ECLI:NL:PHR:2006:AW4397
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Vellinga
- Rechtspraak.nl
Verwerping cassatieberoep inzake moord en poging tot doodslag met vuurwapen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juni 2006 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de verdachte, die door het Gerechtshof te Amsterdam was veroordeeld voor moord, poging tot doodslag en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De verdachte had op 6 december 2003 in Amsterdam met opzet en voorbedachten rade het leven van slachtoffer 1 beroofd door deze met een pistool van zeer korte afstand door het hoofd te schieten. Tevens was hem ten laste gelegd dat hij met datzelfde opzet had geprobeerd slachtoffer 2 van het leven te beroven, waarbij de kogel van slachtoffer 1 ook slachtoffer 2 raakte. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat ook slachtoffer 2 geraakt zou worden, wat door de Hoge Raad werd bevestigd.
De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van de verdachte, waarbij twee middelen van cassatie waren ingediend. Het eerste middel betrof de klacht dat de bewezenverklaring van moord niet voldoende was gemotiveerd, omdat de voorbedachte raad niet uit de bewijsmiddelen kon worden afgeleid. De Hoge Raad oordeelt echter dat de omstandigheden, waaronder het schieten plaatsvond, voldoende bewijs bieden voor de voorbedachte raad. Het tweede middel richtte zich tegen de bewezenverklaring van poging tot doodslag en betwistte het voorwaardelijk opzet op de dood van slachtoffer 2. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat zijn daad ook andere personen zou kunnen treffen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal was dat er geen gronden waren voor de Hoge Raad om de uitspraak van het Hof te vernietigen. De Hoge Raad bevestigt de veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf van vijftien jaren, met onttrekking aan het verkeer van het vuurwapen.