ECLI:NL:OGHACMB:2025:309

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 december 2025
Publicatiedatum
18 december 2025
Zaaknummer
BON2021H00034
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzingsgeding over eigendom van in beslag genomen olie van Venezuela

In deze zaak gaat het om een verwijzingsgeding na een uitspraak van de Hoge Raad op 12 april 2024, waarin de Hoge Raad het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft vernietigd en de zaak heeft teruggewezen. De kern van het geschil betreft de eigendom van olie die door Huntington Ingalls Incorporated in beslag is genomen onder de Bonaire Petroleum Corporation N.V. (Bopec). Huntington stelt dat de in beslag genomen olie eigendom is van de Bolivariaanse Republiek Venezuela, terwijl Bopec dit betwist. Het Hof bevestigt het vonnis van het Gerecht, dat de vorderingen van Huntington heeft afgewezen. Het Hof oordeelt dat Huntington de bewijslast draagt om aan te tonen dat de olie eigendom is van Venezuela, maar dat zij hierin niet slaagt. Het Hof wijst erop dat de olie mogelijk bestemd is voor levering aan Chinese afnemers, maar dat dit niet voldoende is om aan te nemen dat de olie eigendom van Venezuela is. De subsidiaire stelling van Huntington, dat de olie eigendom is van PDVSA of PPSA en dat deze vennootschappen vereenzelvigd moeten worden met Venezuela, wordt eveneens verworpen. Het Hof concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt het vonnis van het Gerecht, waarbij Huntington wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2025
Zaaknummers: BON201900558 – BON2021H00034
Uitspraak: 16 december 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S
in de zaak van:
de rechtspersoon naar buitenlands recht
HUNTINGTON INGALLS INCORPORATED,
gevestigd te Newport News, Virginia, Verenigde Staten van Amerika,
in eerste aanleg eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
thans appellante,
gemachtigden: mrs. A.C.A. Gonzales, B.A. Boersma en M. Boer,
tegen
de naamloze vennootschap
BONAIRE PETROLEUM CORPORATION N.V.,
gevestigd op Bonaire,
in staat van faillissement,
in eerste aanleg gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. L.F.F.M. Drissen.
Partijen worden hierna Huntington en Bopec genoemd.

1.De zaak in het kort

Huntington heeft ten laste van haar schuldenaar de staat Venezuela derdenbeslag gelegd onder Bopec. Volgens Huntington waren bij Bopec vaten olie van Venezuela opgeslagen. Bopec heeft als derde-beslagene verklaard dat Venezuela geen olie bij haar heeft opgeslagen. Huntington is deze betwistingsprocedure begonnen.
Het Gerecht heeft de vorderingen van Huntington afgewezen. Het Hof heeft het vonnis van het Gerecht bevestigd. De Hoge Raad heeft het vonnis van het Hof vernietigd en de zaak teruggewezen. Nu bevestigt het Hof het vonnis van het Gerecht opnieuw.

2.Het verdere verloop van de procedure

2.1
Bij HR 12 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:583 heeft de Hoge Raad het in deze zaak gewezen vonnis van het Hof van 8 november 2022, ECLI:NL:OGHACMB:2022:232, vernietigd en de zaak teruggewezen.
2.2
Op 7 oktober 2025 hebben partijen de zaak bepleit ten overstaan van het Hof. Van beide zijden is gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, waarvan exemplaren zijn overgelegd. Aan de zijde van Huntington zijn de producties 21-23 in het geding gebracht, die vooraf waren toegezonden.
2.3
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

3.De beoordeling

Feiten
3.1
In dit geding na cassatie en terugwijzing kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1
Huntington heeft een vordering op de Bolivariaanse Republiek Venezuela (hierna: Venezuela) in verband met het onderhoud en de renovatie van twee fregatten van de Venezolaanse marine. Tussen Huntington en Venezuela is een arbitrageprocedure gevoerd met als plaats van arbitrage Rio de Janeiro, Brazilië. Bij arbitraal vonnis van 19 februari 2018 is het Ministerie van Defensie van Venezuela veroordeeld circa USD 130 miljoen aan Huntington te betalen.
3.1.2
Bij verzoekschrift van 27 juli 2018 heeft Huntington verlof gevraagd tot het leggen van conservatoir derdenbeslag ten laste van Venezuela. Dit verzoek is afgewezen bij beschikking van 2 augustus 2018 van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Bonaire (hierna: het Gerecht).
3.1.3
Bij uitspraak van 30 januari 2019, ECLI:NL:OGEABES:2019:3 heeft het Gerecht Huntington verlof verleend om het hiervoor onder 3.1.1 genoemde arbitrale vonnis ten uitvoer te leggen op Bonaire en Sint Eustatius.
3.1.4
Bij beschikking van het Hof van 19 maart 2019, ECLI:NL:OGHACMB:2019:86, is de hiervoor onder 3.1.2 bedoelde beschikking van het Gerecht van 2 augustus 2018 vernietigd en is Huntington alsnog verlof verleend om conservatoir derdenbeslag ten laste van Venezuela te leggen.
