ECLI:NL:PHR:2008:BG2196
Parket bij de Hoge Raad
- A.G. Vellinga
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot teruggave van inbeslaggenomen goederen in het kader van strafvervolging
In deze zaak gaat het om een beklag van klager tegen de beslissing van de Rechtbank Amsterdam, die op 22 juni 2007 het verzoek tot teruggave van inbeslaggenomen goederen ongegrond verklaarde. De inbeslagname vond plaats in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar fraude, waarbij op 4 en 5 september 2006 diverse goederen, waaronder een computer, mobiele telefoons en geldbedragen, onder klager in beslag zijn genomen. De Rechtbank had eerder de uitlevering van klager aan de Verenigde Staten toelaatbaar verklaard voor feiten die in Nederland als oplichting zijn gekwalificeerd. Na de uitleveringsbeslissing hebben de VS verzocht om overdracht van het bewijsmateriaal tegen klager, wat leidde tot het klaagschrift van klager voor teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad heeft in zijn conclusie gesteld dat het belang van de strafvordering zich verzet tegen teruggave van de goederen, omdat deze van belang kunnen zijn voor zowel de strafvervolging in de VS als in Nederland. De rechtbank oordeelde dat het strafvorderlijk belang het voortduren van het beslag vorderde, aangezien de goederen mogelijk een onderzoeksbelang dienden. De rechtbank concludeerde dat de beslissing van de Rechtbank niet onjuist was en dat het beklag ongegrond moest worden verklaard.
De Hoge Raad bevestigde de beslissing van de Rechtbank en oordeelde dat er geen gronden waren om de bestreden beschikking te vernietigen. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekte tot verwerping van het cassatieberoep, waarbij werd benadrukt dat de rechtbank voldoende gemotiveerd had geoordeeld over het belang van het beslag en de mogelijke verbeurdverklaring van de goederen in een toekomstig strafproces.