ECLI:NL:OGEAC:2025:168

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
15 augustus 2025
Publicatiedatum
20 augustus 2025
Zaaknummer
CUR202402920
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verzuimboete wegens niet tijdig betalen van winstbelasting

In deze zaak is in geschil of de verzuimboete van NAf 10.000, opgelegd aan de belanghebbende wegens het niet tijdig betalen van winstbelasting, terecht is opgelegd. De belanghebbende heeft op 29 juni 2023 een naheffingsaanslag winstbelasting over het jaar 2021 ontvangen, waarop bezwaar is gemaakt. De Inspecteur heeft de verzuimboete gehandhaafd bij uitspraak van 5 juni 2024. De belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar, wat door het Gerecht is aangemerkt als een tijdig beroep. Tijdens de zitting op 23 april 2025 is de zaak behandeld, waarbij de belanghebbende en de Inspecteur vertegenwoordigd waren.

Het Gerecht heeft vastgesteld dat de belanghebbende de op aangifte verschuldigde winstbelasting niet tijdig heeft betaald, wat leidt tot een verzuim. De Inspecteur heeft de boete opgelegd op basis van een derde verzuim, wat volgens de wet en de regeling correct is. De belanghebbende heeft echter aangevoerd dat er omstandigheden zijn die de boete zouden moeten matigen, zoals de overdracht van aandelen en complicaties bij de jaarrekening. Het Gerecht heeft geoordeeld dat er geen reden is voor matiging, behalve vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De boete is uiteindelijk verminderd tot NAf 9.500.

De uitspraak is gedaan op 15 augustus 2025, waarbij het Gerecht de uitspraak op bezwaar heeft vernietigd voor zover het de boete betreft, en de Inspecteur heeft veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende. De belanghebbende heeft recht op vergoeding van het griffierecht van NAf 150.

Uitspraak

Uitspraak van 15 augustus 2025
BBZ nr. CUR202402920
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 29 juni 2023 een naheffingsaanslag winstbelasting over het jaar 2021 opgelegd naar een te betalen bedrag van NAf 10.000. Het te betalen bedrag betreft een verzuimboete (hierna: de verzuimboete).
1.2
Belanghebbende heeft op 13 juli 2023 bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraak van 5 juni 2024 de verzuimboete gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende heeft op 1 augustus 2024 beroep ingesteld. Het betreft een beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar, kennelijk omdat belanghebbende de uitspraak op bezwaar nog niet had ontvangen. Het Gerecht merkt dit beroep aan als een (tijdig) beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur van 5 juni 2024. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.5
De Inspecteur heeft op 18 februari 2025 een verweerschrift ingediend.
1.6
De zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2025 te Willemstad. Namens belanghebbende is verschenen [A] verbonden aan [X]. Namens de Inspecteur is verschenen [B].
1.7
De Inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd aan de wederpartij en aan het Gerecht.

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft op 11 augustus 2022 de definitieve aangifte winstbelasting 2021 gedaan. De verschuldigde winstbelasting volgens de definitieve aangifte bedraagt NAf 309.588. Belanghebbende heeft voornoemd bedrag op 16 augustus 2022 betaald.
2.2
De verzuimboete van NAf 10.000 is opgelegd vanwege het niet tijdig betalen van de op aangifte verschuldigde winstbelasting. Bij de hoogte van de boete is de Inspecteur uitgegaan van een derde verzuim.

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de verzuimboete terecht en naar de juiste hoogte is opgelegd.
3.2
Belanghebbende is van mening dat ten onrechte een boete is opgelegd, omdat er een wanverhouding bestaat tussen de ernst van het feit en de opgelegde boete en omdat te laat aangifte is gedaan en te laat betaald door omstandigheden die buiten de directe invloedssfeer van belanghebbende liggen.
3.3
De Inspecteur is van mening dat de boete terecht is opgelegd.

