ECLI:NL:PHR:2014:1965

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
16 september 2014
Publicatiedatum
11 november 2014
Zaaknummer
13/05721
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Conclusie

Nr. 13/05721
Mr. Vegter
Zitting 16 september 2014
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 11 juli 2013 de verdachte ter zake van 1) “diefstal, voorafgegaan en vergezeld en gevolg van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd tegen een persoon met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken” en 2) ‘’oplichting, meermalen gepleegd’’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en zes maanden met aftrek als bedoeld in artikel 27 Sr. Voorts heeft het Hof de verbeurdverklaring van de in beslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen bevolen zoals vermeld in het arrest. Tevens heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen zoals in het arrest vermeld toegewezen en daarmee corresponderende schadevergoedingsmaatregelen opgelegd en heeft het Hof de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij het in het arrest vermelde vonnis, gelast.
2. Namens verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.
3. Het
eerste middelziet toe op het bewezenverklaarde feit 1 en klaagt erover dat het Hof ten onrechte niet heeft gerespondeerd op een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging, zodat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed.
4. Ten laste van de verdachte is, voor zover voor het middel van belang, bewezenverklaard dat:
“1.
hij op 01 februari 2012 te Eindhoven met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer € 9.500,-), toebehorende aan [A] B.V., welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte:
- voornoemde [slachtoffer] van achter heeft aangevallen door een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd van voornoemde [slachtoffer] te zetten en;
- tegen voornoemde [slachtoffer] heeft gezegd dat hij, [slachtoffer], op de grond moest gaan liggen en dat hij zijn handen op zijn rug moest doen en;
- de handen van voornoemde [slachtoffer] met zogenaamde duct-tape heeft vastgebonden en;
- een knie op de rug van voornoemde [slachtoffer] heeft geduwd, terwijl [slachtoffer] op de grond lag en;
- voornoemde [slachtoffer] verder met duct-tape heeft vastgebonden en tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat hij tien minuten moest blijven liggen.’’
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
‘’Feit 1
1.
Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als de ten overstaan van verbalisant [verbalisant 2] afgelegde verklaring van [slachtoffer]:
Ik ben werkzaam bij de [A] B.V. Ik werk als informatiemedewerker/kaartverkoper op het NS busstation Neckerspoel te Eindhoven.
1 februari 2012 had ik dienst van 10.45 uur tot 19.15 uur. Vanaf 14.45 uur had ik samen met [betrokkene 7] dienst. [betrokkene 7] moest werken tot 19.00 uur. De procedure aan het einde van de dienst is dat degene die tot 19.00 uur werkt om 18.45 uur zijn kassa sluit en in een aparte ruimte zijn geld telt en zijn spullen pakt. Diegene is daar een kwartier mee bezig en kan dan naar huis. De ruimte waar het geld geteld wordt, is aangrenzend aan de infobalie en gescheiden door een deur met daarin een raam.
Omstreeks 18.45 uur sloot [betrokkene 7] zijn kassa en ging in die ruimte tellen. lk ben in de inforuimte achter de balie gebleven voor de laatste klanten. Toen de laatste klant net na 19.00 uur de ruimte had verlaten, heb ik afgesloten. [betrokkene 7] heeft toen de ruimte verlaten via de deur aan de stationszijde, zijnde de personeelsingang. Deze deur is gesloten middels een sleutel en een kaartlezer voor onze pasjes. Toen [betrokkene 7] wegging heb ik aan hem gevraagd om de deur van buitenaf af te sluiten. Ik heb vervolgens mijn kassa gesloten en een uitdraai van de kassa gemaakt. Ik heb mijn geldlade uit de kassa genomen en ik ben naar de telruimte gelopen. In de telruimte heb ik op het bureau mijn lade neergelegd. Het kistje met muntrolletjes heb ik in de rechterkluis gelegd en deze met een sleutel afgesloten. In de telruimte hangt een sleutelkastje welke ik met een sleutel heb moeten openen om de kluissleutel te pakken. De kluissleutels stonden nog op de kluizen, omdat [betrokkene 7] dat zo voor mij had achtergelaten, zodat ik meteen mijn geld op kon bergen en de kluizen weer kon afsluiten. Ik wilde toen mijn geldlade gaan pakken vanaf het bureau, maar hoorde toen gerommel uit het keukentje.
