ECLI:NL:OGHACMB:2025:187

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
31 juli 2025
Zaaknummer
AUA2024H00389
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om internationale bescherming van Venezolaanse nationaliteit met betrekking tot risico op refoulement

In deze zaak gaat het om een verzoek om internationale bescherming van een Venezolaanse man die sinds 2018 in Aruba verblijft. Hij heeft een verzoek ingediend op basis van de vrees voor vervolging door de Venezolaanse autoriteiten vanwege desertie uit de militaire dienst. Het Gerecht in eerste aanleg heeft zijn beroep gegrond verklaard, maar de minister van Arbeid, Energie en Integratie heeft hoger beroep ingesteld. Het Hof oordeelt dat de minister bij zijn beoordeling van het risico op refoulement onvoldoende rekening heeft gehouden met de actuele situatie in Venezuela en dat hij de verweerder ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar. Het Hof bevestigt de uitspraak van het Gerecht, maar met verbetering van de gronden. De minister moet de proceskosten van het hoger beroep vergoeden.

Uitspraak

AUA2024H00389
Datum uitspraak: 23 juli 2025
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Arbeid, Energie en Integratie (hierna: de minister),
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 4 september 2024 in zaak nr. AUA202400830, in het geding tussen:
appellant
en
[verweerder], wonend in Aruba
Procesverloop
Verweerder heeft op 20 juli 2022 bezwaar gemaakt tegen de fictieve afwijzende beschikking op zijn verzoek om internationale bescherming.
Bij beschikking van 6 februari 2024 heeft de minister het bezwaar van verweerder ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 september 2024 heeft het Gerecht het daartegen door verweerder ingestelde beroep gegrond verklaard en de beschikking vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij beschikking van 25 februari 2025 heeft de minister het bezwaar van verweerder opnieuw ongegrond verklaard.
Verweerder heeft nadere stukken ingediend.
Het Hof heeft de zaak op een zitting behandeld op 6 mei 2025. De minister werd vertegenwoordigd door E.S. Vos LLB en verweerder werd vertegenwoordigd door drs. M.L. Hassell.
Overwegingen
Inleiding
1. Verweerder heeft de Venezolaanse nationaliteit en verblijft sinds 2018 in Aruba, samen met zijn vrouw en kind. Hij heeft op 16 augustus 2018 een verzoek om internationale bescherming ingediend, waaraan hij primair ten grondslag heeft gelegd dat hij dertien jaar heeft gewerkt als beroepsmilitair en nu gezocht wordt door de Venezolaanse autoriteiten, omdat zij hem willen vervolgen voor desertie.
De uitspraak van het Gerecht
2. Het Gerecht heeft vooropgesteld dat de veiligheidssituatie in Venezuela niet zodanig is dat iedere burger alleen al door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op ernstige schade of onmenselijke behandeling. Het ligt in beginsel op de weg van verweerder om feiten en omstandigheden aan te dragen die de gestelde vrees voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM in zijn specifieke situatie rechtvaardigen. Verder heeft het Gerecht overwogen dat niet is gebleken dat verweerder tot zijn vertrek te vrezen had voor vervolging. Dat is anders geworden toen hij de militaire dienst verliet en naar Aruba ging. Anders dan de minister is het Gerecht van oordeel dat er wel een actor van vervolging is, namelijk de militaire overheid, en dat verweerder een gegronde vrees heeft dat hij bij terugkeer zal worden vervolgd en veroordeeld voor desertie. Volgens het Gerecht kwalificeert strafvervolging voor desertie in beginsel echter niet als vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag en is in dit geval geen sprake van een uitzonderingssituatie.
2.1. Het Gerecht heeft niettemin het beroep gegrond verklaard. Het Gerecht volgt het betoog van de minister dat indien uitsluitend rekening wordt gehouden met wat verweerder naar voren heeft gebracht bij zijn gehoor op 22 februari 2021, hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Maar volgens het Gerecht mocht de minister daarmee niet volstaan en had hij ook de actuele situatie in Venezuela moeten beoordelen. Het verbod op refoulement uit artikel 3 van het EVRM is absoluut en vergt een ambtshalve ex nunc beoordeling ten tijde van het nemen van de beslissing, aldus het Gerecht. Het Gerecht is ingegaan op de humanitaire crisis in Venezuela en heeft vastgesteld dat de minister de recente ontwikkelingen niet bij zijn besluitvorming heeft betrokken. Volgens het Gerecht is het Algemeen Ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken uit 2020 (hierna: het Algemeen Ambtsbericht), waar de minister ter zitting naar heeft verwezen, achterhaald. Verder heeft het Gerecht geoordeeld dat de minister verweerder ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar, te meer omdat het laatste gehoor al twee jaar geleden was en gezien de actuele ontwikkelingen in Venezuela. Volgens het Gerecht mocht de minister niet beslissen op het bezwaar zonder advies van de bezwaaradviescommissie (hierna: BAC) of zonder verweerder zelf te horen en nadere informatie in te winnen over de situatie in Venezuela.
Hoger beroep