4.OVERWEGINGEN

Hoorplicht

4.1
Ingevolge artikel 30, lid 4, van de Algemene landsverordening Landsbelasting (hierna: ALL) dient de belanghebbende die daartoe in zijn bezwaarschrift het verlangen te kennen geeft, voor de uitspraak door de Inspecteur te worden gehoord.
4.2
Belanghebbende heeft in haar aanvulling op het bezwaarschrift van 9 augustus 2023 verzocht om te worden gehoord. De Inspecteur heeft nagelaten belanghebbende te horen. De Inspecteur heeft geen omstandigheden aangevoerd die noopten tot afwijking van artikel 30, lid 4, van de ALL. Naar het oordeel van het Gerecht is belanghebbende door de gang van zaken bij het horen benadeeld. De uitspraak op bezwaar dient hierom te worden vernietigd.
4.3
Nu belanghebbende daarom niet heeft verzocht, zal het Gerecht de zaak niet terugwijzen naar de Inspecteur. [1]
Verzuimboete
4.4
Op grond van artikel 15, lid 4, van de ALL is de belastingplichtige gehouden uiterlijk op de laatste dag van de zesde maand na afloop van het boekjaar over dat jaar definitieve aangifte te doen en de belasting overeenkomstig die aangifte te betalen bij de Ontvanger.
4.5
Op grond van artikel 19, lid 1 van de ALL kan de Inspecteur indien de belastingplichtige de belasting die op aangifte moet worden voldaan niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de gestelde termijn heeft betaald een boete van ten hoogste NAf 10.000 opleggen.
4.6
Nadere regels voor het opleggen van boetes zijn opgenomen in Hoofdstuk IV van de Ministeriele regeling formeel belastingrecht (hierna: de regeling). Op grond van artikel 4.3, lid 1 van de regeling wordt bij het opleggen van een verzuimboete rekening gehouden met het aantal keren dat in de voorafgaande vier belastingjaren een verzuim is geconstateerd. Op grond van artikel 4.3, lid 3 van de regeling wordt voor toepassing van het eerste lid geen onderscheid gemaakt tussen de verzuimen wegens het niet of niet tijdig doen van de aangifte en de verzuimen wegens het niet, gedeeltelijk niet dan wel niet tijdig betaling van de belasting.
4.7
In artikel 4.6, lid 2 van de regeling is bepaald dat de Inspecteur in geval van een eerste verzuim een boete oplegt van 5% van het bedrag van de naheffingsaanslag met een minimum van NAf 250 en een maximum van NAf 5.000, in geval van een tweede verzuim een boete van 10% van het bedrag van de naheffingsaanslag met een minimum van NAf 500 en een maximum van NAf 5.000 en in geval van een derde of volgend verzuim een boete van 15% van het bedrag van de naheffingsaanslag met een minimum van NAf 1.000 en een maximum van NAf 10.000.
4.8
Vaststaat dat belanghebbende de op aangifte verschuldigde winstbelasting niet tijdig heeft betaald. Daarmee is sprake van een verzuim als bedoeld in artikel 19, lid 1 van de ALL ter zake waarvan de Inspecteur een boete kan opleggen van ten hoogste NAf 10.000. De Inspecteur is voor de hoogte van de boete van NAf 10.000 uitgegaan van een derde of volgend verzuim.
4.9
Tussen partijen staat eveneens vast dat ook voor de jaren 2019 en 2020 te laat is betaald. De Inspecteur heeft de verzuimboete dus overeenkomstig de wet en de regeling opgelegd (een boete van NAf 10.000 wegens een derde betalingsverzuim).
4.1
Belanghebbende voert ter onderbouwing van haar stelling dat de boete dient te worden verminderd onder meer het volgende aan:
- de aandelen van belanghebbende zijn per 1 januari 2021 overgedragen aan de huidige aandeelhouder/bestuurder;
- de vorig aandeelhouder/bestuurder heeft verzuimd de aangifte winstbelasting 2019 en 2020 tijdig in te dienen, zodat de verzuimenreeks voor een groot deel is toe te rekenen aan de vorige aandeelhouder;
- omdat de aangifte winstbelasting door de vorige aandeelhouder/bestuurder niet tijdig is ingediend, kon geen uitstel worden gevraagd voor het indienen (en betalen) van de aangifte winstbelasting 2021;
- de stukken voor het opstellen van de jaarrekening 2021 zijn in februari 2022 naar de directie van het administratiekantoor verstuurd. Door complicaties bij een zwangerschap van de behandelend medewerker is de oplevering van de jaarrekening vertraagd en is mede daardoor de overdracht aan andere medewerkers van het administratiekantoor niet goed geweest;
- het nieuwe administratiekantoor, alsmede de nieuwe belastingadviseur die de aangifte winstbelasting moest verzorgen zijn niet scherp geweest op de deadline (zonder uitstel) van 1 juli 2022;
- de aangifte zou indien uitstel zou zijn verleend op tijd zijn ingediend, en;
- de huidige aandeelhouder/bestuurder had pas begin juli 2022 toegang tot het online aangifteportaal.
4.11
In het initiële bezwaarschrift, ingediend door Stefan Louwerse, namens de directie van belanghebbende, is onder andere vermeld:
‘Formeel is de betreffende aangifte te laat gedaan en zodoende ook te laat betaald. Indien u oordeelt dat een boete dient opgelegd te worden dan lijkt het mij billijk om de NAF 2.500 te laten zijn aangezien het een eerste verzuim betreft. De nu opgelegde boete is NAF 10.000.’
4.12
Belanghebbende verwijst naar ECLI:NL:OGEAC:2022:258 en de volgende daarin opgenomen overweging:
‘Het Gerecht is van oordeel dat de omstandigheid dat de verplichting tot het doen van aangifte nauw samenhangt met de verplichting tot betaling wel aanleiding kan zijn om boetes die opgelegd zijn overeenkomstig artikel 4.6, lid 1 van de Regeling te matigen. Echter, in het onderhavige geval zijn de opgelegde boetes lager dan de in die bepaling vermelde minimum boete, zodat in feite al matiging heeft plaatsgevonden. Het Gerecht acht verdere matiging niet op zijn plaats en acht de opgelegde boetes passend en geboden.’
En daarnaast naar ECLI:NL:OGACMB:2018:40:
‘5.2 De Ministeriële regeling is voorzien van een toelichting, de Nota van Toelichting behorende bij de Ministeriële regeling formeel belastingrecht (de Nota). Uit de Nota volgt dat de Minister (een tijdige) betaling zeker zo belangrijk acht als het doen van de vereiste aangifte en dat daarom een boete voor het niet tijdig betalen daarom hoger is dan die voor het niet tijdig doen van aangifte. In de Nota is bepaald:
Artikel 4.6
Dit artikel geeft een nadere uitwerking van artikel 19, eerste lid, van de Algemene landsverordening Landsbelastingen. Dit artikel ziet op het niet, dan wel niet tijdig betalen van belasting. Het mag duidelijk zijn dat, hoewel het doen van de vereiste aangifte van belang is voor een juiste heffing, bij afdracht- en voldoeningsbelastingen de juiste en tijdige betaling zeker zo belangrijk is. De boete voor het niet tijdig betalen is daarom hoger dan die voor het niet tijdig doen van aangifte. De boete is een percentage van het bedrag van de naheffingsaanslag. Dit percentage loopt per verzuim op (5%, 10% en 15%). De boete kent een minimum- en een maximumbedrag. De hoogte van de boete kan oplopen tot maximaal NAf 10.000..
In het tweede lid is een regeling opgenomen voor de winstbelasting. De minimale boete voor het niet, of niet tijdig betalen is gelijk aan de boete voor het niet tijdig aangifte doen.
(…)
5.4
Zoals volgt uit het bepaalde in de artikelen 4.4 en 4.6 van de Ministeriële regeling bedraagt de maximum boete bij een eerste, tweede en derde verzuim bij een betalingsverzuim het tienvoudige van de maximum boete bij een aangifteverzuim.
5.5.
Ervan uitgaande (zie ook onder 5.2) dat de Minister een betalingsverzuim als een (veel) zwaarder te bestraffen verzuim beschouwt dan een aangifteverzuim kan de wijze waarop de Inspecteur de Ministeriële regeling toepast ingeval van recidive, leiden tot ongerijmde uitkomsten. Immers de belastingplichtige die in jaar 1 en jaar 2 een aangifteverzuim begaat en in jaar 3 een betalingsverzuim wordt geconfronteerd met een boete in jaar 3 van 15% van het bedrag van de naheffingsaanslag en een maximum van NAf 10.000 en de belastingplichtige die in jaar 1 en 2 een betalingsverzuim begaat en in jaar 3 een aangifteverzuim wordt in jaar 3 geconfronteerd met een boete van NAf 1.000. Daarbij dient te worden bedacht dat laatstgenoemde relatief licht bestrafte belastingplichtige (de belastingplichtige die een boete van NAf 1.000 opgelegd heeft gekregen), twee zwaar te bestraffen verzuimen heeft gepleegd en de relatief zwaar gestrafte belastingplichtige (de belastingplichtige die een boete van 15% van het bedrag van de naheffingsaanslag en een maximum van NAf 10.000 opgelegd heeft gekregen) slechts één zwaarder te bestraffen verzuim heeft gepleegd.
5.6.
Het Hof verstaat dat de Inspecteur gehouden is de Ministeriële regeling toe te passen. De rechter is daaraan evenwel niet gehouden. De rechter toetst de opgelegde boete in volle omvang en beoordeelt of hij de boete passend en geboden acht.
5.7.
In het onderhavige geval heeft belanghebbende in de jaren 2011 en 2012 de belasting niet tijdig betaald. Op grond van artikel 4.6, lid 1, onderdeel b, van de Ministeriële regeling rechtvaardigt dit voor het jaar 2012 reeds een boete van 10% van het bedrag van de naheffingsaanslag, derhalve NAf 1.005. Anders dan het Gerecht heeft geoordeeld, zal het Hof bij het bepalen van de boete mede rekening houden met het feit dat in 2010 ook reeds een (aangifte)verzuim heeft begaan, en ter zake van dat laatste verzuim een boete in aanmerking nemen van NAf 250, zodat in totaal de boete voor het jaar 2012 NAf 1.255 bedraagt. Gesteld noch gebleken zijn feiten of omstandigheden die een matiging van de boete rechtvaardigen. De aldus bepaalde boete acht het Hof passend en geboden.