Ik stond dus bij dat bureau. Toen ik omkeek, werd ik direct van achter aangevallen door een mij onbekende man die direct een op een pistool gelijkend voorwerp op mijn hoofd zette. Ik voelde dat de loop tegen mijn linkerslaap aangeduwd werd. Ik hoorde dat de persoon met een luide stem tegen mij zei dat ik op de grond moest gaan liggen. Ik heb dat ook gedaan. Ik ben languit op mijn buik op de grond gaan liggen. Hij zei toen tegen mij: "handen op je rug". Ik heb dat gedaan en ik voelde dat mijn handen met duct-tape werden gebonden. Terwijl ik op mijn buik op de grond lag, voelde ik dat de man een knie in mijn rug duwde. Ik voelde dat hij hierna opstond. Ik hoorde dat hij in de richting van mijn geldlade liep die nog op het bureau stond. Ik kon dat niet zien, omdat ik met mijn hoofd op de grond lag met mijn gezicht de andere kant op. Daarnaast keek ik tegen een kartonnen doos aan die rechts van mij in de telruimte stond.
Op enig moment merkte ik dat de man weer naar mij toegelopen kwam. Ik hoorde dat hij aan mij vroeg of er nog meer geld was. Ik heb hem hierop gezegd dat er in de andere kluis nog meer geld was, maar dat hij die dan eerst moest openen met de sleutel. Ik merkte dat hij hierop mij verder met duct-tape vast ging maken. Ik merkte dat hij aan mijn buik begon te trekken om de tape om mij heen te kunnen doen. Ik heb toen maar meegewerkt door mij omhoog te heffen, zodat hij de tape om mijn buik kon doen. Hij heeft hierop tegen mij gezegd dat ik tien minuten zo moest blijven liggen. Ik zag dat hij hierop wegliep van mij en door de deur naar de keuken de telruimte verliet. Ik heb nog gehoord dat de deur naar de stationshal weer dichtviel.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als relaas van eigen waarneming en bevindingen van de verbalisanten, dan wel één van hen:
Op donderdag 2 februari 2012 hebben wij, verbalisanten, de bewakingsbeelden van [A] (het hof begrijpt: van de [A] winkel op het NS busstation Neckerspoel te Eindhoven) bekeken naar aanleiding van een gewapende overval op 1 februari 2012. De beelden zijn opgenomen door vier verschillende camera's. Camera 3 staat gericht in het kantoor op het grote bureau met de computers en de deur naar de balie. Camera 4 staat gericht in het kantoor op de kluisjes met daarnaast een kleiner bureau.
De tijdstippen op de camerabeelden komen niet overeen met de werkelijke tijdstippen. De tijdstippen op de camerabeelden lopen circa 47 minuten voor op de werkelijke tijdstippen. De tijdstippen genoemd in dit proces-verbaal zijn de tijdstippen die op de camerabeelden zijn te zien.
1 februari 2012 19.55.11 uur (camera 3)
Uit de deur naast de kluis komt een persoon het kantoor binnenlopen. De persoon draagt een spijkerbroek, een zwarte halflange jas, zwarte handschoenen, een zwarte sjaal tot over de neus, een zwarte muts met lichtkleurig teken op de voorzijde en zwarte schoenen. De persoon heeft een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn rechterhand. De persoon loopt meteen naar het kleine bureau en richt zijn vuurwapen op het slachtoffer (het hof begrijpt: aangever [slachtoffer]).
1 februari 2012 19.55.14 uur (camera 4)
Het slachtoffer staat op en de dader loopt op hem af, terwijl hij het vuurwapen op hem richt. De dader pakt het slachtoffer vast en trekt hem naar achteren en drukt het slachtoffer naar de grond. De dader richt het vuurwapen op het hoofd van het slachtoffer, terwijl het slachtoffer op zijn knieën gaat zitten. Het op een vuurwapen gelijkend voorwerp wordt van de rechter- naar de linkerhand overgegeven. De dader haalt met zijn rechterhand een zilverkleurig voorwerp uit zijn rechterjaszak.