Procesbelang

3. Verweerder voert aan dat de minister geen procesbelang heeft bij het hoger beroep omdat de minister al uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van het Gerecht door opnieuw op het bezwaar te beslissen.
Ter zitting heeft de minister toegelicht dat hij niet gebonden wil zijn aan de overwegingen van het Gerecht, waaronder de overweging dat hij nader onderzoek moet doen naar de actuele situatie in Venezuela omdat het Algemeen Ambtsbericht niet meer actueel is. Ook heeft hij toegelicht dat hij de nieuwe beschikking ten overvloede heeft genomen als de uitspraak van het Gerecht wordt vernietigd.
Het Hof wijst erop dat de minister, ondanks het instellen van hoger beroep, gehouden was uitvoering te geven aan de uitspraak van het Gerecht. De minister is het echter niet eens met die uitspraak. Als het hoger beroep van de minister zou slagen, zou daarmee de grondslag aan de nieuwe beschikking op bezwaar komen te ontvallen. De minister heeft daarom procesbelang. Het hoger beroep is ontvankelijk.

Internationale bescherming op grond van het Vluchtelingenverdrag

4. Het oordeel van het Gerecht dat de vrees van verweerder voor strafvervolging voor desertie door de overheid, geen vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag is, is niet meer in geschil omdat verweerder daartegen niet in hoger beroep is gekomen. Met dit oordeel is daarom in rechte vast komen te staan dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat verweerder niet in aanmerking komt voor internationale bescherming op grond van het Vluchtelingenverdrag.

Beoordeling artikel 3 van het EVRM en de algemene situatie in Venezuela

5. De vraag die voorligt in hoger beroep is of verweerder bij terugkeer naar Venezuela een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling vanwege de algemene zorgwekkende humanitaire situatie en veiligheidssituatie in Venezuela. Hierbij is allereerst van belang dat het Gerecht terecht heeft overwogen dat de minister dit risico moet beoordelen aan de hand van actuele informatie en dat het dus een ex nunc beoordeling betreft. De minister moet, zo nodig ambtshalve, beoordelen of bij terugkeer sprake is van schending van artikel 3 van het EVRM, gelet op de absolute aard van deze bepaling. Het Hof verwijst daarvoor naar de arresten van het EHRM van 23 maart 2016, nr. 43611/11, F.G. tegen Zweden, punten 115 en 156, en van 6 februari 2024, nr. 80206/17, J.A. en A.A. tegen Turkije, punt 60 en verder. Als een verzoek om internationale bescherming al enige tijd geleden is ingediend en er na het eerste gehoor relevante nieuwe ontwikkelingen zijn geweest die kunnen maken dat een vreemdeling bij terugkeer naar het land van herkomst een reëel risico loopt op refoulement, dan vereist het absolute karakter van artikel 3 van het EVRM dat de minister zich er opnieuw van vergewist dat dat risico er niet is. De minister komt dan ook tevergeefs op tegen dit oordeel van het Gerecht.
5.1.
De minister komt wel terecht op tegen het oordeel van het Gerecht dat hij bij de beoordeling van het risico op schending van artikel 3 van het EVRM niet meer mocht uitgaan van de informatie in het Algemeen Ambtsbericht. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 22 maart 2023 onder verwijzing naar het Algemeen Ambtsbericht geoordeeld dat de humanitaire situatie in Venezuela niet zodanig is dat uitzetting een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM zou opleveren (ECLI:NL:RVS:2023:1054). Verweerder heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de algemene situatie nu significant anders is. Daarbij is van belang dat volgens de rechtspraak van het EHRM sprake kan zijn van een algemene geweldssituatie die maakt dat iedere uitzetting naar dat land een schending van artikel 3 van het EVRM zou opleveren, maar daarvan is alleen sprake in “the most extreme cases of general violence". Het Hof verwijst daarvoor naar het arrest van het EHRM van 17 juli 2008, nr. 25904/07, N.A. tegen het Verenigd Koninkrijk, punt 115. De door verweerder aangehaalde gebeurtenissen na de verkiezingen in juli 2024 leiden niet tot de conclusie dat de algemene situatie in Venezuela daaronder valt. Verder is van belang dat verweerder niet heeft gesteld dat hij in Venezuela geen toegang tot elementaire levensbehoeften heeft, waaronder huisvesting en voedsel. De minister betoogt terecht dat het Gerecht hieraan voorbij is gegaan, door te oordelen dat hij niet meer mocht uitgaan van de informatie in het Algemeen Ambtsbericht, terwijl er geen algemene objectieve bronnen zijn overgelegd waaruit volgt dat inmiddels sprake is van een wezenlijk andere situatie die een geslaagd beroep op artikel 3 van het EVRM zou rechtvaardigen.