3.1.5
Bij proces-verbaal van 5 april 2019 heeft de deurwaarder op grond van de hiervoor onder 3.1.4 genoemde beschikking van het Hof conservatoir derdenbeslag gelegd onder Bopec:
Op alle olie en olieproducten die eigendom zijn van Venezuela (...) en die door de vennootschappen Petróleos de Venezuela S.A., PDVSA Petroleo S.A., Bonaire Petroleum Corporation N.V., NuStar Terminals Marine Services N.V., NuStar Terminals N.V., NuStar Logistics L.P. en/of NuStar Energy L.P. worden gehouden op de Bonaire Petroleum Corporation Terminal op Bonaire of de NuStar Terminal op St. Eustatius (…).
3.1.6
Het beslag is gelegd op:
(…) 384.410 (...) vatten van 42 U.S. Gallons bevattende het olieproduct “Fuel Oil Slurry Isla”.
Er is een bewaarder aangesteld.
3.1.7
Op 5 of 8 april 2019 is het proces-verbaal van beslaglegging betekend aan Bopec en op 10 april 2019 aan onder meer de republiek Venezuela, Petróleos de Venezuela S.A. (hierna: PDVSA) en PDVSA Petroleo S.A., een dochtervennootschap van PDVSA (hierna: PPSA).
3.1.8
Op 8 april 2019 heeft Bopec een verklaring derdenbeslag afgelegd. In het daarvoor bestemde formulier heeft Bopec de zin omcirkeld die luidt:
A. dat er tussen ondergetekende en de schuldenaar geen enkele rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan, uit hoofde waarvan de schuldenaar op het tijdstip van het beslag nog iets van de ondergetekende had te vorderen, nu te vorderen heeft of nog te vorderen kan krijgen.
Bopec heeft daaraan handgeschreven toegevoegd:
NB: de republiek Venezuela slaat
geenolieproducten op bij Bopec.
3.1.9
Op 10 juli 2019 heeft Huntington de uitspraak van het Gerecht van 30 januari 2019, ECLI:NL:OGEABES:2019:3, aan Bopec doen betekenen.
3.1.10
Op 12 augustus 2019 heeft Bopec nogmaals een gelijkluidende verklaring derdenbeslag afgelegd, althans een kopie verstrekt van de hiervoor onder 3.1.8 aangehaalde verklaring van 8 april 2019.
3.1.11
Bij uitspraak van 7 juli 2020, ECLI:NL:OGHACMB:2020:341 heeft het Hof de uitspraak van het Gerecht van 30 januari 2019, ECLI:NL:OGEABES:2019:3 (verlof tenuitvoerlegging arbitraal vonnis) bevestigd.
3.1.12
Bij uitspraak van 18 maart 2021 (zaaknummers BON202100089 en BON2021000112) heeft het Gerecht Bopec in staat van faillissement verklaard, met aanstelling van mr. C.M. van Liere tot curator.
3.1.13
Op een executieveiling van 13 december 2021 zijn de vaten olie waarop het beslag rustte, aan een derde verkocht voor NAf 200.000.
Vorderingen
3.2
In dit geding betwist Huntington de door Bopec afgelegde verklaringen derdenbeslag, en vordert zij onder meer een bevel tot afgifte van een schriftelijke gerechtelijke verklaring, inhoudende dat de hiervoor in 3.1.6 genoemde olie eigendom is van Venezuela en door Bopec op haar terminal wordt opgeslagen, hetzij rechtstreeks in opdracht van Venezuela, hetzij via PDVSA of PPSA als agent van Venezuela.
Beslissingen
3.3
Bij vonnis van 24 juni 2021, ECLI:NL:OGEABES:2021:8 heeft het Gerecht de vorderingen van Huntington afgewezen. Bij vonnis van 8 november 2022, ECLI:NL:OGHACMB:2022:232 heeft het Hof het vonnis van het Gerecht bevestigd. Bij HR 12 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:583 heeft de Hoge Raad het vonnis van het Hof vernietigd en de zaak teruggewezen.
Beoordeling door het Hof
Fouten bij de beslaglegging en verklaring over het conservatoir derdenbeslag op olie
3.4
Het Hof verenigt zich met hetgeen het Gerecht in het bestreden vonnis van 24 juni 2021 onder 4.2-4.4 heeft overwogen over de door Bopec gestelde fouten bij de beslaglegging en de vraag of de verklaring derdenbeslag ziet op het conservatoir derdenbeslag op olie. De daar besproken verweren van Bopec slagen dus niet.
Preliminaire verweren
3.5
In het vonnis van 8 november 2022 heeft het Hof onder 3.2-3.14 een aantal preliminaire verweren van Bopec verworpen. Deze beslissingen zijn in cassatie niet bestreden. In dit geding na cassatie en terugwijzing dienen zij daarom als uitgangspunt.