I februari 2012 19.55.36 uur (camera 4)
De dader trekt met zijn rechterarm aan de linkerelleboog van het slachtoffer. Hierdoor komt het slachtoffer op zijn buik te liggen met zijn benen gestrekt. De dader gaat op twee knieën bij het hoofd van het slachtoffer zitten. De dader tikt vervolgens met zijn rechterhand de linkerarm van het slachtoffer aan. Het slachtoffer brengt zijn linkerarm naar zijn rug. Daarna tikt de dader met zijn rechterhand de rechterarm aan. Het slachtoffer brengt zijn linkerarm naar zijn rug toe.
1 februari 19.55.41 uur (camera 4)
De dader legt het op een vuurwapen gelijkend voorwerp links naast zich neer. De dader probeert het zilverkleurig voorwerp los te maken. De dader doet vervolgens zijn linkerhandschoen af en legt deze rechts naast zich neer. Hij maakt vervolgens het zilverkleurige voorwerp los. Op dit moment is te zien dat het zilverkleurige voorwerp tape is. De dader zet zijn rechterknie in de linkerzij van het slachtoffer.
1 februari 19.55.53 uur (camera 4)
De dader brengt bij het slachtoffer tape om zijn rechterarm. Hij brengt de tape van de rechterarm naar de linkerarm zodat de twee armen verbonden zijn door middel van tape. Het slachtoffer ligt met zijn gezicht in de richting van de kast. De dader brengt de tape vier maal op en neer van de linker naar de rechter arm. Tussendoor wordt er om de onderarm extra tape aangebracht.
1 februari 2012 19.57.15 uur (camera 4)
De dader gaat met beide knieën bij het hoofd van dader (het hof begrijpt: slachtoffer) zitten en doet zijn linkerhandschoen weer aan. De dader pakt daarna het op een vuurwapen gelijkend voorwerp op.
1 februari 2012 19.57.23 uur (camera 4)
De dader staat op en loopt in de richting van het kleine bureau. Bij het bureau stopt hij de taperol in zijn rechterjaszak. Tegelijkertijd haalt de dader een zwarte plastic zak uit zijn linkerjaszak. Hij vouwt de zak open.
1 februari 2012 19.57.35 uur (camera 4)
De dader pakt briefgeld uit een geldlade en stopt dit in de zwarte plastic zak. Dit herhaalt hij vier keer. De dader loopt daarna langs de linkerzijde van het slachtoffer.
1 februari 2012 19.57.54 uur tot en met 20.00.42 uur (camera 3)
De dader loopt in de richting van de linkerkluis. In de kluis zijn vakken boven elkaar waarin geldlades staan. De dader pakt uit het bovenste vak de middelste geldlade en legt deze uit het beeld op de grond. Door het grote bureau is dit niet te zien. De dader gaat gebukt achter de tafel zitten bij de geldlade. Handen en voeten van de dader zijn niet te zien. Hij beweegt met zijn bovenlichaam enkele
centimeters van links naar rechts en van boven naar onder. De dader staat daarna op. Dit patroon herhaalt de dader achtereenvolgens met twee geldlades uit het onderste vak, drie geldlades uit het middelste vak en twee geldlades uit het bovenste vak.
1 februari 2012 20.01.10 uur (camera 3 )
De dader loopt in de richting van de rechterkluis. Hij loopt om de openstaande deur van de linkerkluis heen.
1 februari 2013 20.01.13 uur (camera 3)
De dader grijpt met twee handen in het sleutelkluisje rechts langs de kluizen. De dader brengt beide handen voor zijn lichaam.
I februari 2013 20.01.20 (camera 3)
De dader opent de rechterkluisdeur. Gaat op zijn hurken zitten en houdt zijn gezicht in de richting van de binnenkant van de rechter kluis.
1 februari 2013 20.01.23 uur (camera 3)
De dader komt omhoog en draait zich in de richting van het slachtoffer. De dader duwt de kluisdeur dicht en loopt vervolgens in de richting van het slachtoffer.
