ECLI:NL:OGHACMB:2022:34

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
14 maart 2022
Publicatiedatum
14 april 2022
Zaaknummer
CUR2020H00279, CUR2020H00332, CUR2020H00333
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen inkomstenbelasting 2013-2015 van directeur en aandeelhouder van Holding NV

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de directeur en enig aandeelhouder van Holding NV, die in geschil is met de Inspecteur der belastingen over navorderingsaanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2013 tot en met 2015. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen die zijn opgelegd naar aanleiding van een boekenonderzoek. De Inspecteur heeft de navorderingsaanslagen gebaseerd op vermeende verkapte winstuitdelingen aan de aandeelhouder. Het Hof heeft geoordeeld dat het hoger beroep voor het jaar 2015 gegrond is en dat de uitspraak van het Gerecht op dat punt dient te worden vernietigd. De belanghebbende heeft in hoger beroep verschillende correcties betwist die door de Inspecteur zijn aangebracht. Het Hof heeft de feiten vastgesteld en de argumenten van beide partijen besproken. Uiteindelijk heeft het Hof geoordeeld dat de Inspecteur de navorderingsaanslagen voor het jaar 2015 moet verlagen tot een belastbaar inkomen van NAf. 1.044.462. De Inspecteur is ook veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van de belanghebbende.

Uitspraak

Uitspraak
CUR2020H00279, CUR2020H00332, CUR2020H00333
Datum uitspraak: 14 maart 2022
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Belanghebbende],
wonende te Curaçao,
belanghebbende
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 6 juli 2020 in de zaak met BBZ nrs. CUR201902240 tot en met CUR201902242 in het geding tussen:
belanghebbende,
en
de inspecteur der belastingen,
zetelend te Curaçao,
de Inspecteur,
betreffende de hierna te vermelden aanslagen.

1.Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2013 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting (dagtekening aanslagbiljet 14 september 2018) opgelegd naar een belastbaar inkomen van
NAf. 892.611, resulterend in een verschuldigd bedrag van NAf. 409.098.
1.2.
Aan belanghebbende is over het jaar 2014 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting (dagtekening aanslagbiljet 14 september 2018) opgelegd naar een belastbaar inkomen van
NAf. 972.533, resulterend in een verschuldigd bedrag van NAf. 433.918.
1.3.
Aan belanghebbende is over het jaar 2015 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting (dagtekening aanslagbiljet 14 september 2018) opgelegd naar een belastbaar inkomen van
NAf. 9.071.260, resulterend in een verschuldigd bedrag van NAf. 4.346.969.
1.4.
Belanghebbende heeft op 8 en 12 oktober 2018 tegen de navorderingsaanslagen bezwaar gemaakt.
1.5.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 mei 2019 de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2013 verminderd tot een belastingaanslag naar een belastbaar inkomen van NAf. 892.611, resulterend in een verschuldigd bedrag van NAf. 169.931.
1.6.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 mei 2019 de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2014 verminderd tot een belastingaanslag naar een belastbaar inkomen van NAf. 972.533, resulterend in een verschuldigd bedrag van NAf. 188.374.
1.7.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 mei 2019 de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2015 verminderd tot een belastingaanslag naar een belastbaar inkomen van NAf. 9.071.260, resulterend in een verschuldigd bedrag van NAf. 1.766.404.
1.8.
Daartegen heeft belanghebbende op 21 juni 2019 beroep ingesteld. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht betaald van NAf. 50.
1.9.
Het Gerecht heeft in haar uitspraak van 6 juli 2020 als volgt geoordeeld:
“Het Gerecht:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2013 tot een belastingaanslag naar een belastbaar inkomen van NAf. 263.291;
- vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2014 tot een belastingaanslag naar een belastbaar inkomen van NAf. 337.426;
- vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2015 tot een belastingaanslag naar een belastbaar inkomen van NAf. 1.572.438;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf. 700; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf. 50 te vergoeden.”
1.10.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende op 3 september 2020 hoger beroep ingesteld bij het Hof dat nader is gemotiveerd op 9 december 2020. De Inspecteur heeft op 2 november 2021 een verweerschrift ingediend.
1.11.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de wederpartij.
1.12.
De zitting heeft plaatsgehad op 13 januari 2022 te Willemstad. Op de zitting is namens belanghebbende verschenen, [A], en namens de Inspecteur, [B] en [C] (SBAB).
1.13.
Aan het einde van de zitting heeft het Hof het onderzoek gesloten.
1.14.
Op 13 januari 2022 is bij het Hof een e-mailbericht binnengekomen waarin de gemachtigde van belanghebbende verzoekt de vindplaats van een ter zitting van het Hof behandeld arrest toe te sturen. Het Hof is aan dit verzoek tegemoet gekomen.
Op 14 januari 2022 heeft de gemachtigde van belanghebbende in een e-mailbericht gereageerd op het verhandelde ter zitting. Het Hof heeft in een reactie daarop de gemachtigde laten weten dat het onderzoek ter zitting is gesloten en geen reden aanwezig te achten om de zitting te heropenen.