Bewijslastverdeling
3.6
De bewijslast van de stelling dat de in beslag genomen olie aan Venezuela toebehoort, rust op Huntington. Bopec is gehouden haar andersluidende verklaring zoveel mogelijk te staven met gegevens en bescheiden (vergelijk: HR 13 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG5256). Deze bewijslastverdeling komt overeen met hetgeen daarover is vermeld in 3.16 van het vonnis van het Hof van 8 november 2022, dat in zoverre in cassatie niet bestreden is en daarom nu als uitgangspunt dient.
Primair: Venezuela als eigenaar
3.7
Primair heeft Huntington gesteld dat de beslagen olie eigendom is van Venezuela. Deze stelling heeft zij als volgt gespecificeerd, verkort weergegeven. De olie is bestemd om door PDVSA en/of PPSA als agent van Venezuela te worden geleverd aan Chinese kopers. Overeengekomen is dat Venezuela wordt vooruitbetaald voor de verkoop van olie aan China. De overeenkomsten zijn door of namens Venezuela gesloten met de Volksrepubliek China en verschillende andere Chinese partijen, waaronder China National United Oil Corporation (hierna: China Oil), een dochtervennootschap van China National Petroleum Corporation (hierna: China Petroleum). De vooruitbetaling vindt plaats doordat Venezuela bedragen in rekening-courant kan opnemen bij China Development Bank Corporation (hierna: China Development Bank). In maart 2018 was Venezuela circa 19,3 miljard Amerikaanse dollar aan de Chinese wederpartijen verschuldigd. Dit wordt betaald in olie en verrekend in de rekening-courant bij China Development Bank.
3.8
Ter onderbouwing van deze stelling heeft Huntington een beroep gedaan op het volgende, verkort weergegeven.
3.8.1
Een (ongetekende) “four party agreement” uit 2011, met als partijen de Venezolaanse bank Bandes, PDVSA, China Development Bank en China Oil. Hierin staat op p. 3:
WHEREAS
(…)
(C) PDVSA, acting on behalf of [Venezuela] through [PPSA], and [China Oil] will enter into a sales and purchase contract dated on or about the date of this Agreement (…).
en op p. 5:
2. PETROLEUM SALES AND PURCHASE CONTRACT
2.1
Subject to Clause 2.2 below, PDVSA shall from the First Supply Date, through [PPSA], deliver to [China Oil], on behalf of [Venezuela], and [China Oil] shall purchase, Export Goods of 230,000 Barrels of fuel and/or crude oil per day (…).
en op p. 18:
SCHEDULE 1
SIDE LETTER
(…)
We are a 100% subsidiary of [PDVSA]. We have entered into a petroleum sales and purchase contract (…), dated (…), under which we act on behalf of [Venezuela] as seller to sell fuel oil and/or crude oil to [China Oil].
3.8.2
Verdragen tussen Venezuela en China, gepubliceerd in de Official Gazette van Venezuela van 16 september 2010, 22 mei 2012, 21 november 2013 en 10 oktober 2014. In de aflevering van 22 mei 2012 staat een nieuw artikel 5 dat in de door Huntington overgelegde Engelse vertaling als volgt begint:
ARTICLE 5: [Venezuela] undertakes to through [PDVSA] sell fuel and/or crude oil in accordance with the oil contract(s) to [China Oil] in quantities not less than 230,000 barrels per day, (…).
3.8.3
Een in 2017 door PDVSA bij de Amerikaanse Securities Exchange Commission ingediend document in het kader van de uitgifte van obligaties. Hierin staat op p. 88:
Trade Related Term Loan Facility
PDVSA supplies crude oil on behalf of [Venezuela] in connection with three trade agreements between [Venezuela] and [China]: (…). Pursuant to these agreements, PDVSA has supplied an aggregate amount of 627 mbpd, 477 mbpd and 485 mbpd during 2015, 2014 and 2013, respectively.
3.8.4
Een vonnis van de rechtbank Den Haag van 24 mei 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:5802 (
TSHR/PDVSA). Hierin staat:
4.4
Uit de gewisselde stukken valt naar het oordeel van de rechtbank duidelijk op te maken dat PDVSA optrad als
purchasing agentvan Bariven. Zelfs als de letterlijke vertaling van deze term met ‘inkoper’ de juridische rol van PDVSA niet duidelijk zou maken – partij of vertegenwoordiger – blijkt uit de context onmiskenbaar dat PDVSA als inkoper de koop niet uit eigen naam sloot, maar als vertegenwoordiger van Bariven optrad (
on behalf of, and for the account). Daarbij kan nog buiten beschouwing worden gelaten dat ook in de Algemene Voorwaarden, waarvan TSHR op aanvraag kennis had kunnen nemen, duidelijk staat vermeld dat Bariven de koper (
buyer) is en dat PDVSA als haar vertegenwoordiger handelt (
represented … by its agent).
