ECLI:NL:OGHACMB:2022:15

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
7 maart 2022
Publicatiedatum
10 maart 2022
Zaaknummer
CUR2021H00124 tot en met CUR2021H00131
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen en boetes over de jaren 2009 tot en met 2015

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin de naheffingsaanslagen winstbelasting en de bijbehorende boetes voor de jaren 2009 tot en met 2015 aan belanghebbende zijn opgelegd. De Inspecteur heeft deze naheffingsaanslagen op 20 maart 2019 opgelegd, maar heeft deze niet tijdig gemotiveerd. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt en later beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren. Het Gerecht heeft in zijn uitspraak van 10 februari 2021 het beroep tegen de naheffingsaanslagen ongegrond verklaard, maar het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij zij verzocht om terugwijzing van de zaak naar het Gerecht.

Het Hof oordeelt dat het Gerecht geen rechtsbescherming heeft verleend aan belanghebbende door geen gevolg te geven aan het verzoek om de behandeling te schorsen. Het Hof stelt vast dat belanghebbende niet voldoende in staat is gesteld om te reageren op de stukken van de Inspecteur, die pas één dag voor de zitting zijn ontvangen. Hierdoor is belanghebbende in haar procesrechten geschaad. Het Hof vernietigt de uitspraak van het Gerecht en wijst de zaak terug voor een inhoudelijke behandeling, zodat belanghebbende de gelegenheid krijgt om haar standpunten naar voren te brengen. Tevens wordt de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

Uitspraak
CUR2021H00124 tot en met CUR2021H00131
Datum uitspraak: 7 maart 2022
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Belanghebbende],
gevestigd te Curaçao,
belanghebbende
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van
10 februari 2021 in de zaak met BBZ nrs. CUR202000962 tot en met CUR202000967 in het geding tussen:
belanghebbende,
en
de inspecteur der belastingen,
zetelend te Curaçao,
de Inspecteur,
betreffende de hierna te vermelden aanslagen en boetes.

1.Procesverloop

1.1.
Door de Inspecteur zijn aan belanghebbende op 20 maart 2019 over de jaren 2009 tot en met 2016 naheffingsaanslagen winstbelasting (dagtekening op aanslagbiljetten 20 maart 2019) opgelegd ten bedrage van elk NAf. 20.000 (hierna: de naheffingsaanslagen). Daarbij zijn telkens verzuimboetes opgelegd ten bedrage van NAf. 3.000 (hierna: de boetes).
1.2.
Belanghebbende heeft op 23 maart 2019 tegen de naheffingsaanslagen en boetes bezwaar gemaakt.
1.3.
Belanghebbende heeft op 2 april 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf. 150.
1.4.
De Inspecteur heeft (hangende de beroepsprocedure) bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag winstbelasting en de verzuimboete voor het jaar 2016 vernietigd. Op
21 januari 2021 heeft de Inspecteur zijn verweerschrift ingezonden bij het Gerecht.
1.5.
De zitting van het Gerecht heeft plaatsgevonden op 22 januari 2021 te Willemstad. Het Gerecht heeft in zijn uitspraak van 10 februari 2021 als volgt geoordeeld:
“Het Gerecht:
- verklaart het beroep inzake de naheffingsaanslag winstbelasting 2016 en de daarmee samenhangende verzuimboete niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen winstbelasting 2009 tot en met 2015 en de daarmee samenhangende verzuimboetes gegrond;
- verklaart het bezwaar tegen de naheffingsaanslagen winstbelasting 2009 tot en met 2015 en de daarmee samenhangende verzuimboetes ongegrond;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 350; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 150 te vergoeden.”
1.6.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 3 mei 2021 hoger beroep ingesteld bij het Hof dat nader is gemotiveerd op 22 juni 2021. De Inspecteur heeft op 19 november 2021 een verweerschrift ingediend.
1.7.
Belanghebbende heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend, dat is doorgestuurd naar de Inspecteur
1.8.
De zitting heeft plaatsgehad op 14 januari 2022 te Willemstad. Op de zitting zijn namens belanghebbende verschenen [A] van [X] Consultants en [B] van [Q] en namens de Inspecteur [C].
1.9.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2.Feiten