2.Feiten

2.1.
Het Gerecht heeft de volgende, in hoger beroep niet bestreden, feiten vastgesteld, welke feiten het Hof als vaststaand overneemt:
“2.1 Belanghebbende is directeur en enig aandeelhouder van de op Curaçao gevestigde vennootschap [Holding] NV (hierna: Holding NV). Deze vennootschap houdt de aandelen in diverse op Curaçao gevestigde dochtermaatschappijen die zich onder meer bezig houden met de verhuur van transportmiddelen en zwaar materieel, reparatiediensten, koeriersdiensten en verhuur van onroerend goed. Deze dochtermaatschappijen, waaronder [MT] NV (hierna: [MT] NV), zijn met belanghebbende voor de winstbelasting gevoegd in een fiscale eenheid.
2.2
Belanghebbende is verder directeur en enig aandeelhouder van onder meer de op Bonaire gevestigde vennootschappen [MT] Bonaire NV (hierna: Bonaire NV) en [GE] NV.
2.3
Belanghebbende heeft aangiften inkomstenbelasting gedaan naar een belastbaar inkomen van respectievelijk NAf 26.953 (2013), NAf 39.190 (2014) en NAf 41.552 (2015).
2.4
De Inspecteur heeft op respectievelijk 26 augustus 2016 (2013), 24 maart 2016 (2014) en 24 februari 2017 (2015) primitieve aanslagen inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen van respectievelijk NAf 35.403 (2013), NAf 74.025 (2014) en NAf 73.659 (2015).
2.5
Bij Holding NV is in november 2017 een boekenonderzoek ingesteld over de jaren 2013 tot en met 2016. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in een rapport van 6 augustus 2018. De in het rapport beschreven correcties hebben volgens de Inspecteur geleid tot de volgende winstuitdelingen van Holding NV aan belanghebbende:
Onderdeel
Omschrijving
2013
2014
2015
4.2.1
Gebouwen (infokap)
-1.135.463
4.2.2
Tools & equipment afschrijving
105.324
4.2.3
Vliegtuig
38.534
29.128
67.999
4.2.3
Vliegtuig
224.476
4.2.4
Auto 2
- 7.094
4.2.4
Auto 3
17.75
4.2.5
Liquide middelen
-
-
5
4.2.7
Rekening courant vordering rente
232.842
270.497
296.169
4.2.7
Rekening courant vordering
7.820.232
4.2.8
Rekening courant schuld digra rente
17.231
38.108
4.2.8
Rekening courant schuld digra
847.533
4.3.2
Omzet verhuur Bonaire
446.4
446.4
446.4
4.3.3
Kostprijs verkopen
-
-
189.572
4.3.4
Verzekeringskosten
-
-
1.034
4.3.5
Reiskosten
89.308
89.474
44.376
4.3.6
Representatiekosten
50.124
45.778
29.091
Totaal
Winstuitdeling digra
857.208
898.508
8.997.601
Overig inkomen
35.403
74.025
73.659
Belastbaar inkomen (navordering)
892.611
972.533
9.071.260
2.6
De bevindingen van het boekenonderzoek zijn aanleiding geweest om onderhavige navorderingsaanslagen inkomstenbelasting aan belanghebbende op te leggen. De Inspecteur heeft daarbij de hiervoor vermelde (verkapte) winstuitdelingen tot het belastbaar inkomen van belanghebbende gerekend. Na bezwaar zijn de winstuitdelingen belast naar het bijzondere tarief van 19,5%.”
2.2.
In aanvulling van de hiervoor opgenomen feiten neemt het Hof de volgende feiten op.
2.3.
Het Gerecht heeft bepaalde winstuitdelingen tot een lager bedrag in aanmerking genomen en het belastbaar inkomen voor de jaren 2013 tot en met 2015 als volgt verminderd:
Onderdeel
Omschrijving
2013
2014
2015
4.2.1
Gebouwen (infokap)
4.2.2
Tools & equipment afschrijving
4.2.3
Vliegtuig
38.534
29.128
67.999
4.2.3
Vliegtuig
224.476
4.2.4
Auto 2
- 7.094
4.2.4
Auto 3
17.75
4.2.5
Liquide middelen
-
-
4.2.7
Rekening courant vordering rente
4.2.7
Rekening courant vordering
4.2.8
Rekening courant schuld digra rente
17.231
38.108
4.2.8
Rekening courant schuld digra
847.533
4.3.2
Omzet verhuur Bonaire
102.21
132.51
96.959
4.3.3
Kostprijs verkopen
-
-
166.097
4.3.4
Verzekeringskosten
-
-
1.034
4.3.5
Reiskosten
55.817
55.921
27.735
4.3.6
Representatiekosten
31.327
28.611
18.182
Totaal
Winstuitdeling digra
227.888
263.401
1.498.779
Overig inkomen
35.403
74.025
73.659
Belastbaar inkomen (navordering)
263.291
337.426
1.572.438

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is evenals in eerste aanleg in geschil of de navorderingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van het Gerecht en tot vernietiging van de navorderingsaanslagen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van het Gerecht
3.3.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op hetgeen zij ter zitting hebben bijgebracht.