1 februari 2013 20.01.29 uur (camera 3)
De dader staat stil bij het hoofd van het slachtoffer. De dader gaat met beide handen in zijn jaszakken en haalt uit een jaszak de rol tape.
I februari 2013 20.01.31 uur (camera 3)
De dader gaat op zijn knieën zitten bij het hoofd van het slachtoffer.
1 februari 2013 20.01.53 uur (camera 4)
De dader brengt opnieuw tape aan bij het slachtoffer. Dit doet de dader om de armen en het middel van het slachtoffer.
1 februari 2013 20.02.02 (camera 4)
De dader trekt de armen van het slachtoffer achter zijn rug naar elkaar toe.
1 februari 2013 20.02.10 uur (camera 4)
De dader legt de overgebleven rol van de tape op de grond. De dader staat op en loopt in de richting van het kleine bureau.
1 februari 2013 20.02.18 uur, (camera 3)
De dader pakt de zwarte tas. De dader stopt het op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de plastic tas.
1 februari 2013 20.02.23 uur (camera 3)
De dader grijpt naar de klink. De dader opent de kamer en verlaat de deur.
Opmerking verbalisant [verbalisant 3]
Ik ben ter plaatse geweest bij [A]. Ik zag dat de hal waardoor de dader naar binnen kwam en vertrok geen andere uitgang heeft dan door de hal van het NS-station. Ik hoorde van het personeel dat de genoemde kluizen geopend werden door middel van een sleutel. Deze sleutels bestonden uit twee delen en moesten door een bepaalde methode aan elkaar worden gekoppeld. Deze delen liggen op verschillende plekken in de sleutelkast. Daarnaast hebben beide kluizen een eigen sleutel. Op de
camerabeelden is te zien dat de verdachte direct de goede sleuteldelen pakt en hiermee de kluis opent.
3.
Een proces-verbaal van aangifte van [betrokkene 8] voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als de ten overstaan van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 2] afgelegde verklaring van [betrokkene 8]:
Ik ben namens benadeelde [A] B.V., gevestigd te Eindhoven gerechtigd tot het doen van aangifte, lk ben werkzaam als manager facilities bij de [A].
Op 1 februari 2012 ben ik gebeld door een medewerker dat de winkel was overvallen. Wij hebben maar één winkel en dat is die aan de [a-straat 1] te Eindhoven. Ik wist dat het die winkel moest betreffen. Toen het kantoorgedeelte van de winkel door de politie was vrijgegeven, zijn wij het kantoor binnen gegaan en hebben wij de camerabeelden bekeken van de overval. Hierbij was onder meer aanwezig [betrokkene 9]. Toen wij de beelden bekeken, kreeg ik de indruk dat de dader bekend moest zijn met de situatie ter plaatse. Deze indruk kreeg ik doordat een sleutel of pasje nodig is om binnen te komen, terwijl ik van [betrokkene 7] begreep dat hij de deur had afgesloten toen hij de winkel verliet. Ook zagen wij op de beelden dat de dader regelrecht naar een kastje met sleutels liep. Hij wist uit een bos van sleutels in dit stalen kastje, meteen de juiste sleutel te pakken om vervolgens een andere kluis te openen.
Daarna begreep ik van [slachtoffer] (het hof begrijpt: aangever [slachtoffer]) dat de dader vroeg om meer geld, maar toen de medewerker die overvallen werd, aangaf dat hij daar niet bij kon, geloofde de dader hem meteen. Op de beelden was te zien dat de dader de andere drie kluizen in het kantoor met rust liet. Daarnaast stond in de kluis die de dader opende tot kort geleden ook een bak met geld. Deze bak met geld staat hier niet meer. De kassiers hebben bekeken hoeveel geld wij missen. Zij kwamen uit op een bedrag van € 9.484,42. Dagelijks hebben wij een kasverschil van ongeveer € 8,- à € 12,-.
4.