Zorgvuldigheid van de besluitvorming

6. Het voorgaande neemt niet weg dat het Gerecht terecht heeft overwogen dat de minister het actuele risico op schending van artikel 3 van het EVRM onvoldoende zorgvuldig heeft beoordeeld. Het Gerecht heeft terecht overwogen dat de minister in strijd met artikel 20, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: Lar) heeft gehandeld door op het bezwaar te beslissen zonder advies van de BAC. Het Hof verwijst voor dit oordeel naar de uitspraak van 16 februari 2024, ECLI:NL:OGHACMB:2024:21, waarin het Hof heeft overwogen dat in gevallen waarin het bestuursorgaan het advies van de BAC niet binnen de daarvoor in artikel 19 van de Lar gestelde termijn heeft ontvangen, het bestuursorgaan in de eerste plaats moet beoordelen of zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 17, vierde lid, onder a en b, van de Lar. Dat is het geval als het bezwaarschrift naar het oordeel van het bestuursorgaan kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, of als de indiener en het bestuursorgaan er redelijkerwijs geen belang bij hebben te worden gehoord. Van dat laatste is onder andere sprake als de bezwaarde te kennen heeft gegeven geen prijs te stellen op een hoorzitting. Van een dergelijke situatie is hier geen sprake. Daarbij komt dat de minister zonder verweerder hierover te horen hem niet kan tegenwerpen dat hij zich kan vestigen in een veilig derde land, te weten Colombia, omdat zijn gezinsleden de Colombiaanse nationaliteit hebben.
6.1.
Gelet op het voorgaande heeft het Gerecht terecht overwogen dat de minister niet op het bezwaar mocht beslissen zonder advies van de BAC in te winnen, zelf verweerder te horen, of anderszins nadere informatie te vergaren over het eventuele actuele risico voor verweerder bij terugkeer naar Venezuela. Dat zal de minister daarom alsnog moeten doen. Daarbij dient de minister de in beroep door verweerder overgelegde actuele informatie over zijn persoon, de algemene veiligheidssituatie in Venezuela en de vrees om ingezet te worden bij het grensconflict in de regio Essequibo te betrekken. Hierbij ziet het Hof er niet aan voorbij dat de minister voorafgaand aan de beschikking op bezwaar van 25 februari 2025 – die in deze procedure niet (mede) ter beoordeling voorligt – verweerder al heeft gehoord, maar daarbij zijn niet alle gelet op deze uitspraak relevante aspecten aan de orde geweest.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van het Gerecht wordt bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust. De minister moet (ook) de proceskosten van het hoger beroep vergoeden.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
bevestigtde aangevallen uitspraak;
II.
veroordeeltde minister van Arbeid, Energie en Integratie tot vergoeding van bij verweerder in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van Afl. 1.400,-, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en mr. M. Soffers, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Buntjer, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Buntjer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2025.