4.Het oordeel van het Gerecht

Het Gerecht heeft het volgende overwogen:
“Onttrekking en winstuitdeling
4.1
De door een vennootschap gedane uitgaven ontberen slechts dan een zakelijk karakter – en kunnen derhalve slechts dan niet ten laste van de winst worden gebracht – indien en voor zover zij zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder(s) (vgl. HR 14 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AB2865 (renpaarden-arrest) en HR 18 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9548 (Bentley-arrest)). In dat geval is in de winstsfeer sprake van een onttrekking die bij de aandeelhouder voor de inkomstenbelasting als winstuitdeling in aanmerking kan worden genomen indien de vennootschap en de aandeelhouder zich ervan bewust moeten zijn geweest dat de aandeelhouder in die hoedanigheid is bevoordeeld.
4.2
Voor zover in dit geval sprake is van een bevoordeling van de aandeelhouder acht het Gerecht aannemelijk dat de betrokken partijen – Holding NV en belanghebbende – zich daarvan bewust moeten zijn geweest. Redengevend daarvoor is dat Holding NV en belanghebbende als aandeelhouder van Holding NV, voor wat betreft wetenschap kunnen worden vereenzelvigd en dat aannemelijk is dat belanghebbende zich ervan bewust was dat middelen aan Holding NV zijn onttrokken om belanghebbende in zijn hoedanigheid van aandeelhouder te bevoordelen.
4.3
De bewijslast dat een vennootschap uitgaven heeft gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoefte van de aandeelhouder, rust op de Inspecteur. Volgens de Inspecteur bestaat evenwel aanleiding voor omkering en verzwaring van de bewijslast. Niettemin moet de Inspecteur eerst aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast aannemelijk maken dat de vereiste aangiften inkomstenbelasting niet zijn gedaan.
4.4
In het onderhavige geval is in de sfeer van de inkomstenbelasting een winstuitdeling van Holding NV aan belanghebbende aan de orde. In de sfeer van de inkomstenbelasting kan aan belanghebbende niet worden tegengeworpen dat Holding NV niet aan haar administratieplicht zou hebben voldaan (vgl. GEA Curaçao 15 februari 2019, ECLI:NL:OGEAC:2019:30; GEA Curaçao 20 december 2019, ECLI:NL:OGEAC:2019:286). De omkering en verzwaring van de bewijslast kan in het onderhavige geval dus niet aan de orde zijn wegens schending van de administratieplicht door Holding NV.
Vliegtuigkosten (onderdeel 4.2.3)
4.5
Holding NV heeft een vliegtuig aangeschaft. Belanghebbende fungeert zelf als piloot. De (afschrijvings)kosten zijn door de Inspecteur als winstuitdeling aangemerkt.
4.6
Belanghebbende heeft in zijn mailbericht van 23 maart 2020 opgemerkt dat hij in de jaren 2013 tot en met 2015 respectievelijk 63, 223 en 180 uren heeft gevlogen, dat daarvan respectievelijk 0, 45 en 90 uren een privékarakter hadden en dat de overige uren zijn gevlogen ten behoeve van projecten van Bonaire NV.
4.7
Holding NV heeft kosten voor haar rekening genomen ter zake van projecten van haar zustervennootschap Bonaire NV zonder daarvoor een vergoeding te bedingen. Een dergelijke bevoordeling wordt fiscaalrechtelijk gezien als een uitdeling aan de aandeelhouder – belanghebbende – gevolgd door een informele kapitaalstorting van de aandeelhouder in Bonaire NV. Dit brengt mee dat zowel de vliegtuigkosten die betrekking hebben op de projecten in Bonaire als de vliegtuigkosten die een privékarakter hebben, terecht door de Inspecteur als uitdeling zijn aangemerkt.
Autokosten (onderdeel 4.2.4)
4.8
De Curaçaose dochtervennootschap [MT] NV heeft een auto (Mitsubishi Sportero L200) aangeschaft, waarna deze auto is getransporteerd naar Bonaire om daar gebruikt te worden door [GE] NV zonder dat daarvoor een vergoeding is bedongen. Zoals opgemerkt onder 4.7 wordt een dergelijke bevoordeling fiscaalrechtelijk gezien als een winstuitdeling aan belanghebbende. Dit betekent dat de Inspecteur deze correctie terecht als uitdeling heeft aangemerkt.
4.9
Belanghebbende heeft in zijn mailbericht van 23 maart 2020 gesteld dat de aanschafprijs en de afschrijvingskosten alsnog in de jaarrekening 2016 verwerkt kunnen worden in de rekening-courantverhouding tussen Holding NV en [GE]Gas NV. Deze stelling faalt reeds omdat niet is gebleken dat een dergelijke correctieboeking heeft plaatsgevonden, nog ervan afgezien of een dergelijke correctieboeking een winstuitdeling van vijf jaar eerder ongedaan kan maken.
Liquide middelen (onderdeel 4.2.5)
4.1
Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat een bedrag van NAf 5.000 aan steekpenningen is betaald aan een medewerker van de raffinaderij, maar dat hij van deze betaling uiteraard geen bewijsstuk heeft. Deze aftrekpost is dus niet onderbouwd, zodat de Inspecteur in de winstsfeer van Holding NV deze aftrekpost kan corrigeren. De Inspecteur heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat deze betaling is gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoefte van belanghebbende als aandeelhouder. Deze winstcorrectie is dan ook ten onrechte als winstuitdeling in aanmerking genomen.
Rente vorderingen op vennootschappen en SPF’s (onderdeel 4.2.7)
4.11
Holding NV heeft aanzienlijke rekening-courantvorderingen op vennootschappen en SPF’s die gelieerd zijn aan belanghebbende. Ter zake van deze vorderingen had Holding NV aanvankelijk geen rente berekend.
4.12
Tijdens het boekenonderzoek heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat een rente van 4% als zakelijk kan worden aangemerkt. Naar aanleiding daarvan heeft Holding NV met instemming van de Inspecteur alsnog deze rentebaten in aanmerking genomen, zodat ter zake geen sprake kan zijn van een winstuitdeling.
4.13
In het nader stuk van 14 juni 2020 neemt de Inspecteur het nadere standpunt in dat de rentecorrectie niet 4%, maar 6% dient te bedragen en dat dus een rente van 2% als winstuitdeling aangemerkt dient te worden. De Inspecteur heeft echter op generlei wijze dit percentage van 6% onderbouwd. Daarbij neemt het Gerecht ook in aanmerking dat de Inspecteur tijdens het boekenonderzoek nog het standpunt huldigde dat 4% een zakelijke rente was, en dat de Inspecteur pas kort voor de nadere zitting dit standpunt heeft gewijzigd.
Rekening-courantschuld aan aandeelhouder (onderdeel 4.2.8)
4.14
In het grootboek zijn aanzienlijke rekening-courantschulden van Holding NV aan belanghebbende opgenomen. De Inspecteur betwist dat belanghebbende deze bedragen daadwerkelijk heeft geleend aan Holding NV. Volgens de Inspecteur heeft Holding NV dus geen terugbetalingsverplichting aan belanghebbende. Door in het grootboek wel een dergelijke verplichting jegens belanghebbende op te nemen, wordt belanghebbende in de hoedanigheid van aandeelhouder bevoordeeld, hetgeen als een winstuitdeling kan worden aangemerkt, aldus de Inspecteur.
4.15
