ECLI:NL:OGHACMB:2016:165

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
8 december 2016
Publicatiedatum
20 april 2017
Zaaknummer
AUA2016H00016
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake aanslag grondbelasting en vergoeding griffierecht

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 8 december 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over een aanslag grondbelasting voor het jaar 2012. De appellant had eerder bezwaar gemaakt tegen de aanslag, die door het Gerecht in eerste aanleg was verminderd. Echter, voordat het Hof de zaak in behandeling nam, had de inspecteur de aanslag verder verminderd tot het door de appellant bepleite bedrag. Het Hof oordeelde dat de appellant niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep, omdat hij door het hoger beroep niet meer in een gunstiger positie kon komen te verkeren en derhalve geen belang meer had bij een uitspraak van het Hof. Desondanks gelastte het Hof de inspecteur om het door de appellant betaalde griffierecht van Afl. 75 te vergoeden.

De appellant had de aanslag grondbelasting ontvangen en was in bezwaar gegaan, maar de inspecteur had geen uitspraak gedaan. Na een beroep bij het Gerecht, dat de aanslag had verminderd, stelde de appellant hoger beroep in. Het Hof concludeerde dat de heffingsgrondslag correct was vastgesteld en dat de appellant niet meer in een betere positie kon komen door het hoger beroep. De uitspraak van het Hof benadrukt de noodzaak van ontvankelijkheid in hoger beroep en de voorwaarden waaronder griffierechten vergoed kunnen worden.

Uitspraak

AUA2016H00016

Datum uitspraak: 8 december 2016

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[ X ],
wonende te Aruba,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (het Gerecht) van 25 augustus 2015, BBZ nr. 68521, in het geding tussen:
appellant,
en
de inspecteur der belastingen in Aruba,
verweerder,

1.Procesverloop

1.1.
Aan appellant is bij beschikking met dagtekening 27 juli 2012 een aanslag grondbelasting opgelegd voor het jaar 2012 ter zake van het object [ Adres ] te Aruba (de aanslag). De aanslag is vastgesteld naar een waarde van Afl. 164.450 en een heffingsgrondslag van Afl. 104.450. De bij de aanslag vastgestelde belasting bedraagt Afl. 417,80. Appellant is op 3 augustus 2012 in bezwaar gekomen tegen de aanslag.
Verweerder heeft geen uitspraak op het bezwaar gedaan.
1.2.
Appellant is op 14 maart 2014 in beroep gekomen tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar door verweerder.
Het Gerecht heeft het beroep gegrond verklaard, de beschikking waarvan beroep is ingesteld vernietigd en de aanslag vermindert tot een naar een heffingsgrondslag van Afl. 102.647.
1.3.
Tegen de uitspraak van het Gerecht heeft appellant op 8 september 2015 hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof (het Hof).
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van appellant een griffierecht geheven van Afl. 75.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
1.4.
Gedagtekend 6 december 2015 heeft verweerder de heffingsgrondslag verminderd van Afl. 102.647 naar Afl. 42.647 en de aanslag verminderd naar een bedrag van Afl. 170,56.
1.5.
Appellant heeft vóór de zitting, op 19 september 2016, nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.6.
De zitting heeft plaatsgehad op 5 oktober 2016 te Oranjestad, Aruba. Aldaar zijn verschenen en gehoord appellant, vergezeld van diens echtgenote, [ A ], alsmede, namens verweerder, [ mr. C ].
1.7.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak, voor zover van belang voor de beslechting van het geschil in hoger beroep, de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
De aanslag is vastgesteld naar een waarde van Afl. 164.450 en een heffingsgrondslag van Afl. 104.450. Bij het bepalen van de heffingsgrondslag is rekening gehouden met eenmaal de vrijstelling van Afl. 60.000, als bepaald in artikel 11, lid 2, van de Landsverordening grondbelasting.
2.2.
Het Gerecht heeft de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op Afl. 162.647 en voorts geoordeeld dat vaststaat dat de onroerende zaak door appellant en zijn echtgenote in gezamenlijke eigendom is verworven en in het daartoe bestemde openbare register op naam van beiden is ingeschreven. Voorts heeft het Gerecht geoordeeld dat appellant en zijn echtgenote, vide artikel 1:97, lid 1, BW van Aruba, beiden, gezamenlijk, het bestuur over de onroerende zaak hebben en dat de aan hen toekomende bestuursbevoegdheden, zoals vermeld in artikel 1:90, lid 2, BW van Aruba, meebrengt dat zij beiden dienen te worden aangemerkt als genothebbende krachtens zakelijk recht van de onroerende zaak en daarmee als belastingplichtige voor de grondbelasting.
2.3.
Aan het in 2.2. overwogene verbindt het Gerecht de conclusie dat niet eenmaal de vrijstelling dient te worden toegekend, zoals verweerder heeft gedaan, maar tweemaal.
In plaats van tweemaal rekening te houden met de vrijstelling van Afl. 60.000 (in totaal Afl. 120.000) en de heffingsgrondslag te bepalen op Afl. 162.647 minus Afl. 120.000 = Afl. 42.647, heeft het Gerecht per abuis de heffingsgrondslag vastgesteld op Afl. 102.647.
2.4.
Appellant heeft op 8 september 2015 hoger beroep ingesteld bij het Hof en daarbij gewezen op het feit dat het Gerecht, alhoewel het geoordeeld heeft dat tweemaal de vrijstelling van toepassing is, per abuis slechts eenmaal de vrijstelling van Afl. 60.000 heeft toegekend. Appellant heeft verzocht de heffingsgrondslag nader vast te stellen op Afl. 42.647.
Ter zake van het instellen van het hoger beroep is van appellant een griffierecht geheven van Afl. 75.
2.5.
Bij schrijven van 11 november 2015 heeft verweerder het Hof medegedeeld dat hij afziet van het indienen van een verweerschrift inzake het hoger beroep van appellant, dat de aanslag grondbelasting over het jaar 2012 zal worden verminderd conform [
Hof:de bedoeling van] de uitspraak van het Gerecht en dat appellant zal worden verzocht het beroepschrift in te trekken.
2.6.
Op 20 november 2015 heeft de Griffie van het Hof appellant per brief gevraagd of het schrijven van verweerder van 11 november 2015 voor appellant aanleiding vormt om het hoger beroep in te trekken. Appellant heeft bij schrijven van 30 november 2015 het Hof bericht dat hij het hoger beroep enkel intrekt als het Hof het door appellant betaalde griffierecht vergoedt.
2.7.
Bij schrijven van 28 december 2015 heeft verweerder het Hof bericht dat met dagtekening van 6 december 2015 de definitieve aanslag grondbelasting voor het jaar 2012 en verder verminderd is naar Afl. 170,56, waarbij de heffingsgrondslag nader is bepaald op Afl. 42.647,40.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil in hoger beroep betreft het antwoord op de vraag of appellant recht heeft op vergoeding van het griffierecht in hoger beroep, en zo ja, voor wiens rekening die vergoeding komt.
Appellant is van mening dat hij genoodzaakt was om hoger beroep in te stellen, omdat het Gerecht per abuis de heffingsgrondslag tot een te hoog bedrag heeft vastgesteld, dat hij daardoor griffierecht verschuldigd is geworden, en dat hij, nu hij materieel in het gelijk wordt gesteld, recht heeft op vergoeding van het betaalde griffierecht. Appellant heeft zich niet uitgelaten over welke instantie het griffierecht dient te vergoeden.
Verweerder heeft zich niet expliciet uitgelaten over het antwoord op de vraag óf appellant recht heeft op vergoeding van het door hem betaalde recht, maar heeft wel aangegeven dat het niet zo kan zijn dat hij het griffierecht verschuldigd is.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt, alsmede hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd.