3.8.5
Een vonnis van de rechtbank Den Haag van 18 oktober 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:11906 (
Crystallex/PDVSA). Hierin staat:
5.35
De beslagen aandelen behoren niet toe aan Venezuela, maar aan PDVSA. PDVSA wijst in dit verband op de stellingen van Crystallex in de dagvaarding, ter onderbouwing van haar primaire standpunt dat het vermogen van PDVSA zodanig met Venezuela is verbonden dat die vermogens moeten worden vereenzelvigd. Nog daargelaten dat het de vraag is of de door PDVSA bepleite vereenzelviging leidt tot de conclusie dat het vermogen van PDVSA eigendom van Venezuela is, vallen de beslagen vermogensbestanddelen – ook als zij in eigendom zouden toebehoren aan Venezuela – buiten de reikwijdte van immuniteit van executie. (…).
3.8.6
Een vonnis van het Gerecht van 18 mei 2018, ECLI:NL:OGEABES:2018:37, (
PDVSA c.s./CPZ c.s.). Hierin staat:
6. (…) Volgens PDVSA, [PPSA] en Bopec is de beslagen olie bestemd voor de handel met China. De beslagen olie zal, zodra het beslag wordt opgeheven, worden verscheept naar China.
3.8.7
Een verweerschrift van 22 januari 2019 van (het Ministerie van Defensie van) Venezuela in een zaak bij het Hof tegen Huntington (BON2018H00045). Hierin staat:
54. Voor zover enige olie en olieproducten op Bonaire en Sint Eustatius aan de Staat zouden toebehoren, doet zij beroep op immuniteit van executie en wel aangezien de olie en olieproducten bestemd zijn voor publieke doeleinden. (…)
55. Het is – ook bij Huntington – een feit van algemene bekendheid dat olie en olieproducten die eigendom zijn van de Staat onder andere gebruikt worden als betaalmiddel voor: (i) de terugbetaling van door Chinese staatsbanken aan de Venezolaanse overheid verstrekte leningen; (ii) medische, onderwijs en sport diensten te verlenen door het land Cuba; (iii) vlees en melk afkomstig van het land Nicaragua; (iv) zwarte bonen afkomstig van de Dominicaanse Republiek (prod. 5).
(…)
57. Genoemde olie en olieproducten voor zover zij aan de Staat toebehoren, zijn bestemd voor de openbare dienst. (…).
3.8.8
De beschikking van het Hof van 19 maart 2019, ECLI:NL:OGHACMB:2019:86, waarbij het beslagverlof is verleend. Hierin staat:
2.15
Tussen partijen is niet in geschil dat de olie door Venezuela wordt verkocht en geleverd aan diverse Chinese oliemaatschappijen en dat daar een reële economische tegenprestatie tegenover staat. Het betreft in de kern dus de verkoop van olie door de staat Venezuela.
3.8.9
Een (niet overgelegd) vonnis in een incident van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 23 maart 2020, CUR201903178 (
Huntington/Isla). Hierin staat (kennelijk):
Kort gezegd stelt Isla dat zij voor de bedrijven, de bewuste olie waarop beslag is gelegd, heeft ontvangen en in de door haar geëxploiteerde tanks heeft opgeslagen.
3.9
Bopec heeft ter staving van de juistheid van haar verklaring een beroep gedaan op het volgende.
3.9.1
Bopec weet niet anders dan dat de 384.410 vaten getransporteerd zijn door middel van een cognossement dat – zoals meestal – op naam van PPSA is gesteld. Zij heeft een beroep gedaan op een voorbeeld van een cognossement (
bill of lading) uit 2017 betreffende een in de haven van Bonaire af te leveren partij olie waarop PPSA staat vermeld achter
consigned to/a la consignacion de.
3.9.2
Bopec verhuurt sinds 2002 tankopslagruimte aan PPSA (als
user) op grond van een
warehousing and throughput agreement. Dit brengt niet alleen mee dat de olie waarop het beslag is gelegd, niet van Venezuela is, maar ook dat die olie ten tijde van de beslaglegging niet onder Bopec berustte in de zin van art. 475 lid 1 Rv, maar onder PPSA.
3.9.3
In een opinie van 1 september 2022 van de deskundige [deskundige 5] staat op p. 2 als antwoord op vraag 1.3 onder meer:
The oil produced in Venezuela belongs to the legal entity entitled to extract the oil.
3.1
Het Hof oordeelt als volgt over het primaire standpunt van Huntington.
3.11
Onbetwist staat vast dat de olie afkomstig is uit Venezuela. Aangenomen moet worden dat de olie (al dan niet ingevolge art. 12 van de Venezolaanse grondwet) eigendom van Venezuela is geweest, in elk geval toen die zich nog in de Venezolaanse bodem bevond en misschien ook zolang de olie zich, na uit de bodem te zijn gewonnen, op het grondgebied van Venezuela bevond.