Zoals opgemerkt onder 4.3 heeft de Inspecteur in de regel de bewijslast voor de feiten die tot een verhoging van de verschuldigde belasting leiden. Op deze regel kan echter een uitzondering worden gemaakt indien de belanghebbende duidelijk beter in staat is om het bewijs te leveren. Daarvan is in dit geval sprake. Dit brengt mee dat niet de Inspecteur wordt belast met het bewijs dat sprake is van een bevoordeling van belanghebbende, maar is het voor belanghebbende het minst bezwaarlijk om bewijs te leveren van zijn stelling dat sprake is van uitgeleende gelden, bijvoorbeeld door het overleggen van een overeenkomst van geldlening of van stortingsbewijzen (vgl. HR 4 mei 1994, ECLI:NL:HR:1994:BBH8554). Belanghebbende heeft echter op generlei wijze enig (begin van) bewijs geleverd dat hij gelden heeft uitgeleend aan Holding NV. Dit brengt mee dat de Inspecteur de in het grootboek vermelde rekening-courantschulden terecht als winstuitdeling heeft aangemerkt.
Omzet verhuur Bonaire (onderdeel 4.3.2)
4.16
Holding NV heeft een kraan verhuurd aan Bonaire NV zonder daarvoor een vergoeding te bedingen. Belanghebbende heeft lijsten ingebracht met de omzet die met de kraan in Bonaire is behaald. Volgens deze lijsten bedraagt de in Bonaire genoten omzet respectievelijk USD 76.562 (NAf 136.280; jaar 2013), USD 103.930 (NAf 176.681; jaar 2014) en USD 72.629 (NAf 129.279; jaar 2015). Het Gerecht acht het met belanghebbende redelijk om bij Bonaire NV een winstmarge van 25% te hanteren, zodat een zakelijke vergoeding voor de kraanverhuur respectievelijk NAf 102.210 (2013), NAf 132.510 (2014) en NAf 96.959 (2015) dient te bedragen. Nu deze vergoedingen niet zijn bedongen door Holding NV is sprake van een bevoordeling van Bonaire NV, welke bevoordeling fiscaalrechtelijk wordt gezien als een uitdeling aan belanghebbende gevolgd door een informele kapitaalstorting van belanghebbende in Bonaire NV. Dit brengt mee dat de bedragen van NAf 102.210 (2013), NAf 132.510 (2014) en NAf 96.959 (2015) als winstuitdeling worden aangemerkt.
Kostprijs verkopen (onderdeel 4.3.3)
4.17
Tussen partijen is niet langer in geschil dat de kosten voor het CRU-project ten bedrage van NAf 23.475 terecht door Holding NV in aanmerking zijn genomen, zodat deze correctie komt te vervallen.
4.18
Tussen partijen zijn nog wel de onderhouds- en verbouwingskosten ter zake van het project [CC] ten bedrage van NAf 166.097 in geschil. Belanghebbende is juridisch eigenaar van het pand [CC]. De economische eigendom is in handen van SPF [R], een stichting waarvan de moeder van belanghebbende rechthebbende is.
4.19
Holding NV heeft onderhouds- en verbouwingskosten ter zake van het project [CC] voor haar rekening genomen zonder daarvoor een vergoeding te bedingen van de eigenaar. Een dergelijke bevoordeling wordt fiscaalrechtelijk gezien als een uitdeling aan de aandeelhouder – belanghebbende – gevolgd door een schenking aan de moeder van belanghebbende, gevolgd door een storting in SPF [R]. Dit brengt mee dat deze kosten terecht door de Inspecteur als uitdeling zijn aangemerkt
Verzekeringskosten (onderdeel 4.3.4)
4.2
Holding NV heeft verzekeringskosten in aftrek gebracht die betrekking hebben op de auto van de moeder van belanghebbende. Tussen partijen is niet in geschil dat deze kosten ten bedrage van NAf 1.034 ten onrechte door Holding NV in aanmerking zijn genomen en dat sprake is van een bij belanghebbende in aanmerking te nemen winstuitdeling.
Reis- en representatiekosten (onderdelen 4.3.5 en 4.3.6)
4.21
Holding NV heeft reiskosten naar onder meer Aruba, Dominicaanse Republiek, Suriname en Bonaire ten laste van haar winst gebracht. De activiteiten van Holding NV zijn echter geconcentreerd op Curaçao, zodat deze kosten in zoverre niet ten laste van Holding NV kunnen komen. Dit brengt mee dat zowel de reiskosten die betrekking hebben op projecten van zustervennootschappen als de reiskosten die een privékarakter hebben, terecht door de Inspecteur als uitdeling zijn aangemerkt. Belanghebbende heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat van deze kosten 50% als winstuitdeling kan worden aangemerkt. De Inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit een hoger percentage betreft, zodat het Gerecht bedragen van respectievelijk NAf 55.817 (2013), NAf 55.921 (2014) en NAf 27.735 (2015) als winstuitdeling aanmerkt.
4.22
Verder heeft Holding NV zogenoemde representatiekosten in aftrek gebracht, met name kosten voor restaurantbezoek. Belanghebbende heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat van deze kosten 50% een privékarakter heeft, hetgeen als winstuitdeling kan worden aangemerkt. De Inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat een groter deel van deze kosten uit privéoverwegingen zijn gemaakt, zodat het Gerecht bedragen van respectievelijk NAf 31.327 (2013), NAf 28.611 (2014) en NAf 18.182 (2015) als winstuitdeling aanmerkt.
4.23
De overige 50% van de reis- en representatiekosten is uit zakelijke overwegingen gemaakt. Daarop is weliswaar voor de winstbelasting de aftrekbeperking van artikel 6, lid 2, letter k, Landsverordening op de winstbelasting 1940, van toepassing, maar die aftrekbeperking heeft slechts betrekking op kosten die uit zakelijk oogpunt zijn gemaakt. Die aftrekbeperking kan, anders dan de Inspecteur voorstaat, dus niet als een winstuitdeling worden beschouwd.
Slotsom
4.24
Het vorenstaande brengt mee dat de winstuitdelingen – die belast zijn naar het bijzondere tarief van 19,5% – als volgt dienen te worden vastgesteld: (…)
[Hof: zie Feiten, onder 2.3].
5. PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT
Kosten bezwaarfase
5.1
Ingevolge artikel 32a, lid 1 van de Algemene landsverordening Landsbelastingen (ALL) worden, op verzoek van de belastingplichtige, de kosten die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, vergoed voor zover de aanslag door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is opgelegd. Het verzoek moet worden gedaan voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist. De regels over de (hoogte van de) vergoeding zijn neergelegd in artikel 6.4 van de Ministeriële regeling formeel belastingrecht.
5.2
Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om een kostenvergoeding. Het Gerecht is van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De Inspecteur heeft namelijk niet tegen beter weten in de onderhavige belastingaanslagen opgelegd, zodat geen sprake is van een aan de Inspecteur te wijten ernstige onzorgvuldigheid.
Kosten beroepsfase
5.3
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.4
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (vgl. GHvJ 21 juni 2017, nr. CUR2016H00008, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.5
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 700 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1). Belanghebbende heeft zich op beide zittingen niet laten bijstaan door een externe professionele rechtsbijstandverlener.
5.6
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5 LBB het betaalde griffierecht van NAf 50 aan belanghebbende te vergoeden.”