Een proces-verbaal van aangifte van [betrokkene 9] voor zover dit – zakelijk weergegeven - inhoudt als de ten overstaan van verbalisant [verbalisant 5] afgelegde verklaring van [betrokkene 9]:
Ik ben vandaag (het hof begrijpt: 2 februari 2012) met [betrokkene 10] meegekomen naar het hoofdbureau van politie, voor het afleveren van de beveiligingsbeelden die zijn gemaakt tijdens de overval die plaatsvond op 1 februari 2012 op de [A] winkel aan [a-straat 1] te Eindhoven, gelegen in het NS-station te Eindhoven.
Ik, [betrokkene 9], werk als gebouwenbeheerder voor de [A] in Zuid-Oost Brabant. Toen de [A] winkel weer werd vrijgegeven door de politie zijn wij naar binnen gegaan. Wij hebben vervolgens de camerabeelden bekeken. Toen wij de beelden bekeken, vielen mij een aantal dingen op aan het gedrag van de dader:
- dat hij bij binnenkomst zonder om te kijken regelrecht op mijn collega afliep, zonder dat hij zicht op deze collega had.
- Dat hij uit de openstaande kluis de geldlades pakte en hij deze openbrak alsof hij precies wist hoe deze open te breken zijn.
- Dat hij de drie kluizen die bij het slachtoffer stonden geheel met rust liet, alsof hij wist dat het slachtoffer geen toegang had tot die kluizen.
- Dat hij wist waar de sleutels hangen, uit het sleutelkastje één sleutel pakte, welke passend is op de kluis naast de openstaande kluis.
- In laatstgenoemde kluis zat vroeger, ongeveer een jaar geleden, onder in de kluis een bak met geld van strippenkaarten. Deze bak met geld is met de uitvoer van de strippenkaart niet meer in die kluis aanwezig. De dader kijkt op de beelden onderin deze kluis.
- Dat hij de overval pleegde op het moment dat er geen vaste medewerker aanwezig was en maar één persoon nog aan het werk was.
- Dat hij tijdens de hele overval rustig en op zijn gemak te werk is gegaan, alsof hij wist hoe het zit en dat er niemand meer was.
5.
Een proces-verbaal van sporenonderzoek van verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als relaas van de verbalisanten, dan wel één van hen van het verrichte forensisch onderzoek naar sporen:
Op 1 februari 2012 te 20.00 uur werd door ons, forensisch onderzoekers, een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een overval op het verkoopkantoor van de [A] busmaatschappij te Eindhoven op 1 februari 2012.
Informatie vooraf
Voorafgaand aan het sporenonderzoek werden door ons de beelden van de bewakingscamera's bekeken. Op de beelden zagen wij dat de dader van de overval bij het tapen van de armen van het slachtoffer één van zijn handschoenen uittrok. Verder zagen wij dat de dader na het tapen van het slachtoffer de kartonnen binnenzijde van de rol op de vloer in de telruimte achterliet.
Onderzoekslocatie/sporenonderzoek plaats delict
Wij zagen dat in de telruimte, waar de overval daadwerkelijk had plaatsgevonden, op de vloer een stuk cirkelvormig karton lag. Het betrof de binnenzijde van de rol tape die de dader had gebruikt om het slachtoffer te tapen. Dit karton werd door ons veiliggesteld voor nader onderzoek naar biologische sporen en voorzien van SIN AAEGI8I5NL.
Sporendragers
Het volgende spoor werd in het belang van de bewijsvoering en/of nader onderzoek veiliggesteld:
Object: Plakband
SIN: AAEG1815NL
Inhoud: Heeft verdachte zonder handschoenen vastgepakt tijdens het tapen van het slachtoffer, lag in de kluisruimte.
Bijzonderheden: Kartonnen binnenkant van de rol tape.
6.
Een separaat gevoegd deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI) met als opschrift 'vergelijkend DNA-onderzoek naar aanleiding van een overval gepleegd in Eindhoven op 1 februari 2012' van deskundige dr. A.G.M. van Gorp voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als bevindingen van de deskundige:
In deze zaak is een onderzoek naar biologische sporen en een DNA-onderzoek uitgevoerd. In dit deskundigenrapport zijn de resultaten van deze onderzoeken in verkorte vorm gerapporteerd.