3.12
Uit de hiervoor onder 3.6 genoemde bewijslastverdeling volgt dat Huntington de bewijslast draagt van de stelling dat de olie op het moment van beslaglegging eigendom van Venezuela was. Hetgeen in 3.11 is overwogen, is onvoldoende om die stelling bewezen te achten. Naar algemene ervaringsregels is het gebruikelijk dat olie door een ander dan de overheid wordt gewonnen en dat de olie daarbij of daarna in eigendom overgaat op een ander dan de overheid, bijvoorbeeld op basis van een concessie. De processuele gehoudenheid van Bopec om haar verklaring zoveel mogelijk te staven met gegevens en bescheiden brengt niet mee dat zij ter betwisting van de stelling van Huntington gespecificeerd moet stellen op welke rechtsgrond en op welke datum de olie in eigendom is overgegaan van Venezuela op PDVSA of PPSA, en bescheiden moet overleggen om dat te onderbouwen. Uit de enkele omstandigheid dat Bopec dat niet heeft gedaan, leidt het Hof dus niet af dat de stelling van Huntington als juist moet worden aanvaard.
3.13
Geen van de door Huntington ingeroepen uitlatingen van Venezuela, PDVSA, PPSA of Bopec in deze en andere procedures zijn gerechtelijke erkentenissen in de zin van art. 133 Rv. In dit geding heeft Bopec de waarheid van de stelling van Huntington dat de olie van Venezuela is, niet uitdrukkelijk erkend. Ook voor het overige geeft hetgeen Venezuela, PDVSA, PPSA en Bopec in andere procedures hebben gesteld en hetgeen rechters daarover in hun uitspraken hebben opgenomen, onvoldoende steun aan deze stelling van Huntington.
3.14
Aannemelijk is dat de olie is bedoeld om te worden geleverd aan Chinese afnemers op basis van (onder meer) een of meer tussen de staten Venezuela en China gesloten verdragen, en dat de levering van deze en andere olie leidt tot een afboeking in een rekening-courant van Venezuela bij China Development Bank. Dat is ook niet betwist.
3.15
Een verbintenis kan door een ander dan de schuldenaar worden nagekomen, tenzij haar inhoud of strekking zich daartegen verzet (vergelijk voor het recht van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, hierna: het Caribisch-Nederlandse recht: art. 6:30 lid 1 BW). In dit geval verzet de inhoud en strekking van de verbintenissen van Venezuela aan China en Chinese partijen zich daar niet tegen. Een schuldenaar kan ook jegens zijn schuldeiser worden bevrijd doordat hij zelf betaalt met geld uit het vermogen van een ander. Indien dat is overeengekomen, kan een schuldenaar ook van zijn schuld worden bevrijd door te bewerkstelligen dat goederen van waarde (zoals olie) aan de schuldeiser worden geleverd. Dat kunnen goederen van waarde uit het eigen vermogen van de schuldenaar zijn, maar dat hoeft niet. Gelet op dit alles is hetgeen hiervoor onder 3.14 is overwogen, onvoldoende om aan te nemen dat de beslagen olie eigendom van Venezuela is. Hierbij is van belang dat de formulering in de
four party agreementruimte biedt voor de uitleg dat PDVSA zich verbindt om olie van haarzelf of van PPSA te verkopen en te leveren, en dat zij slechts namens Venezuela optreedt in die zin dat zij die verbintenis aangaat om als derde een verbintenis van Venezuela na te komen of om te bewerkstelligen dat Venezuela een eigen verbintenis nakomt door PDVSA als derde olie te laten leveren. Ook de overige uitlatingen waarop Huntington een beroep doet, kunnen zo worden uitgelegd.
3.16
Gelet op het voorgaande, en mede gelet op de omstandigheid dat het door Bopec overgelegde cognossement en de
warehousing and throughput agreementop naam van PPSA staan, acht het Hof niet bewezen dat de beslagen olie (rechtstreeks) eigendom is van Venezuela. Een voldoende specifiek bewijsaanbod, in het licht van alles wat al is aangevoerd en overgelegd, is niet gedaan. De primaire stelling van Huntington wordt daarom verworpen.
Subsidiair: vereenzelviging
3.17
Subsidiair heeft Huntington gesteld dat de beslagen olie eigendom is van PDVSA of PPSA, en betoogd dat PDVSA en PPSA vereenzelvigd moeten worden met Venezuela. Venezolaans recht is van toepassing op de vraag of PDVSA en PPSA vereenzelvigd moeten worden met Venezuela. Ingevolge dat recht moet die vraag bevestigend worden beantwoord, aldus Huntington.
3.18
Ter onderbouwing van dit betoog heeft Huntington een beroep gedaan op het volgende, verkort weergegeven.
Een beslissing van 29 juli 2019 van de US Court of Appeals for the Third Circuit (
Crystallex). Hierin staat op p. 6:
Venezuela and the Bondholders [dit zijn: PDVSA’s third-party bondholders as amici, toevoeging Hof] do not substantially contest the District Court’s finding that it extensively controlled PDVSA.
en op p. 44:
Under the Foreign Sovereign Immunities Act, there is a strong presumption that a foreign sovereign and its instrumentalities are separate legal entities. But the Supreme Court made clear (…) that in extraordinary circumstances (…) equity requires that we ignore the formal separateness of the two entities. This clears that bar easily. Indeed, if the relationship between Venezuela and PDVSA cannot satisfy the Supreme Court’s extensive control requirement, we know nothing can.