5.Gronden

Ambtshalve en vooraf
5.1.
Op 7 en 15 december 2021 is door de gemachtigde van belanghebbende om uitstel verzocht voor de zitting van het Hof van 13 januari 2022. Beide verzoeken om uitstel zijn afgewezen.
5.2.
Op 7 december 2021 is uitstel verzocht met het oog op het feit dat de accountant van belanghebbende op de datum van de geplande zitting van het Hof in het buitenland verblijft en de gemachtigde mogelijkerwijs een beroep op de accountant wilde doen in verband met herziene aangiften winstbelasting voor de jaren 2013 tot en met 2015. Het Hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat op de zitting van 13 januari 2022 niet de aangiften winstbelasting behandeld zouden worden, maar de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2013 tot en met 2015.
Op 15 december 2021 is om uitstel verzocht, omdat de gemachtigde van belanghebbende op
14 december 2021 positief op Covid-19 is getest. Het Hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat het verzoek ruim vier weken voor de geplande zitting van het Hof is gedaan en de kans groot is dat de gemachtigde op de geplande zitting voldoende hersteld zou zijn. Gegeven het feit dat de zaak van belanghebbende pas vier weken later behandeld zou worden, had de gemachtigde daarnaast ook nog ruimschoots de tijd de zaak over te dragen aan een collega. In dit verband heeft het Hof meegewogen dat de gemachtigde van belanghebbende werkzaam is bij een middelgroot kantoor. De gemachtigde is voorts nog gewezen op de mogelijkheid om digitaal aan de zitting van het Hof deel te nemen.
5.3.
In een zeer laat stadium hebben zowel belanghebbende als de Inspecteur stukken ingebracht. Op 7 januari 2022 zijn door het Hof nog nadere stukken van belanghebbende ontvangen, te weten herziene aangiften winstbelasting, jaarrekeningen en afschrijvingsstaten over de jaren 2013 tot en met 2015. Deze stukken zijn doorgestuurd aan de Inspecteur, maar deze heeft aangegeven de stukken dermate kort voor de zitting te hebben ontvangen dat hij deze niet meer voldoende heeft kunnen bestuderen en derhalve daarop niet adequaat kan reageren. De Inspecteur heeft op 11 januari 2022 nog een memo opgesteld. Het Hof heeft daarvan kennis kunnen nemen; belanghebbende heeft evenwel ter zitting van het Hof verklaard deze stukken niet (tijdig) te hebben ontvangen.
5.4.
Beide partijen hebben geklaagd over de late inbreng van de stukken die zijn vermeld in 5.3. Alhoewel de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (hierna: LBB) geen regeling bevat met betrekking tot de uiterste datum waarop stukken kunnen worden ingediend, dient het Hof ervoor te waken dat de processuele positie van partijen niet wordt geschaad door een te late inbreng van stukken. Dit geldt temeer als die stukken ook in een eerdere fase van de procedure hadden kunnen worden ingebracht, zoals hier het geval is. Het Hof is van oordeel dat de stukken die door het Hof op 7 januari 2022 en 11 januari 2022 zijn ontvangen als tardief moeten worden aangemerkt en derhalve niet tot de stukken van het geding zullen worden gerekend.
5.5.
Op 14 januari 2022, na het sluiten van de zitting, heeft de gemachtigde van belanghebbende een e-mailbericht aan het Hof gestuurd waarin hij ingaat op het verhandelde ter zitting. Het Hof heeft in reactie daarop het volgende geantwoord:
“Het Hof heeft het onderzoek ter zitting gesloten. Na het sluiten van het onderzoek bestaat niet de mogelijkheid om met het Hof te corresponderen, al was het maar omdat in een dergelijk geval ook de wederpartij in de correspondentie moet worden betrokken.
Op zitting heeft u alle gelegenheid gekregen om datgene naar voren te brengen wat u van belang achtte. De rechtsstrijd moet een keer eindigen, en dat is het geval na het sluiten van het onderzoek ter zitting.”
Inhoudelijk
De vereiste aangifte
5.6.
Alvorens in te gaan op de (gestelde) afzonderlijke winstuitdelingen zal het Hof eerst de stelling van de Inspecteur behandelen dat belanghebbende voor de jaren 2013 tot en met 2015 de vereiste aangifte niet heeft gedaan.
5.7.
Voor de heffing van inkomstenbelasting geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de hiervoor bedoelde gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan belasting niet zou worden geheven (zie HR 30 oktober 2009, nr. 07/10513, ECLI:NL:HR:2009:BH1083). Het Hof zal daarom eerst aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast beoordelen of en zo ja, in hoeverre sprake is van één of meer inhoudelijke gebreken in de aangiften inkomstenbelasting over 2013 tot en met 2015, die ertoe leiden dat de volgens de aangiften verschuldigde belasting - op zichzelf beschouwd en verhoudingsgewijs - aanzienlijk lager is geweest dan de werkelijk verschuldigde belasting over die jaren
5.8.
Ter zitting van het Hof zijn de verschillende uitdelingen zoals opgenomen onder de feiten (2.1 en 2.3) door het Hof met partijen besproken. Daarbij is door belanghebbende erkend dat in een aantal gevallen terecht correcties wegens (verkapte) winstuitdelingen is aangebracht, waarvan belanghebbende bewust had moeten zijn en dat deze tot het belastbaar inkomen gerekend hadden moeten worden. Als voorbeeld kan genoemd worden de als winstuitdelingen gecorrigeerde vliegtuigkosten (correctie 4.2.3) van NAf. 38.534 (2013), NAf. 29.128 (2014) en NAf. 67.999 (2015). Het niet verantwoorden van deze bedragen in de aangifte inkomstenbelasting leidt er reeds toe dat de volgens die aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs als gevolg daarvan aanzienlijk lager is dan de daadwerkelijk verschuldigde belasting. Het niet geheven bedrag is ook op zichzelf beschouwd aanzienlijk. Dit, tezamen met de hiervoor genoemde bewustheid, maakt dat de vereiste aangiften inkomstenbelasting niet zijn gedaan op grond waarvan de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard.
Kan belanghebbende de reeds genoten winstuitdelingen ongedaan maken/terugdraaien?
5.9.
Aan belanghebbende zijn naar aanleiding van een boekenonderzoek navorderingsaanslagen inkomstenbelasting 2013 tot en met 2015 opgelegd met correcties ten opzichte van de ingediende aangiften inkomstenbelasting (correcties veelal in verband met – gestelde – verkapte winstuitdelingen). Een groot deel van die correcties heeft bij het Gerecht stand gehouden. Belanghebbende heeft daarop, hangende het hoger beroep, de aangiften winstbelasting voor de jaren 2013 tot en met 2015 van Holding NV en [MT] NV herzien met als doel, kortgezegd, correcties in de winstsfeer (aangiften winstbelasting) en de sfeer van de winstuitdelingen (aangiften inkomstenbelasting) ongedaan te maken. Het primaire standpunt van belanghebbende is dan ook dat als gevolg van de herziening van de aangiften winstbelasting voor de jaren 2013 tot en met 2015 de daarmee samenhangende gecorrigeerde winstuitdelingen in de aangiften inkomstenbelasting 2013 tot en met 2015 dienen te vervallen.
5.10.
Het herzien van de aangiften winstbelasting voor de jaren 2013 tot en met 2015 leidt er niet toe dat daarmee de correcties wegens de genoten (verkapte) winstuitdelingen voor de jaren 2013 tot en met 2015 ongedaan kunnen worden gemaakt. Op de eerste plaats is de overlegging bij het Hof van de herziene aangiften winstbelasting 2013 tot en met 2015 als tardief aangemerkt (zie 5.3 en 5.4), als gevolg waarvan deze stukken niet tot de stukken van het geding zijn gerekend. Op de tweede plaats, en meer principieel, heeft te gelden dat belanghebbende als (middellijk) aandeelhouder van de (verkapt) dividend uitkerende vennootschappen in de jaren 2013 tot en met 2015 reeds vrijelijk over het dividend heeft kunnen beschikken en hij daarmee de voordelen in genoemde jaren heeft genoten. Een reeds genoten dividenduitkering kan in beginsel niet ongedaan worden gemaakt. Blijkens de jurisprudentie kan in uitzonderlijke gevallen genoten voordelen (in een later jaar) als negatieve inkomsten worden aangemerkt, maar in die gevallen moet worden voldaan aan de twee volgende voorwaarden: 1. de terugbetaling vloeit voort uit een terugbetalingsverplichting, en 2. de terugbetaling vloeit voort uit een glijclausule waarbij redelijkerwijs aan de belastbaarheid van het genotene kon worden getwijfeld en terugbetaling plaatsvindt zo spoedig mogelijk nadat het feit zich heeft voorgedaan dat tot terugbetaling aanleiding geeft (Hoge Raad 17 maart 1993, nr. 28 943, ECLI:NL:HR:1993:BH8806). Aan beide voorwaarden wordt niet voldaan; de genoten (verkapte) winstuitdelingen voor de jaren 2013 tot en met 2015 kunnen derhalve niet ongedaan worden gemaakt.