Resultaten
Sin Beschrijving/kan afkomstig zijn van frequentie of matchkans
AAEGI8I5NL#01 en #02 DNA-hoofdprofiel: onbekende man A < dan I op I miljard
7.
Een deskundigenrapport van het NFI met als opschrift 'vergelijkend DNA-onderzoek naar aanleiding van een overval gepleegd in Eindhoven op 1 februari 2012 van deskundige Ir. H.J.T. Janssen voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als bevindingen van de deskundige:
In een aanvraag onderzoek van de regiopolitie Brabant Zuid-Oost van 10 oktober 2012 is namens de officier van justitie verzocht om het DNA-profiel RAAU5647NL van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1990 te vergelijken met het afgeleide DNA-hoofdprofiel van het DNA in bemonsteringen AAEG1815NL#01 en #02, afkomstig van de binnenrand van een rol tape.
Uit de resultaten van het vergelijkend DNA-onderzoek wordt geconcludeerd dat het DNA-profiel van [verdachte] matcht met het afgelegde DNA-hoofdprofiel van het celmateriaal in de bemonsteringen AAEG18I5NL#01 en #02. Dit betekent dat hij de prominente celdonor kan zijn van het celmateriaal in de bemonsteringen AAEGI815NL#01 en #02.
8.
Een geschrift, zijnde een e-mailconversatie tussen aangever [betrokkene 8] en verbalisant [verbalisant 8], voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt:
[verdachte] is bij de [A]-groep in dienst geweest via een uitzendbureau. Zijn eerste dienst in de [A] winkel was op 2 juli 2009 en zijn laatste dienst was op 25 oktober 2010.
De geldbak die eerst in de kluis stond die geopend werd, is in december 2010 naar een andere kluis gegaan. Dit had te maken met de mindere inkomsten door de afschaffing van de strippenkaart. De inhoud van deze kist kon flink oplopen.’’
7. Het middel klaagt over het ontbreken van een beslissing van het Hof naar aanleiding van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt. In het bijzonder gaat het om het volgende. Volgens de steller van het middel heeft het Hof in de bewijsmiddelen vastgesteld dat de dader de winkel moet zijn binnengekomen door middel van een sleutel dan wel een pasje. Het Hof had dienen te responderen op het standpunt dat verdachte daarover niet meer beschikte, omdat hij eerder zijn personeelspas en sleutel heeft ingeleverd.
8. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 27 juni 2013 heeft de raadsman van de verdachte aldaar, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende aangevoerd:
(…)
Op de suggesties van de personeelsleden kan geen bewijsconstructie worden geconstrueerd. Er waren meer mensen die bekend waren met de situatie ter plaatse. In ieder geval drie andere personen waren verdacht van het verduisteren van geld. Laat nu net uit de verklaring van [betrokkene 11] blijken dat cliënt zijn personeelspas en sleutel heeft ingeleverd. De dader moet echter met een personeelspas of sleutel naar binnen zijn gegaan. De rechtbank heeft daaraan geen woord gewijd in haar vonnis.
(…)
9. Het Hof heeft ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde feit in een bijzondere bewijsoverweging het volgende overwogen:
‘’Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
A. (betreffende feit 1)
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde feit. De raadsman heeft in dit verband - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat zijn cliënt ten stelligste ontkent bij de overval betrokken te zijn geweest. De raadsman heeft aangevoerd dat het enige waaruit de directe betrokkenheid van verdachte bij de overval zou kunnen blijken, een aangetroffen DNA-spoor op de binnenzijde van een rol tape, niet redengevend voor het bewijs is. Nu in het dossier bovendien indicaties te vinden zijn, waaruit blijkt dat niet de verdachte de overval heeft gepleegd, dient hij te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Ad A.
Het hof overweegt ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij de overval als volgt.