3.18.1
Verklaringen van de deskundige [deskundige 1] in die Amerikaanse zaak Chrystallex. In de tweede verklaring (van 22 november 2017) staat op p. 1-2:
2. In summary, neither the [deskundige 2] Declaration nor the [deskundige 3] Declaration has changed my opinion that [Venezuela] and PDVSA are one and the same as a matter of Venezuelan law. (…) In my opinion, [the Montaya analysis] misses the point for two reasons:
a. First, whether PDVSA formally enjoys legal personality has no bearing on whether Venezuela and PDVSA operate as separate entities because in practice, PDVSA has no autonomy from the Venezuelan government.
b. Second, Professor García [deskundige 2] is wrong to compare PDVSA to typical Venezuelan state-owned enterprises with legal personality because (…) PDVSA has been considered a “unique” state-owned enterprise since its creation, and particularly, after Venezuela further increased its control over PDVSA in 2002.
3. (…) And like Professor [deskundige 2], Mr. [deskundige 3] ignores the practical and legal realities that I discussed in my first report, which show that PDVSA and Venezuela operate, and are viewed by Venezuelan courts as, the same entity in practice.
3.18.2
Verklaringen van de deskundige [deskundige 4] in de Amerikaanse zaak Chrystallex. In de eerste verklaring (van 14 augustus 2017) staat op p. 18-19:
41. In summary, the Venezuelan Government exercises economic control over PDVSA: it directs PDVSA’s oil activities, including to whom PDVSA must sell oil and for what price; it instructs PDVSA to contribute billions to the State each year both directly (through taxes, royalties and dividends) and indirectly (through off-budget social “slush funds” that have nothing to do with the hydrocarbons industry; and it uses PDVSA for political purposes (through programs like Petrocaribe and through agreements with China and Russia, whereby PDVSA sells millions of barrels of oil for Venezuela’s political benefit, with little to no consideration for PDVSA. In short, PDVSA no longer operates as a commercial-minded entity separate from the Venezuelan Government.
3.18.3
Een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 22 augustus 2019 (niet gepubliceerd, zaaknummer onbekend).
3.18.4
Rechtbank Den Haag 30 maart 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:2780 (
APS/Bariven en PDVSA). In dat vonnis heeft APS een beroep gedaan op onder meer een uitspraak van 14 mei 2004 van de Venezolaanse Consitutional Division of the Supreme Tribunal of Justice (Transporte SAET) en twee publicaties van de deskundige C.E.A. Sucre. Een Engelse vertaling van die uitspraak en die twee publicaties zijn bij de rechtbank Den Haag in het geding gebracht. In deze zaak bij het Hof is de vertaling van de uitspraak Transporte SAET in het geding gebracht (maar de publicaties van Sucre niet).
3.18.5
Opinie van 1 september 2022 van de deskundige [deskundige 5], antwoord op vraag 1.5:
(…) Although there are cases holding that PDVSA and [PPSA] are part of the same economic group (…) and thus holding PDVSA liable for [PPSA]’s debts, we have not identified any court decision holding that [Venezuela] is equated or identified with any of its wholly-owned companies. However, there are no indications that [Venezuela] would be exempt from the application of the doctrine of piercing the corporate veil.
3.19
Bopec heeft ook de subsidiaire stelling van Huntington betwist.
3.2
Het Hof zal eerst enige overwegingen van conflictenrecht geven. Naar Caribisch-Nederlands recht moet vereenzelviging worden onderscheiden van doorbraak van aansprakelijkheid, is vereenzelviging hetzelfde als het wegdenken van een identiteitsverschil en is dat een (uitzonderlijke) vorm van redres bij een onrechtmatige daad waarbij misbruik is gemaakt van een identiteitsverschil. Dit pleit ervoor om het conflictenrecht toe te passen van de verwijzingscategorie onrechtmatige daad (verbintenissen uit andere bron dan overeenkomst). Naar Caribisch-Nederlands recht is de vraag wie de olie in eigendom heeft, een vraag van goederenrecht. Dit pleit ervoor om het conflictenrecht toe te passen van de verwijzingscategorie goederenrecht en aan te knopen bij de plaats waar de olie zich ten tijde van de beslaglegging bevond, Bonaire (vergelijk bijvoorbeeld: Rechtbank Rotterdam 17 maart 2009, ECLI:NL:RBROT:2009:BI0658 en art. 10:127 BW-NL).
3.21
Huntington heeft betoogd dat er een regel van Venezolaans recht bestaat die, sterk verkort weergegeven, inhoudt dat rechtspersonen vereenzelvigd dienen te worden indien zij behoren tot een groep die een economische eenheid vormt, ook indien geen misbruik wordt gemaakt van het identiteitsverschil. Indien die rechtsregel bestaat, is dat een regel van rechtspersonenrecht. Dat pleit ervoor dat het conflictenrecht van de verwijzingscategorie rechtspersonen wordt toegepast. Aangezien de rechtspersonen Venezuela, PDVSA en PPSA alle naar Venezolaans recht zijn opgericht en hun zetel in Venezuela hebben, komt men dan uit op de toepasselijkheid van Venezolaans recht.