Beoordeling van de afzonderlijke correcties
5.11.
Subsidiair verdedigt belanghebbende het standpunt dat de onder 2.3 vermelde correcties ten onrechte, dan wel tot een te hoog bedrag zijn gecorrigeerd. Ter zitting van het Hof zijn alle onder 2.3 vermelde correcties met partijen besproken. Behoudens de correcties onder 4.2.8 (Rekening courant schuld digra) en 4.3.2 (Omzet verhuur Bonaire), is over alle correcties ter zitting van het Hof overeenstemming bereikt. In de hierna volgende overwegingen komen de afzonderlijke correcties aan de orde. Voor zover de correcties door het Gerecht tot ‘0 [1] ’zijn teruggebracht, dan wel sprake is van een negatieve correctie [2] , kan een beoordeling achterwege blijven, nu de Inspecteur immers geen hoger beroep heeft ingesteld.
Correctie 4.2.3 Vliegtuig: NAf. 38.534 (2013), NAf. 29.128 (2014) en NAf. 67.999 (2015)
5.11.1.
Ter zitting van het Hof zijn partijen het eens geworden dat voor zover het de vliegtuigkosten betreft, sprake is van winstuitdelingen en dat de hoogte van de winstuitdelingen gelijk moet worden geacht aan de gemaakte kosten van NAf. 38.354 (2013), NAf. 29.128 (2014) en NAf. 67.999 (2015). Voor zover de kosten niet zijn doorbelast aan Bonaire BV is sprake van middellijke winstuitdelingen, voor zover het gaat om privé-uitgaven om onmiddellijke winstuitdelingen.
Correctie 4.2.3 Vliegtuig: NAf. 224.476
5.11.2.
Per ultimo 2015 bedraagt de boekwaarde van twee door Holding NV aangeschafte vliegtuigen NAf. 224.476. Volgens de Inspecteur zijn de vliegtuigen gekocht met het oog op de persoonlijke behoeftebevrediging van belanghebbende, zijnde de aandeelhouder van Holding NV, horen de vliegtuigen niet thuis op de balans van Holding NV en heeft de Inspecteur ter grootte van de boekwaarde per ultimo 2015 een balanscorrectie aangebracht op de balans van Holding NV en ter zake van belanghebbende een winstuitdeling geconstateerd van
NAf. 224.476.
Naar het oordeel van het Hof verzet het bepaalde in artikel 1, lid 4, van de Landsverordening op de winstbelasting 1940 (hierna: LvWB) zich tegen de zienswijze van de Inspecteur. Ingevolge deze bepaling wordt Holding NV geacht haar onderneming uit te oefenen met behulp van haar gehele vermogen. Dit betekent dat de Inspecteur de op de balans opgenomen vliegtuigen niet kan aanmerken als ‘privé-vermogen’ van belanghebbende en evenmin tot het bedrag van de boekwaarde van de vliegtuigen een winstuitdeling kan constateren. Dat in de jaren na 2015 de (afschrijvings)kosten van de vliegtuigen wellicht niet in aftrek komen bij Holding NV en in die latere jaren wellicht als winstuitdelingen moeten worden aangemerkt, doet aan het vorenstaande niet af. De correctie van NAf. 224.476 dient dan ook te vervallen. Ter zitting van het Hof hebben partijen verklaard akkoord te gaan met het vervallen van genoemde correctie.
Correctie 4.2.4. Auto 3: NAf. 17.750
5.11.3.
Auto 3 betreft een Mitsubishi L200, eigendom van [MT] NV, die om niet ter beschikking is gesteld aan [GE] NV. Per ultimo 2015 bedraagt de boekwaarde van auto 3 NAf. 17.750 [3] . De Inspecteur heeft, omdat belanghebbende volgens de Inspecteur de zakelijkheid van de investering van auto 3 niet of onvoldoende heeft onderbouwd, ter grootte van de boekwaarde per ultimo 2015 een balanscorrectie aangebracht op de balans van Holding NV en ter zake van belanghebbende een winstuitdeling geconstateerd van NAf. 17.750.
Naar het oordeel van het Hof verzet het bepaalde in artikel 1, lid 4, van de LvWB zich tegen de zienswijze van de Inspecteur. Ingevolge deze bepaling wordt Holding NV geacht haar onderneming uit te oefenen met behulp van haar gehele vermogen. Dit betekent dat de Inspecteur de op de balans opgenomen auto 3 niet kan aanmerken als ‘privé-vermogen’ van belanghebbende en evenmin tot het bedrag van de boekwaarde van NAf. 17.250 een winstuitdeling kan constateren. Dat in de jaren na 2015 de (afschrijvings)kosten van auto 3 wellicht niet in aftrek komen bij Holding NV en in die latere jaren wellicht als winstuitdelingen moeten worden aangemerkt, doet aan het vorenstaande niet af.
De correctie van NAf. 17.750 dient dan ook te vervallen.
5.11.4.
Anders dan in het rapport boekenonderzoek is voorgesteld, heeft de Inspecteur de correctie in verband met de jaarlijkse (afschrijvings)kosten betreffende auto 3, alsmede de daarmee samenhangende winstuitdelingen van NAf. 9.000 (2013), NAf. 9.000 (2014) en
NAf. 14.250 (2015) per abuis verzuimd aan te brengen. Voor wat betreft het jaar 2015 beroept de Inspecteur zich op interne compensatie tot het bedrag van NAf. 14.250. Het Hof zal het beroep op interne compensatie honoreren en voor wat betreft het jaar 2015 een winstuitdeling van
NAf. 14.250 ter zake van auto 3 in aanmerking nemen.
Ter zitting van het Hof hebben partijen verklaard akkoord te gaan met genoemde correctie.
Correcties 4.2.8 Rekening courant schuld digra: NAf. 847.533 (2015) en 4.2.8. Rekening courant schuld digra rente: NAf. 17.231 (2014) en NAf. 38.108 (2015)
5.11.5.
Per 1 januari 2013 heeft belanghebbende een vordering in rekening-courant op Holding NV van NAf. 1.416.799. Per ultimo 2015 bedraagt deze vordering NAf. 569.266. Volgens de Inspecteur kan belanghebbende niet verklaren op welke wijze deze vordering per 1 januari 2013 is ontstaan. Om die reden heeft de Inspecteur de vordering per 1 januari 2013 op NAf. 0 gezet en een balanscorrectie van NAf. 1.416.799 aangebracht. Rekening houdend met de opnames en stortingen die in de jaren 2013 tot en met 2015 in rekening courant zijn gedaan, bedraagt de rekening-courantschuld van belanghebbende aan Holding BV per ultimo 2015 NAf. 847.533 [4] . De Inspecteur stelt vervolgens dat belanghebbende deze vordering niet kan terugbetalen en heeft om die reden een winstuitdeling van NAf. 847.533 voor het jaar 2015 in aanmerking genomen.
5.11.6.
Belanghebbende heeft in zijn hoger beroepschrift gesteld dat de vordering wel degelijk juist is en dat deze (mede) is te verklaren door dividenden die belanghebbende heeft ontvangen in de jaren 2000 tot en met 2010 van [ASC] NV, waarvan belanghebbende middellijk aandeelhouder is. Belanghebbende zou die genoten dividenden hebben uitgeleend aan [MT] NV. Voorts stelt belanghebbende dat de vordering in rekening-courant in wezen nog veel hoger is, omdat nog geen rekening is gehouden met de door belanghebbende ingebrachte opstallen aan de [adres] 97-100 en 101-104 met een waarde van, in totaal, NAf. 1.700.000.
5.11.7.
De bewijslast ten aanzien van het stellen van een winstuitdeling rust normaal gesproken op de Inspecteur. In dit geval is evenwel sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast. Dat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast laat evenwel onverlet dat de Inspecteur gehouden is bij het vaststellen van de navorderingsaanslagen uit te gaan van een redelijke schatting van de winst van belanghebbende. Het vereiste van een redelijke schatting strekt, in de context van de omkering en verzwaring van de bewijslast, ertoe te voorkomen dat een belastingaanslag naar willekeur wordt vastgesteld. In dat kader rust op de Inspecteur de taak zijn schatting van het inkomen zodanig met feitelijke stellingen te onderbouwen dat die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan.
5.11.8.