Dader met kennis van de situatie ter plaatse
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen onder 1 tot en met 4 en 8, stelt het hof vast dat de overval op de [A] winkel te Eindhoven op 1 februari 2012 moet zijn gepleegd door een dader die bekend was met de situatie ter plaatse. Bij dit oordeel heeft het hof betrokken dat:
- de overvaller via een afgesloten deur naar binnen is gekomen, terwijl voor het openen van deze deur een sleutel of pasje nodig was;
- de overval is gepleegd op het tijdstip dat, conform de standaard werkwijze, nog maar één medewerker aanwezig was;
-nadat de nog aanwezige medewerker ([slachtoffer]) met tape is gekneveld, de overvaller in betrekkelijke rust de overval heeft gepleegd, alsof hij wist dat geen andere medewerkers meer zouden verschijnen;
- de overvaller direct wist waar de sleutels hingen die passen op de rechterkluis;
- de overvaller twee onderdelen van een sleutel, die volgens een bepaalde methode in elkaar gezet moeten worden, vlug en vaardig in elkaar zette;
- de overvaller op een plek in de kluis keek, waarin tot december 2010 geld afkomstig van de verkoop van strippenkaarten werd bewaard;
- de overvaller op grond van de enkele mededeling van [slachtoffer] dat hij geen toegang had tot andere kluizen, drie kluizen ongemoeid liet, kennelijk wetende dat die mededeling van [slachtoffer] juist was.
Betrokkenheid verdachte
Het hof acht voor de betrokkenheid van verdachte bij de overval de navolgende feiten en omstandigheden redengevend.
Verdachte had kennis van de situatie ter plaatse, nu hij immers geruime tijd (een jaar en drie maanden) in de [A] winkel heeft gewerkt (bewijsmiddel 8).
Uit de camerabeelden blijkt dat de overvaller in de rechterkluis specifiek naar de plek heeft gekeken, waar tot december 2010 geld afkomstig van de verkoop van de strippenkaarten lag. Kort nadat verdachte uit dienst is getreden (op 25 oktober 2010) is de bak met geld afkomstig van de verkoop van strippenkaarten verplaatst (december 2010). (bewijsmiddel 8)
(…)’’
10. Hetgeen door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd heeft het Hof niet behoeven opvatten als een (op zichzelf staand) uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van artikel 359, tweede lid, Sv. Door de raadsman van de verdachte in hoger beroep is immers niet meer aangevoerd dan dat er meer mensen op de hoogte zijn van de situatie ter plekke, dat verdachte blijkens een verklaring van Leenen zijn personeelspas en sleutel heeft ingeleverd en dat in zijn optiek de dader met een personeelspas of een sleutel naar binnen moet zijn gegaan. Niet is door de verdediging geconcludeerd dat het voor verdachte (onder meer) gelet op die omstandigheden feitelijk onmogelijk was om anders dan met het eerder ingeleverde pasje of de sleutel binnen te komen. Anders dan de steller van het middel kennelijk meent heeft het Hof in de bewijsmiddelen overigens ook niet vastgesteld dat verdachte met zijn (eerder ingeleverde) pasje of sleutel is binnengetreden in de winkel. Het Hof was dan ook niet gehouden hierop te reageren.
11. Ook overige door de raadsman in feitelijke aanleg aangevoerde omstandigheden die nog bij de klacht worden betrokken leveren geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op. Ik wijs er in dat verband op dat uit de bewijsmiddelen blijkt –zakelijk samengevat – dat verdachte het duct-tape kort na binnenkomst in de winkel uit zijn rechterjaszak haalt. Zie bewijsmiddel 2 bij 19.55.14 en 19.55.41. Dat het dus gaat om in de winkel achtergebleven duct-tape dat verdachte als ex-werknemer in het bedrijf eerder bij reguliere werkzaamheden heeft gebruikt vindt daarmee zijn weerlegging in de bewijsmiddelen.

13.Het eerste middelfaalt.

14. Het
tweede middelziet toe op het bewezenverklaarde feit 2. Geklaagd wordt dat het Hof ten onrechte heeft geconcludeerd dat verdachte een valse hoedanigheid heeft aangenomen door zich voor te doen als bonafide verkoper, nu het Hof (tegelijkertijd) heeft vastgesteld dat verdachte door zich te bedienen van een iets afwijkende naam en verschillende e-mailadressen de kopers niet heeft willen bewegen tot afgifte van geld, maar enkel de mogelijkheid tot verhaal wilde bemoeilijken/onmogelijk maken. Vervolgens wordt nog gesteld dat het Hof ‘’ten onrechte heeft overwogen dat het opzettelijk aannemen van de valse hoedanigheid van bonafide verkoper en het opzettelijk hanteren van foutieve namen en verschillende e-mailadressen in zijn geheel valt aan te merken als oplichting in de zin van artikel 326 Sr. zodat dit oordeel van een onjuiste rechtsopvatting getuigt, althans heeft het hof de bewezenverklaring en/of kwalificatiebeslissing onvoldoende met redenen omkleed.’’
