ECLI:NL:PHR:2008:BG0944
Parket bij de Hoge Raad
- P. Abas
- Rechtspraak.nl
Huurachterstand en ontbinding huurovereenkomst: beoordeling van de toerekenbaarheid
In deze zaak gaat het om de ontbinding van een huurovereenkomst tussen de Stichting Woningbedrijf Rotterdam (SWR) en de eiser, die in cassatie is gegaan. De eiser had een huurachterstand van € 2.375,03, die voornamelijk voortkwam uit een afwijzing van zijn aanvraag voor huursubsidie door het ministerie van VROM. De eiser was afhankelijk van bijstandsuitkeringen en had problemen met de Belastingdienst, die een onjuiste opgave had gedaan over zijn inkomen. De rechtbank had de vordering van SWR tot ontbinding van de huurovereenkomst toegewezen, maar de eiser ging in hoger beroep. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij het hof oordeelde dat het verkrijgen van huursubsidie een eigen verantwoordelijkheid van de huurder is en dat vertragingen in de afhandeling voor rekening van de huurder komen.
In cassatie werd de vraag aan de orde gesteld of de huurachterstand de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. De Hoge Raad oordeelde dat de ontbinding niet alleen kan worden gebaseerd op de huurachterstand, maar dat ook de omstandigheden van de huurder in aanmerking moeten worden genomen. De Hoge Raad benadrukte dat bij huur van woonruimte het woonbelang van de huurder een zwaarwegend belang is en dat de rechter bij de beoordeling van de ontbindingsvordering een belangenafweging moet maken. De Hoge Raad concludeerde dat het hof onvoldoende had stilgestaan bij de bijzondere omstandigheden van de eiser, zoals zijn afhankelijkheid van bijstandsuitkeringen en de fout van de Belastingdienst. Hierdoor was de beslissing van het hof niet voldoende gemotiveerd.
De Hoge Raad vernietigde het bestreden arrest en verwees de zaak terug naar het hof voor een nieuwe beoordeling, waarbij de omstandigheden van de eiser in de belangenafweging moeten worden meegenomen.