De Inspecteur heeft onweersproken gesteld dat door Holding NV en de met haar gevoegde dochtermaatschappijen gedurende de jaren 2004 tot en met 2012 geen aangiften winstbelasting is gedaan. Als gevolg daarvan ontbreekt de historie met betrekking tot het ontstaan van de rekening-courantvordering. Dat die historie niet kan worden vastgesteld is toe te schrijven aan belanghebbende; deze heeft immers de verplichting een deugdelijke administratie te voeren aan de hand waarvan op correcte wijze aangifte wordt gedaan. Gegeven die omstandigheid acht het Hof het niet onredelijk dat de Inspecteur er vanuit gaat dat de vordering op 1 januari 2013 NAf. 0 bedraagt. Hetgeen door belanghebbende is aangevoerd in 5.11.6 maakt dit niet anders, nu belanghebbende zijn standpunt niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of een winstuitdeling van NAf. 847.533 de grenzen van de redelijkheid niet overschrijdt. Genoemde correctie, waarbij de schuld van belanghebbende aan Holding NV op NAf. 0 wordt bepaald, gaat er vanuit dat belanghebbende in het geheel niet tot terugbetaling in staat is. Zulks acht het Hof onwaarschijnlijk. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende redelijkerwijs in staat moet worden geacht tot terugbetaling aan Holding NV van NAf. 300.000.
Gegeven het feit dat belanghebbende het verzwaarde tegenbewijs niet heeft geleverd, dient het verschil tussen NAf. 847.533 en NAf. 300.000, NAf. 547.533, als winstuitdeling voor het jaar 2015 in aanmerking genomen te worden.
5.11.9.
Uitgaande van een rekening-courantstand op 1 januari 2013 van NAf. 0 en een in zakelijke verhoudingen in aanmerking te nemen rente van 4%, is belanghebbende wegens een gemiddelde debetstand [5] in 2014 en 2015 een rente verschuldigd van NAf. 17.231 (2014) en
NAf. 38.108 (2015) aan Holding NV. Aan belanghebbende is door Holding NV geen rente in rekening gebracht. Er is derhalve sprake van een bewuste bevoordeling van de vennootschap jegens de aandeelhouder, zodat door de Inspecteur terecht ter zake van de niet in rekening gebrachte rente een winstuitdeling is geconstateerd van NAf. 17.231 (2014) en NAf. 38.108 (2015).
Correctie 4.3.2 Omzet verhuur Bonaire: NAf. 102.201 (2013), NAf. 132.510 (2014) en NAf. 96.959 (2015)
5.11.10. [
MT] NV heeft in de jaren 2013 tot en met 2015 om niet een kraan ter beschikking gesteld aan Bonaire NV. Tussen partijen is niet in geschil dat het om niet ter beschikking stellen van de kraan een winstuitdeling tot gevolg heeft. Partijen verschillen evenwel van mening omtrent de hoogte van de winstuitdeling. Volgens belanghebbende is ter zitting van het Gerecht afgesproken dat 25% van de omzet zou worden aangemerkt als de in aanmerking te nemen terbeschikkingstellingsvergoeding en daarmee als winstuitdeling. Het Gerecht heeft de terbeschikkingstellingsvergoeding en de winstuitdeling evenwel bepaald op 75% van de omzet. Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur de lezing van belanghebbende betwist. Volgens de Inspecteur heeft het Gerecht ambtshalve een verdeling gemaakt.
Het Gerecht heeft de winstuitdeling wegens de terbeschikkingstelling om niet bepaald op
NAf. 102.201 (2013), NAf. 132.510 (2014) en NAf. 96.959 (2015).
5.11.11.
Naar het oordeel van het Hof dient de winstuitdeling te worden bepaald op de prijs die een onafhankelijke derde voor de ter beschikking gestelde kraan zou hebben betaald. Uit de stukken van het geding volgt dat een kraan zoals die om niet ter beschikking is gesteld, aan een onafhankelijke derde zou worden verhuurd voor een prijs van NAf. 180 per uur. Belanghebbende heeft geen enkele informatie verstrekt over de duur van de verhuur, zodat het Hof daar naar moet gissen. Als er vanuit wordt gegaan dat de kraan 100 dagen per jaar, gedurende 8 uur per dag door Bonaire NV is gebruikt, hetgeen een voorzichtige inschatting is, zou een at arm’s length prijs 8 x 100 uur x NAf. 180 = NAf. 144.000 bedragen. Dit is reeds een hoger bedrag dan het hoogste bedrag dat het Gerecht als winstuitdeling in aanmerking heeft genomen, te weten de in 2014 bepaalde winstuitdeling van NAf. 132.510. Het Hof is dan ook van oordeel dat het Gerecht de winstuitdelingen ter zake van de terbeschikkingstelling aan Bonaire NV eerder tot een te laag dan tot een te hoog bedrag in aanmerking heeft genomen.
Correctie 4.3.3 Kostprijs verkopen: NAf. 166.097 (2015)
5.11.12.
Het betreft hier onderhouds- en verbouwingskosten voor een bedrag van NAf. 166.097 ten behoeve van het pand [CC] die Holding NV in het jaar 2015 voor haar rekening heeft genomen. Belanghebbende is juridisch eigenaar van het pand [CC], de economische eigendom is in handen van een SPF waarvan de moeder van belanghebbende de eigenaar is. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de Inspecteur het bedrag van NAf. 166.097 terecht als winstuitdeling in aanmerking heeft genomen. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende zich geconformeerd aan de uitspraak van het Gerecht.
Correctie 4.3.4 Verzekeringskosten: NAf. 1.034 (2015)
5.11.13.
Ter zitting van het Hof hebben partijen verklaard dat tussen hen niet (langer) in geschil is dat het bedrag van de verzekeringskosten van NAf. 1.034 met betrekking tot de auto van de moeder van belanghebbende die door Holding NV voor haar rekening is genomen terecht als een winstuitdeling in aanmerking is genomen.
Correcties 4.3.5 Reiskosten: NAf. 55.817 (2013), NAf. 55.921 (2014) en NAf. 27.735 (2015) en 4.3.6 Representatiekosten: NAf. 31.327 (2013), NAf. 28.611 (2014) en NAf. 18.182 (2015).
5.11.14.
Ter zitting van het Hof hebben partijen verklaard dat tussen hen niet (langer) in geschil is dat 50% van de reis- en representatiekosten, conform het Gerecht heeft geoordeeld, als winstuitdelingen moeten worden aangemerkt.
5.12.
Het vorenstaande brengt met zich mee dat de belastbaar inkomens van belanghebbende over de jaren 2013, 2014 en 2015 met inachtneming van de hierna vermelde winstuitdelingen als volgt dienen te worden vastgesteld:
Onderdeel
Omschrijving
2013
2014
2015
4.2.1
Gebouwen (infokap)
4.2.2
Tools & equipment afschrijving
4.2.3
Vliegtuig
38.534
29.128
67.999
4.2.3
Vliegtuig
4.2.4
Auto 2
- 7.094
4.2.4
Auto 3
14.25
4.2.5
Liquide middelen
-
-
4.2.7
Rekening courant vordering rente
4.2.7
Rekening courant vordering
4.2.8
Rekening courant schuld digra rente
17.231
38.108
4.2.8
Rekening courant schuld digra
547.533
4.3.2
Omzet verhuur Bonaire
102.21
132.51
96.959
4.3.3
Kostprijs verkopen
-
-
166.097
4.3.4
Verzekeringskosten
-
-
1.034
4.3.5
Reiskosten
55.817
55.921
27.735
4.3.6
Representatiekosten
31.327
28.611
18.182
Totaal
Winstuitdeling digra
227.888
263.401
970.803
Overig inkomen
35.403
74.025
73.659
Belastbaar inkomen (navordering)
263.291
337.426
1.044.462
Slotsom
5.13.
De slotsom is dat het hoger beroep voor het jaar 2015 gegrond is en dat de uitspraak van het Gerecht op dat punt dient te worden vernietigd.
Griffierecht
5.14.
Nu het Hof het hoger beroep van belanghebbende gegrond acht en de uitspraak van het Gerecht vernietigt, zal het Hof de Inspecteur veroordelen tot het vergoeden van het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf. 200 voor de hoger beroepsfase.
Proceskosten
5.15.
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het Gerecht en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.16.
Met ingang van het jaar 2016 is in de LBB de wettelijke grondslag voor de kostenvergoeding in de beroepsfase in artikel 15 LBB geregeld. In artikel 15, tweede lid, van de LLB is bepaald dat de regels over de kosten en de wijze van de berekeningen van de hoogte daarvan, bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Hof zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, PB 2001, no. 127 (zie ook Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 21 juni 2017, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54). In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand.
5.17.
Het Hof stelt de proceskosten op de voet van artikel 15 LBB in verbinding met het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage voor het hoger beroep vast op
NAf. 1.400 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van NAf. 700 en een wegingsfactor van 1).