3.22
Ter onderbouwing van haar betoog dat de zojuist genoemde regel van Venezolaans recht bestaat, heeft Huntington een beroep gedaan op de uitspraak Transporte SAET. Een Engelse vertaling van die uitspraak is in dit geding overgelegd.
3.23
Voor een weergave van de inhoud van de uitspraak Transporte SAET verwijst het Hof naar Gerechtshof Den Haag 30 mei 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:988, rov. 4.13-4.13.5, en Gerechtshof Den Haag 5 augustus 2025, ECLI:NL:GHDHA:2025:2064, rov. 6.51-6.61. Het Hof verenigt zich met die weergaven.
3.24
Uit de uitspraak Transporte SAET kan niet worden afgeleid dat de door Huntington bedoelde regel naar Venezolaans recht bestaat en ook geldt voor de staat Venezuela als rechtspersoon, gelet op het volgende.
3.25
Ten eerste moet erop worden gelet dat als een staat naar het privaatrecht van die staat een rechtspersoon is, hij een rechtspersoon is met een eigen aard die afwijkt van de aard van andere rechtspersonen. Een staat wordt geacht het algemeen belang (op zijn grondgebied of van zijn onderdanen of van zijn ingezetenen) te dienen op een veelheid van verschillende aandachtsgebieden en hij begeeft zich daarbij in een veelheid van uiteenlopende activiteiten, waarbij een veelheid van uiteenlopende belangen betrokken is. Daarbij kan de staat zich bedienen van een veelheid van overheidsdiensten van uiteenlopende aard en ook van rechtspersonen zoals vennootschappen waarvan zij de aandelen houdt. Ook een groep vennootschappen (met al dan niet commerciële doelstellingen) kan activiteiten van uiteenlopende aard ontplooien, maar daarmee is de groep nog niet op één lijn te stellen met een (soevereine) staat. Verder komt het vaak voor dat een staat zich beschermt tegen verhaal op goederen die bestemd zijn voor de openbare dienst, en om goede redenen. Uitgangspunt is dat eigendommen van vreemde staten, behoudens uitzonderingen, niet vatbaar zijn voor beslag (HR 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2103, onder 3.2.3). Het ligt bepaald niet voor de hand dat hetgeen in de uitspraak Transporte SAET is overwogen, mede betrekking heeft op publiekrechtelijke rechtspersonen in Venezuela, en met name niet op de staat Venezuela als rechtspersoon. Als dat zo wel was, zou men verwachten dat daar in de uitspraak Transporte SAET expliciet overwegingen aan waren gewijd. Dat is niet het geval. Integendeel, in de uitspraak Transporte SAET wordt herhaaldelijk verwezen naar
‘companies’(vergelijk: Gerechtshof Den Haag 30 mei 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:988, onder 4.18, in cassatie tevergeefs aangevallen in onderdeel 3). Voor zover de deskundige [deskundige 5] het tegendeel heeft willen betogen, acht het Hof dat niet overtuigend.
3.26
Ten tweede moet erop worden gelet dat de uitspraak Transporte SAET weliswaar verder gaat dan het aannemen van hoofdelijke aansprakelijkheid (
joint and several liability)door een ondeelbare schuld van de groep aan te nemen (
an indivisible obligation of the group), maar daarmee is niet gezegd dat de leden van de groep worden vereenzelvigd in die zin dat het identiteitsverschil in alle opzichten wordt weggedacht. De verschillende leden van de groep hebben nog steeds verschillende statuten, verschillende organen enz. Er kan uit de uitspraak niet worden afgeleid dat het identiteitsverschil ook in zoverre wordt weggedacht dat de leden van de groep geacht worden één gezamenlijk vermogen te hebben, en dat alle vermogensbestanddelen van ieder lid geacht worden vermogensbestanddelen van de ondeelbare groep te zijn. Er kan wel uit worden afgeleid dat een schuldeiser van een lid van de groep de schuld kan verhalen op de vermogens van alle leden van de groep, maar dat is wat anders. Als een schuldeiser zich kan verhalen op vermogensbestanddelen van een ander dan de schuldenaar, kan daaruit nog niet worden afgeleid dat de vermogensbestanddelen van de ander geacht worden vermogensbestanddelen van de schuldenaar te zijn.
3.27
Gelet op het voorgaande kan niet worden aangenomen dat de beslagen olie naar Venezolaans recht eigendom van Venezuela is op de enkele grond dat de olie eigendom is van PDVSA en/of PPSA en die vennootschappen deel uitmaken van dezelfde groep als Venezuela en daarmee een economische eenheid vormen.
3.28
De beslissing van 29 juli 2019 van de US Court of Appeals for the Third Circuit (
Crystallex) legt geen gewicht in de schaal, omdat in die beslissing niet Venezolaans recht is toegepast.