In deze uitspraak zijn enkel de feiten opgenomen die voor het doen van deze uitspraak van belang zijn.
2.1.
Aan belanghebbende zijn op 20 maart 2019 de naheffingsaanslagen en boetes opgelegd (zie onder 1.1). Op het aanslagbiljet is vermeld, voor zover hier van belang:
“U ontvangt deze naheffingsaanslag in afwachting van de verzochte informatie en de gaande onderhandelingen. (…).”
Belanghebbende is niet overigens verder schriftelijk geïnformeerd op grond waarvan de naheffingsaanslagen zijn opgelegd.
2.2.
Belanghebbende heeft op 23 maart 2019 ter behoud van rechten bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen en boetes.
2.3.
Nadat de Inspecteur niet tijdig uitspraak op bezwaar heeft gedaan, heeft belanghebbende op 2 april 2020 beroep ingesteld. Ten tijde van het instellen van het beroep waren de naheffingsaanslagen en de boetes door de Inspecteur nog steeds niet gemotiveerd.
2.4.
Na het instellen van beroep is de Inspecteur op 21 april 2020 door de griffier van het Gerecht uitgenodigd om uiterlijk 22 juni 2020 een verweerschrift in te dienen bij het Gerecht. Het verweerschrift is (uiteindelijk) ingediend op 21 januari 2021, tezamen met nadere stukken, één dag voor de zitting.
De Inspecteur is door het Gerecht niet gerappelleerd om (eerder) het verweerschrift in te dienen.
2.5.
De naheffingsaanslag 2016 en de terzake opgelegde boete zijn (hangende de beroepsprocedure) vernietigd. Blijkens het verweerschrift, ingediend op het 21 januari 2021, zijn de (naheffings)aanslag en de terzake opgelegde boete ten onrechte vernietigd.
2.6.
Hangende het beroep is door de Inspecteur (inzake de naheffingsaanslagen en boeten over de jaren 2009-2015) geen uitspraak op bezwaar gedaan.
2.7.
In het proces-verbaal van de zitting bij het Gerecht is opgenomen dat de gemachtigde van belanghebbende heeft verklaard dat hij niet voldoende heeft kunnen reageren, omdat hij het verweerschrift pas een dag voor de zitting heeft gekregen.
2.8.
Op 2 maart 2021 stuurt de gemachtigde van belanghebbende een e-mailbericht naar het Gerecht waarin het volgende is opgenomen:
“Met volle verbazing heb ik kennis genomen van de uitspraak ECLI:NL:OGEAC:2021:26. Het betreft de zaak vermeld in de omschrijving van deze mail
[Hof: [Belanghebbende] N,V., CUR202000962 t-m CUR202000967].
(…)
Daarnaast heb ik zelf nog niet het vonnis ontvangen per mail of anderszins.
Maar tot slot: de zaak lag helemaal niet klaar voor uitspraak! Een dag voor de zitting ontving ik het verweerschrift van de Inspectie. Tijdens de zitting heb ik aangegeven geen tijd gehad te hebben om inhoudelijk de stukken te beoordelen en met bewijzen te komen om de stellingen te weerleggen. Daarbij heb ik verzocht om de zitting te schorsen. Tijdens de zitting is door de rechter aangegeven dat belanghebbende alsnog in de gelegenheid gesteld zou worden inhoudelijk te reageren. Dat is dus nu in het geheel niet gebeurd.
Graag ontvang ik alsnog het vonnis, waarna ik er vanuit ga dat de twee maandsperiode om in hoger beroep te gaan pas gaat lopen zodra ik formeel kennis heb kunnen nemen van de uitspraak.”
2.9.
In haar tiendagenstuk (hoger beroepsfase) heeft belanghebbende verzocht om terugwijzing van de zaak naar het Gerecht.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslagen 2009 tot en met 2015 en de ter zake van die jaren opgelegde boetes terecht zijn opgelegd.
3.2.
Belanghebbende heeft verzocht de zaak terug te wijzen naar het Gerecht (en aldus de in geschil zijnde vraag thans niet te beantwoorden) en voor het geval het Hof de zaak niet terugwijst om de naheffingsaanslagen te vernietigen dan wel te verminderen en de boetes te vernietigen.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van het Gerecht.
3.3.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

