ECLI:NL:OGEAC:2025:228

Gerecht in eerste aanleg van Curaçao

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
19 november 2025
Zaaknummer
CUR202500568
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Curaçao
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging naheffingsaanslag en vermindering verzuimboete omzetbelasting

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op 28 oktober 2025 uitspraak gedaan over een naheffingsaanslag en verzuimboete omzetbelasting die aan de belanghebbende was opgelegd. De belanghebbende had tijdig aangifte gedaan en de verschuldigde belasting betaald vóór de oplegging van de naheffingsaanslag. Hierdoor was er geen grond voor de naheffingsaanslag, die dan ook werd vernietigd. De Inspecteur had een verzuimboete opgelegd van NAf 142, gebaseerd op een eerste verzuim. Het Gerecht oordeelde dat de verzuimboete moest worden verminderd naar het minimum van NAf 50, omdat de naheffingsaanslag nihil was. De belanghebbende voerde aan dat kleine ondernemers zwaar worden getroffen door dergelijke boetes, maar het Gerecht oordeelde dat er geen sprake was van afwezigheid van alle schuld (AVAS) en dat de boete passend was. Tevens werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, maar dit had geen invloed op de beslissing. De Inspecteur werd opgedragen het betaalde griffierecht van NAf 150 aan de belanghebbende te vergoeden.

Uitspraak

Uitspraak van 28 oktober 2025
BBZ nr. CUR202500568
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN CURAÇAO
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken van:
[Belanghebbende],gevestigd te Curaçao,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend in Curaçao,
de Inspecteur.

1.PROCESVERLOOP

1.1
Aan belanghebbende is op 20 oktober 2022 een naheffingsaanslag omzetbelasting (OB) opgelegd over het tijdvak juli 2022 van NAf 2.850 met een verzuimboete van NAf 142.
1.2
Belanghebbende heeft op 19 december 2022 daartegen bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraak van 17 december 2024 de naheffingsaanslag en verzuimboete gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende heeft op 17 februari 2025 beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Inspecteur. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf 150.
1.5
De Inspecteur heeft op 10 september 2025 een verweerschrift ingediend.
1.6
Belanghebbende heeft op 16 september 2025 een pleitnota ingediend.
1.7
De zitting heeft plaatsgevonden op 17 september 2025 te Willemstad. Belanghebbende is vertegenwoordigd door [A] en zijn echtgenote [B]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [C] en [D].

2.FEITEN

2.1
Belanghebbende heeft (tijdig) aangifte over het tijdvak juli 2022 gedaan naar een bedrag aan verschuldigde OB van NAf 2.850.
2.2
Belanghebbende heeft voornoemd bedrag op 14 oktober 2022 betaald.
2.3
De naheffingsaanslag en verzuimboete zijn op 20 oktober 2022 opgelegd vanwege het niet (tijdig) betalen van de op aangifte aangegeven verschuldigde belasting. Bij de hoogte van de verzuimboete is de Inspecteur uitgegaan van een eerste verzuim (5% van NAf 2.850 = NAf 142).

3.GESCHIL

3.1
In geschil is of de verzuimboete terecht en naar de juiste hoogte is opgelegd.
3.2
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de verzuimboete terecht is opgelegd.
Belanghebbende had de op aangifte verschuldigde OB van NAf 2.850 uiterlijk op 15 augustus 2022 moeten betalen. Belanghebbende heeft de verschuldigde omzetbelasting op 14 oktober 2022 en derhalve te laat betaald.
3.3
Samengevat voert belanghebbende daartegen aan dat kleine ondernemers hard worden getroffen door het opleggen van onder meer naheffingsaanslagen, boetes en aanmaningen door de Belastingdienst. Het is volgens belanghebbende onmogelijk om een klein bedrijf financieel draaiende te houden, waardoor psychische klachten bij ondernemers kunnen ontstaan. Ter zitting heeft belanghebbende daar aan toegevoegd dat de boete ten onrechte is opgelegd omdat ten tijde van het opleggen van de boete de verschuldigde belasting al was betaald.

