ECLI:NL:PHR:2010:BK6942
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Vellinga
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging bij afwijking van richtlijnen
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM) in de vervolging van een verdachte die is veroordeeld voor mishandeling. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, waarvan 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De advocaat van de verdachte heeft in hoger beroep aangevoerd dat het OM niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat er geen transactievoorstel is gedaan en er geen schadebemiddeling heeft plaatsgevonden, wat in strijd zou zijn met de richtlijnen van het OM. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de richtlijnen slechts een uitgangspunt zijn en dat er in bijzondere omstandigheden van kan worden afgeweken.
De Hoge Raad heeft in deze conclusie vastgesteld dat het Hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het verweer van de verdachte werd verworpen. De advocaat-generaal heeft betoogd dat het Hof had moeten toetsen of de door het OM aangevoerde bijzondere omstandigheden daadwerkelijk als zodanig konden worden aangemerkt. De Hoge Raad benadrukt dat als het OM een verdachte rauwelijks vervolgt zonder een transactie aan te bieden, dit in beginsel leidt tot niet-ontvankelijkheid. De Hoge Raad concludeert dat het Hof de argumenten van de verdachte niet voldoende heeft meegewogen en dat het oordeel van het Hof niet zonder meer begrijpelijk is.
De conclusie van de advocaat-generaal strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof voor een nieuwe beoordeling. Dit is van belang voor de rechtsbescherming van de verdachte en de toepassing van de richtlijnen door het OM. De zaak benadrukt de noodzaak voor het OM om transparant te zijn in zijn beslissingen en de noodzaak voor de rechter om deze beslissingen adequaat te toetsen.