Dusdoende houdt het Hof enerzijds rekening met het feit dat drie jaar achtereen een verzuim is gepleegd, maar houdt het ook rekening met het gegeven dat de Minister een aangifteverzuim minder zwaar heeft willen straffen dan een betalingsverzuim.’
Naar het Gerecht begrijp, verwijst belanghebbende naar genoemde uitspraken, omdat de rechter, anders dan de Inspecteur, kan afwijken van de regeling, en derhalve bij het bepalen van een boete die passend en geboden is, een lagere boete kan opleggen dan de uit de regeling voortvloeiende boete.
4.13
Een verzuimboete dient achterwege te blijven indien sprake is van afwezigheid van alle schuld (AVAS). Van AVAS is sprake als belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat tijdig werd betaald. [2]
Van AVAS is evenwel naar het oordeel van het Gerecht geen sprake.
4.14
Voor een matiging van de boete ziet het Gerecht evenmin een reden. Naar het oordeel van het Gerecht is de door de Inspecteur opgelegde boete uit het oogpunt van normhandhaving passend en geboden. Het Gerecht ziet in de door belanghebbende aangevoerde omstandigheden en argumenten geen aanleiding om de boete te matigen, anders dan wegens overschrijding van de redelijke termijn (zie hierna). Nu het hier een verzuimboete betreft speelt ook de mate van verwijtbaarheid geen rol.
Dat de betalings/- en of aangifteverzuimen in 2019 en 2020 hebben plaatsgevonden tijdens het bestuur van de vorige aandeelhouder acht het Gerecht niet van belang, omdat het aantal verzuimen dient te worden beoordeeld vanuit de belanghebbende en niet vanuit de aandeelhouder(s).
Overschrijding redelijke termijn
4.15
Het Gerecht dient met betrekking tot de boete ambtshalve te beoordelen of inbreuk is gemaakt op het recht van belanghebbende op behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn. De Hoge Raad hanteert als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als de rechter niet binnen twee jaar uitspraak doet na het moment dat jegens de beboete een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd (Hoge Raad 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006).
4.16
Sinds de oplegging van de boete (29 juni 2023) tot de onderhavige uitspraak van het Gerecht (15 augustus 2025) zijn meer dan twee jaar verstreken, hetgeen een overschrijding van de redelijke termijn meebrengt van naar boven afgerond twee maanden. Nu bijzondere omstandigheden die een langere termijn zouden rechtvaardigen zijn gesteld noch gebleken, zal het Gerecht de boete met 5% matigen overeenkomstig de uitgangspunten zoals vermeld in de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam 17 juli 2025, ECLI:NL:GHAMS:2024:2297.
4.17
Het vorenstaande brengt mee dat de opgelegde boete met 5% zal worden verminderd tot NAf 9.500.

5.PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT

Kosten bezwaarfase

5.1
Ingevolge artikel 32a, lid 1 van de ALL worden op verzoek van de belastingplichtige de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de aanslag of de boete door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is opgelegd. Het verzoek moet worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist.
5.2
Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift niet verzocht om een kostenvergoeding. Gelet op het bepaalde in artikel 32a, lid 2, ALL komt de belanghebbende dan niet in aanmerking voor een kostenvergoeding in de bezwaarfase.
Kosten beroepsfase
5.3
Het Gerecht ziet aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken voor het instellen van het beroep.
5.4
In artikel 15, lid 2, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit)), PB 2001, no. 127.
5.5
In artikel 1 van het Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 ( 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.6
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5, LBB het betaalde griffierecht van NAf 150 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar, voor zover het de boete betreft;
  • vermindert de boete naar een bedrag van NAf 9.500;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van NAf 1.400, en
  • draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 150 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. P.A.M. Pijnenburg, rechter, en uitgesproken op 15 augustus 2025, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. de Leeuw van Weenen
.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: NAf 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: NAf 500

Voetnoten

1.Vgl. HR 18 april 2003, nr. 37790, ECLI:NL:HR:2003:AF7495.
2.Vgl. HR 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184.