4.OVERWEGINGEN

Naheffingsaanslag

4.1
Belanghebbende heeft op 14 oktober 2022 de op de aangifte OB over het tijdvak juli 2022 aangegeven verschuldigde belasting betaald. Dat is vóór het tijdstip waarop de naheffingsaanslag is opgelegd. Tussen partijen is niet in geschil dat in dat geval de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd. Het Gerecht acht dat juist. [1]
Verzuimboete
4.2
Vaststaat dat belanghebbende de verschuldigde OB over het tijdvak juli 2022 niet tijdig heeft betaald.
4.3
In artikel 19 van de Algemene Landsverordening Landsbelastingen (ALL) is bepaald dat indien de belastingplichtige de belasting die op aangifte moet worden voldaan niet tijdig heeft betaald, dit een verzuim vormt ter zake waarvan de Inspecteur hem een boete van ten hoogste NAf 10.000 kan opleggen.
4.4
De Minister van Financiën (hierna: de Minister) heeft in de Ministeriële regeling formeel belastingrecht (P.B. 2013-63; hierna: Regeling) beleidsregels vastgesteld ter uitvoering van de in de ALL opgenomen boetebepalingen.
4.5
Ingevolge artikel 4.6, lid 1 aanhef en letter a van de Regeling legt de Inspecteur bij niet (tijdige) betaling van de op aangifte verschuldigde belasting in geval van een eerste verzuim “
een boete op van 5% van het bedrag van de naheffingsaanslag met een minimum van NAf 50,-- en een maximum van NAf 2.500,--".
4.6
Het bedrag van de naheffingsaanslag is in het voorliggende geval nihil, nu die wordt vernietigd (zie 4.1) Gelet op de duidelijke tekst van artikel 4.6, lid 1 aanhef en letter a van de Regeling is het Gerecht van oordeel dat de verzuimboete dient te worden verminderd naar het minimum van NAf 50. Als de Minister bedoeld had om de boete te berekenen als percentage van de te laat betaalde belasting (overeenkomstig het standpunt van de Inspecteur) dan had hij dat in de tekst tot uitdrukking moeten brengen. Nu hij dat niet gedaan heeft moet een burger erop kunnen vertrouwen dat de boete beperkt blijft tot 5% van de naheffingsaanslag (of het genoemde minimumbedrag). Dat zou slechts anders kunnen zijn indien toepassing van de letterlijke tekst zou leiden tot een zodanig ongerijmd resultaat dat belanghebbende daar in redelijkheid niet op had mogen en kunnen rekenen. Van die situatie is naar het oordeel van het Gerecht geen sprake. [2]
4.7
Een verzuimboete dient achterwege te blijven indien sprake is van afwezigheid van alle schuld (AVAS). Van AVAS is sprake als belanghebbende alle in de gegeven omstandigheden van haar in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om te bewerkstelligen dat tijdig wordt betaald werd gedaan. Het Gerecht is van oordeel dat van AVAS in het onderhavige geval geen sprake is. De enkele stelling van belanghebbende dat sprake was van slechte financiële omstandigheden waardoor de op de aangifte verschuldigde OB niet tijdig kon worden betaald, geeft het Gerecht geen aanleiding tot (verdere) matiging van de verzuimboete. Het Gerecht acht een boete van NAf 50 passend en geboden.
Overschrijding redelijke termijn
4.8
Het Gerecht dient met betrekking tot de boete ambtshalve te beoordelen of inbreuk is gemaakt op het recht van belanghebbende op behandeling van de zaak binnen een redelijke termijn. De Hoge Raad hanteert als uitgangspunt dat de redelijke termijn is overschreden als de rechter niet binnen twee jaar uitspraak doet na het moment dat jegens de beboete persoon een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd. [3]
4.9
Van de oplegging van de verzuimboete (20 oktober 2022) tot de onderhavige uitspraak van het Gerecht (28 oktober 2025) zijn meer dan twee jaar verstreken. Nu de verzuimboete minder bedraagt dan NAf 1.000 en nu de overschrijding slechts acht dagen langer dan één jaar is, zal het Gerecht ter zake daarvan volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. [4] In plaats van de door de Hoge Raad gehanteerde bagatelgrens van € 1.000, zal het Gerecht uitgaan van een bagatelgrens in de in Curaçao geldende valuta. [5]

5.PROCESKOSTEN

5.1
Het Gerecht ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding, nu van voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken.
5.2
Wel dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5, Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) het betaalde griffierecht van NAf 150 aan belanghebbende te vergoeden.

6.DE BESLISSING

Het Gerecht
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vernietigt de naheffingsaanslag;
  • vermindert de verzuimboete tot een bedrag van NAf 50; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 150 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en uitgesproken op 28 oktober 2025, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L.M. de Leeuw van Weenen
.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen
twee maandenna de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Emancipatie Boulevard Dominico “Don” Martina 18
Willemstad
Curaçao
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
belastinggriffie@caribjustitia.org.
Voor het instellen van hoger beroep is het volgende bedrag aan griffierecht verschuldigd:
- natuurlijke personen: Cg 200
- personenvennootschappen en rechtspersonen: Cg 500

Voetnoten

1.Vgl. GHvJ van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba 4 januari 2019, ECLI:NL:OGHACMB:2019:5.
2.Vgl. GEA Curaçao 21 november 2017, ECLI:NL:OGEAC:2017:168 en GHvJ van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba 4 januari 2019, ECLI:NL:OGHACMB:2019:5.
3.Vgl. HR 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006.
4.Vgl. HR 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578 en HR 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853.
5.Vgl. HR 19 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:50 r.o. 4.3.1 en HR 20 december 2024, ECLI:NL:HR:2024:1885 r.o. 5.3.