemaakt. Het Gerecht heeft om proceseconomische redenen besloten om het beroepschrift niet door te sturen naar de Inspecteur voor verdere behandeling als bezwaarschrift.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de beroepschriften van belanghebbende niet zijn ingediend binnen de termijn van twee maanden na de dagtekening van de aanslagen. Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die kunnen leiden tot verschoonbaarheid van deze termijnoverschrijding. Daarom heeft het Gerecht de bezwaren van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak concludeert dat het beroep van belanghebbende kennelijk niet-ontvankelijk is, en dat er geen inhoudelijke behandeling van de zaak zal plaatsvinden. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee leden van het Gerecht, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Uitspraak van 13 juni 2017
BBZ nrs. CUR201500774 tot en met CUR201500785, voorheen 76197 en 76198, 76200 tot en met 76208 en 76210
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
Na vereenvoudigde behandeling van het beroep in de zin van artikel 7a van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) in het geding tussen:
X, woonachtig in Curaçao,
belanghebbende
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN,
De Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende zijn op 7 augustus 2015 over de jaren 2010 tot en met 2013 navorderingsaanslagen opgelegd in de inkomstenbelasting, premie AOV/AWW en premie AVBZ. Tegelijkertijd met de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting 2010 tot en met 2013 zijn boetebeschikkingen opgelegd.
1.2
Belanghebbende is op 16 oktober 2015 tegen alle voorgenoemde aanslagen en boetebeschikkingen in beroep gekomen. Op 19 november 2015 is belanghebbende wederom in beroep gekomen tegen de betreffende aanslagen en boetebeschikkingen.
1.3
Partijen zijn overeenkomstig artikel 10 Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) opgeroepen tot het verstrekken van inlichtingen. In dat verband zijn ter comparitie op 6 oktober 2016 te Willemstad namens de Inspecteur verschenen mr. A en namens belanghebbende B.

2.OVERWEGINGEN OMTRENT HET BEROEP

2.1
Ingevolge artikel 7a, letter b LBB kan het Gerecht, totdat partijen zijn uitgenodigd
voor de behandeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen indien het beroep
kennelijk niet-ontvankelijk is.
2.2
Tegen een aanslag of een boetebeschikking moet eerst bezwaar worden aangetekend voordat beroep kan worden ingesteld. Belanghebbende heeft geen bezwaar gemaakt bij de Inspecteur, maar is rechtstreeks in beroep gekomen bij het Gerecht. Dat betekent dat hij niet-ontvankelijk is bij het Gerecht. Het Gerecht zou de beroepschriften van belanghebbende eigenlijk moeten doorsturen naar de Inspecteur ter verdere behandeling als bezwaarschriften, maar zal daar in dit geval om redenen van proceseconomie van afzien (vergelijk Raad van Beroep voor Belastingzaken, ECLI:NL:ORBBNAA:2004:BT8996 punt 2.2). Het Gerecht overweegt daarbij als volgt.
2.3
Ingevolge artikel 29, lid 1 Algemene Landsverordening Landsbelastingen kan degene die bezwaar heeft tegen een opgelegde aanslag of tegen een boetebeschikking binnen 2 maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet of de beschikking een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de Inspecteur. Gelet op de dagtekening van de aanslagen en boetebeschikkingen en de datum van binnenkomst van de als bezwaarschriften aan te merken beroepschriften stelt het Gerecht vast dat deze niet zijn ingediend binnen de termijn van twee maanden na dagtekening van de aanslagen. De stukken die belanghebbende na de comparitiezitting heeft toegezonden ten bewijze dat hij wel tijdig bezwaar heeft aangetekend maken dat niet anders nu die stukken deels zien op de omzetbelasting, deels op jaren vóór 2010 en voor het overige op het door de Stichting Belastingaccountantsbureau opgestelde controlerapport, waartegen geen bezwaar mogelijk is.
2.4
Indien bezwaren te laat zijn ingediend dan blijft niet-ontvankelijk verklaring achterwege indien sprake is van feiten of omstandigheden die kunnen leiden tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Zulke feiten of omstandigheden zijn gesteld noch gebleken zodat het Gerecht de termijnoverschrijdingen niet verschoonbaar acht. Dat betekent dat de bezwaren niet ontvankelijk zijn. Doorsturen van de beroepschriften naar de Inspecteur heeft dan geen zin.
2.5
Gelet op hetgeen het Gerecht in 2.2 heeft overwogen is het beroep kennelijk niet-ontvankelijk. Aan een inhoudelijke behandeling van de zaken komt het Gerecht niet toe.

3.DE BESLISSING

Het Gerecht:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. D.J. Jansen en W.C.E. Winfield, leden, in tegenwoordigheid van de griffier, M.M.M. Faro MSc en uitgesproken op 13 juni 2017.
De griffier, De Voorzitter,
Verzonden op: ………………………………….
Tegen deze uitspraak kunnen partijen schriftelijk verzet doen bij het Gerecht in eerste aanleg (art. 7b van de Landsverordening beroep in belastingzaken, hierna LBB).
De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt overeenkomstig art. 7b, tweede lid, twee maanden. Deze termijn vangt aan nadat de uitspraak aan de partijen is toegezonden.
Is het Gerecht in eerste aanleg van oordeel dat het verzet gegrond is, dan vervalt deze uitspraak en wordt de zaak alsnog in behandeling genomen.