6.Beslissing

Het Hof:
  • verklaart het hoger beroep inzake de navorderingsaanslag 2015 gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van het Gerecht, met uitzondering van de beslissingen over de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2013, de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2014, het griffierecht en de proceskosten;
  • verklaart het beroep inzake de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2015 gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar inzake de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2015;
  • vermindert de navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2015 tot een belastingaanslag naar een belastbaar inkomen van NAf. 1.044.462;
  • gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf. 200 (hoger beroep) vergoedt, en
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor de hoger beroepsfase van NAf. 1.400.
Aldus gedaan door mr. drs. W.H. Bel, voorzitter, mr. drs. P.A.M. Pijnenburg en
mr. M.J. Leijdekker, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C.M.J. Bucx als griffier.
De beslissing is op 14 maart 2022 in het openbaar uitgesproken.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2 onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

Voetnoten

1.De correcties 4.2.5 Liquide middelen, 4.2.7 Rekening courant vordering rente en 4.2.7 Rekening courant vordering.
2.De negatieve correctie 4.2.4. Auto 2 (-/- NAf. 7.094).
3.De auto wordt toegerekend aan Holding NV, moedermaatschappij van de fiscale eenheid, waar [MT] NV deel van uitmaakt.
4.Volgens de balans van Holding NV heeft belanghebbende per ultimo 2015 een vordering op Holding NV van NAf. 569.266. Na correctie van de vordering op 1 januari 2013 met NAf. 1.416.799 slaat de vordering van NAf. 569.266 om in een schuld van belanghebbende aan Holding NV van NAf. 847.533.
5.2014: (+/+ NAf. 196.143 + NAf. -/- 1.057.712) : 2 x 4% = NAf. 17.231;