4.Gronden

4.1.
Het Gerecht heeft het bezwaar tegen de naheffingsaanslagen 2009 tot en met 2015 en de ter zake van die jaren opgelegde boetes ongegrond geoordeeld. Het Gerecht heeft geen gevolgen verbonden aan het feit dat de Inspecteur de naheffingsaanslagen 2009 tot en met 2015 en de ter zake daarvan opgelegde boetes niet heeft gemotiveerd, geen uitspraak op bezwaar heeft gedaan en in een zeer laat stadium (één dag voor de zitting van het Gerecht) een verweerschrift (met bijlagen) heeft ingediend.
4.2.
De onder 4.1. genoemde handelwijze van de Inspecteur acht het Hof, kennelijk anders dan het Gerecht, een schending van de goede procesorde waardoor belanghebbende in het bijzonder is geschaad bij het effectief aanwenden van de haar ter beschikking staande rechtsmiddelen van bezwaar en beroep. Daaraan doet niet af dat er, zoals de Inspecteur in diens hoger beroepschrift heeft gesteld, voordien e-mailcontact tussen partijen is geweest en een enkele bespreking heeft plaatsgevonden. Voor een belangrijk deel heeft dat overleg pas in januari 2021, derhalve heel kort voor de zitting, plaatsgevonden. Feit is dat belanghebbende pas één dag voor de zitting in formele, schriftelijke zin kennis heeft kunnen nemen van de motivering die ten grondslag lag aan de naheffingsaanslagen 2009 tot en met 2015 en de ter zake daarvan opgelegde boetes.
4.3.
Naar het oordeel van het Hof had het Gerecht belanghebbende (rechts)bescherming dienen te verlenen en tegemoet moeten komen aan het kennelijk door belanghebbende ter zitting van het Gerecht gedane verzoek om de behandeling op zitting te schorsen en de zaak aan te houden, opdat belanghebbende zich inhoudelijk kon verdiepen in de door haar zeer recent verkregen stukken, waaronder het verweerschrift (met bijlagen), en in de gelegenheid zou worden gesteld een reactie en bewijs aan te dragen aangaande de door de Inspecteur ingenomen standpunten. Door zulks niet te doen is belanghebbende in wezen de bezwaar- en de beroepsfase onthouden.
4.4.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende het in haar tiendagenstuk gedane verzoek om terugwijzing herhaald. Met inachtneming van het vorenstaande zal het Hof de uitspraak van het Gerecht vernietigen en de zaak terugwijzen naar het Gerecht, opdat opnieuw een inhoudelijke behandeling kan plaatsvinden.
Slotsom
4.5.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is, de uitspraak van het Gerecht zal worden vernietigd en dat het Hof de zaak terugverwijst naar het Gerecht.
Griffierecht
4.6.
Nu het Hof het hoger beroep van belanghebbende gegrond acht en de uitspraak van het Gerecht vernietigt, zal het Hof de Inspecteur veroordelen tot het vergoeden van het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf. 500 voor de hoger beroepsfase.
Proceskosten
4.7.
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Gerecht en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.8.
Met ingang van het jaar 2016 is in de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) de wettelijke grondslag voor de kostenvergoeding in de beroepsfase in artikel 15 LBB geregeld. In artikel 15, tweede lid, van de LLB is bepaald dat de regels over de kosten en de wijze van de berekeningen van de hoogte daarvan, bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Hof zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (zie ook Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54). In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand.
4.9.
Het Hof stelt de proceskosten op de voet van artikel 15 LBB in verbinding met het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage voor het hoger beroep vast op NAf. 1.400 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van NAf. 700 en een wegingsfactor van 1).

5.Beslissing

Het Hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van het Gerecht, met uitzondering van de beslissingen inzake het beroep inzake de naheffingsaanslag winstbelasting 2016 en de daarmee samenhangende verzuimboete en de beslissingen over de proceskosten en het griffierecht;
  • wijst het geding terug naar het Gerecht ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt de Griffier op na het onherroepelijk worden van deze uitspraak het gehele dossier met een afschrift van deze uitspraak te zenden aan het Gerecht;
  • gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf. 500 (hoger beroep) vergoedt, en
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor de hoger beroepsfase van NAf. 1.400.
Aldus gedaan door mr. drs. W.H. Bel, voorzitter, mr. drs. P.A.M. Pijnenburg en
mr. M.J. Leijdekker, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C.M.J. Bucx als griffier. De beslissing is op 7 maart 2022 in het openbaar uitgesproken.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2 onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.