4.Gronden

4.1.
Het Hof stelt voorop dat appellant, indien deze het niet eens is met een uitspraak van het Gerecht, enkel tegen die uitspraak op kan opkomen door hoger beroep in te stellen bij het Hof (artikel 17b, lid 1, Landsverordening beroep in belastingzaken, hierna: Lbb). Aan het indienen van hoger beroep zijn ‘kosten’ verbonden. Ingevolge artikel 18 Lbb is de indiener/natuurlijke persoon van een hoger beroepschrift een griffierecht verschuldigd van 3 x Afl. 25 = Afl. 75.
Appellant heeft genoemd bedrag van Afl. 75 op 8 september 2015 voldaan.
4.2.
Niet in geschil is dat de heffingsgrondslag op een bedrag van Afl. 42.647 dient te worden bepaald en dat daaruit een aanslag voor het jaar 2012 resulteert van Afl. 170,56.
4.3.
Doordat verweerder, nadat appellant hoger beroep had ingesteld, de heffingsgrondslag nader heeft vastgesteld op Afl. 42.647 en de aanslag heeft verminderd tot een bedrag van Afl. 170,56, dient appellant niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep te worden verklaard. Appellant kan immers door het hoger beroep niet meer in een gunstiger positie komen te verkeren, en heeft derhalve geen belang meer bij een uitspraak van het Hof.
4.4.
Ten aanzien van de vraag of appellant recht heeft op een vergoeding van het griffierecht oordeelt het Hof als volgt.
In zijn arrest van 3 december 2010, nr. 09/04397, ECLI:NL:HR:2010:BO5988, BNB 2011/69, heeft de Hoge Raad geoordeeld:
“dat een belang bij een beslissing op het (hoger) beroep of het beroep in cassatie niet kan zijn gelegen in de mogelijkheid dat de rechter het bestuursorgaan veroordeelt tot vergoeding van griffierecht en/of proceskosten. In gevallen waarin een rechtsmiddel niet ontvankelijk wordt verklaard omdat het bestuursorgaan in het geheel aan de bezwaren van de belanghebbende tegemoet is gekomen, behoort de rechter namelijk vergoeding van griffierecht te gelasten, en dient hij als hoofdregel het bestuursorgaan in de proceskosten te veroordelen, tenzij de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende (vgl. HR 20 december 1995, nr. 30728, LJN AA3148, BNB 1996/74 en HR 8 november 2000, nr. 35611, LJN AA8210, BNB 2001/22).”
4.5.
Toepassing van het onder 4.4 vermelde arrest impliceert dat het Hof in een geval als het onderhavige een vergoeding van het griffierecht dient te gelasten van het bestuursorgaan, zijnde verweerder, mits de noodzaak van het instellen van het hoger beroep niet uitsluitend is voortgevloeid uit de handelwijze van appellant. Dat laatste is in deze volstrekt niet aan de orde.
Dat de noodzaak tot het instellen van het hoger beroep het gevolg is van een omissie van het Gerecht doet aan het vorenstaande niet af.
4.6.
Het hoger beroep van appellant is naar het oordeel van het Hof niet-ontvankelijk. Het Hof zal verweerder gelasten om appellant het door hem in hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

5.Beslissing

Het Hof:
  • verklaarthet hoger beroep niet ontvankelijk;
  • gelastdat verweerder aan appellant het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht van Afl. 75 vergoedt.
Aldus gedaan door mrs. D. Haan, voorzitter, P.A.M. Pijnenburg en M.J. Leijdekker, in tegenwoordigheid van M.M.M. Faro, MSc, griffier. De beslissing is op 8 december 2016 in het openbaar uitgesproken.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.