3.29
De opinies van [deskundige 1] in de Amerikaanse zaak Chrystallex gaan kennelijk ervan uit dat de verwevenheid van Venezuela met PDVSA nauwer is dan de verwevenheid van Venezuela met andere vennootschappen waarvan Venezuela alle aandelen houdt. Dat heeft Huntington echter onvoldoende uitgewerkt in haar gedingstukken in deze zaak. Het voert te ver dat het Hof zelf op zoek gaat naar de argumenten die [deskundige 1] hiervoor aandraagt. Huntington heeft in elk geval niet voldoende duidelijk regels van Venezolaans recht genoemd op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat Venezuela wel moet worden vereenzelvigd met PDVSA en haar dochtervennootschappen, maar niet met andere vennootschappen waarvan Venezuela de aandelen houdt.
3.3
Huntington heeft aangevoerd dat Venezuela misbruik maakt van het verschil in identiteit van Venezuela enerzijds en PDVSA en PPSA anderzijds. Zij heeft betoogd dat nagenoeg alle inkomsten van Venezuela afkomstig zijn van haar verkoop van olie en dat Venezuela behalve PDVSA nauwelijks vermogensbestanddelen heeft waarop schuldeisers zich kunnen verhalen. Venezuela ontloopt iedere aansprakelijkheid jegens haar schuldeisers door het oprichten van PDVSA, terwijl die onzelfstandig is en volledig door Venezuela wordt gecontroleerd en bestuurd, aldus Huntington.
3.31
Dit betoog baat Huntington niet. Op zichzelf is het niet ongeoorloofd dat een staat zijn activiteiten op het gebied van oliewinning en olieverkoop onderbrengt in een staatsbedrijf dat een andere identiteit heeft dan de staat zelf en een vermogen heeft dat afgescheiden is van dat van de staat. Indien nagenoeg alle inkomsten van Venezuela afkomstig zijn van haar verkoop van olie en Venezuela naast PDVSA nauwelijks vermogensbestanddelen heeft, is die enkele omstandigheid onvoldoende om aan te nemen dat van dit op zichzelf niet ongeoorloofde identiteitsverschil misbruik wordt gemaakt. Dit geldt ook als PDVSA als onzelfstandig moet worden beschouwd en volledig door Venezuela wordt gecontroleerd en bestuurd.
3.32
Huntington heeft bovendien onvoldoende gesteld om aan te nemen dat naar Venezolaans recht vereenzelviging de aangewezen vorm van redres is voor misbruik van identiteitsverschil. Ook voor zover Huntington meent dat Caribisch-Nederlands recht moet worden toegepast, heeft zij daartoe onvoldoende gesteld. Naar dat recht is immers bij misbruik van identiteitsverschil in de regel schadevergoeding op haar plaats en is slechts in uitzonderlijke omstandigheden vereenzelviging de meest aangewezen vorm van redres. Huntington heeft onvoldoende gesteld om aan te nemen dat die uitzonderlijke omstandigheden zich voordoen.
Meer subsidiair: misbruik van bevoegdheid
3.33
Meer subsidiair heeft Huntington betoogd dat PDVSA misbruik maakt van haar bevoegdheid om haar juridische zelfstandigheid in te roepen. Hiertoe heeft zij bij inleidend verzoekschrift, verkort weergegeven, aangevoerd dat dit geval vergelijkbaar is met het geval dat aan de orde was in Hof Amsterdam 7 mei 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:1566 (
Samruk/Ascom). Dat arrest is vernietigd bij HR 18 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2103. Het verwijzingshof heeft geoordeeld dat de in beslag genomen aandelen van Samruk weliswaar
‘property’van Kazachstan zijn in de zin van het VN-Verdrag, maar dat zij immuniteit genieten (Hof Den Haag 14 juni 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:977). Het cassatieberoep tegen dat arrest is verworpen in HR 22 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1281. Indien de in beslag genomen aandelen van Samruk
‘property’van Kazachstan zijn in de zin van het VN-Verdrag, betekent dat nog niet dat zij eigendom van Kazachstan zijn in de zin van het toepasselijke privaatrecht. In elk geval heeft Huntington onvoldoende gesteld om aan te nemen dat, indien in deze zaak moet worden aangenomen dat PDVSA misbruik maakt van haar bevoegdheid om haar juridische zelfstandigheid in te roepen, dit ertoe leidt dat de in beslag genomen olie privaatrechtelijk gezien moet worden als eigendom van Venezuela en dat de door Bopec afgelegde verklaring daarom onjuist moet worden geacht.
Slotsom
3.34
Het hoger beroep slaagt niet. Het vonnis waarvan beroep dient opnieuw te worden bevestigd. De vordering moet alsnog geheel worden afgewezen. Huntington zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, inclusief het geding na cassatie en terugwijzing.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Huntington in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Bopec gevallen en tot op heden begroot op USD 136,58 aan verschotten en USD 4.469,00 aan salaris voor de gemachtigde;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mrs. G.C.C. Lewin, E.M. van der Bunt en E.W.A. Vonk, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 16 december 2025 in tegenwoordigheid van de griffier.