In deze zaak is in geschil of de verzuimboete van NAf 10.000, opgelegd aan de belanghebbende wegens het niet tijdig betalen van winstbelasting, terecht is opgelegd. De belanghebbende heeft op 29 juni 2023 een naheffingsaanslag winstbelasting over het jaar 2021 ontvangen, waarop bezwaar is gemaakt. De Inspecteur heeft de verzuimboete gehandhaafd bij uitspraak van 5 juni 2024. De belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar, wat door het Gerecht is aangemerkt als een tijdig beroep. Tijdens de zitting op 23 april 2025 is de zaak behandeld, waarbij de belanghebbende en de Inspecteur vertegenwoordigd waren.
Het Gerecht heeft vastgesteld dat de belanghebbende de op aangifte verschuldigde winstbelasting niet tijdig heeft betaald, wat leidt tot een verzuim. De Inspecteur heeft de boete opgelegd op basis van een derde verzuim, wat volgens de wet en de regeling correct is. De belanghebbende heeft echter aangevoerd dat er omstandigheden zijn die de boete zouden moeten matigen, zoals de overdracht van aandelen en complicaties bij de jaarrekening. Het Gerecht heeft geoordeeld dat er geen reden is voor matiging, behalve vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. De boete is uiteindelijk verminderd tot NAf 9.500.
De uitspraak is gedaan op 15 augustus 2025, waarbij het Gerecht de uitspraak op bezwaar heeft vernietigd voor zover het de boete betreft, en de Inspecteur heeft veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende. De belanghebbende heeft recht op vergoeding van het griffierecht van NAf 150.