15. Ten laste van verdachte is, voor zover voor het middel van belang, bewezenverklaard dat:
‘’2.
hij in de periode van 1 februari 2012 tot en met 17 mei 2012 in Nederland, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen telkens door het aannemen van een valse hoedanigheid, een persoon heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, hebbende verdachte telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - in strijd met de waarheid zich voorgedaan als een verkoper van een goed door het plaatsen van een advertentie op Marktplaats of Speurders en
daarbij een goed te koop aan te bieden, waardoor een persoon werd bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, door:
- onder de naam [verdachte], met gebruikmaking van het mailadres [emailadres]@live.nl zich op Marktplaats voor te doen als verkoper van een telefoon, waardoor [betrokkene 1] werd bewogen tot het overmaken van een geldbedrag en;
- onder de naam [verdachte], met gebruikmaking van het mailadres [emailadres]@hotmail.nl zich op Marktplaats voor te doen als verkoper van een telefoon, waardoor [betrokkene 2] werd bewogen tot het overmaken van een geldbedrag en;
- onder de naam [verdachte] en/of [verdachte], met gebruikmaking van het mailadres [emailadres]@hotmail.nl zich op Marktplaats voor te doen als verkoper van een armband, waardoor [betrokkene 3] werd bewogen tot het overmaken van een geldbedrag en;
- onder de naam [verdachte], met gebruikmaking van het mailadres [emailadres]@hotmail.nl zich op Marktplaats voor te doen als verkoper van een paar schoenen, waardoor [betrokkene 4] werd bewogen tot het overmaken van een geldbedrag en;
- onder de naam [verdachte], met gebruikmaking van het mailadres [emailadres]@hotmail.nl zich op Marktplaats voor te doen als verkoper van een telefoon, waardoor [betrokkene 5] werd bewogen tot het overmaken van een geldbedrag en;
- onder de naam [verdachte], met gebruikmaking van het mailadres [emailadres]@live.nl zich op Speurders.nl voor te doen als verkoper van een armband, waardoor [betrokkene 6] werd bewogen tot het overmaken van een geldbedrag, terwijl verdachte bovengenoemde goederen telkens niet heeft geleverd.”
16. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
‘’Feit 2
9.
Een geschrift, zijnde een melding van [betrokkene 1] voor zover dit – zakelijk weergegeven - inhoudt:
Datum betaling: 16 februari 2012
Bedrag: € 356,75
Handelssite: www.marktplaats.nl
Advertentietitel: iphone 4s 8g nieuw!
Wederpartij e-mail: [emailadres]@live.nl
Bankrekeningnummer wederpartij: [rekeningnummer] ten name van [verdachte]
Omschrijving melding: Ik heb [verdachte] gebeld met de vraag of hij deze telefoon nog had. Hij vertelde mij dat hij deze nog had. Vervolgens hebben wij een bedrag van € 350,- afgesproken. Ik zou dit nog dezelfde dag naar hem overmaken. Nadat ik € 356,75 (zijnde de €350,- en de verzendkosten) naar hem heb overgemaakt, heb ik een sms gestuurd, dat ik het bedrag had overgemaakt. Ik kreeg daarna geen reactie meer van hem. Ook werd zijn telefoon niet meer opgenomen en reageerde hij niet meer op sms-jes.
10.
Een proces-verbaal van aangifte internetoplichting van [betrokkene 2] voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als aangifte van [betrokkene 2]:
Voornaam wederpartij: [voornaam verdachte]
Achternaam wederpartij: [achternaam verdachte]
E-mail adres wederpartij: [emailadres]@hotmail.nl
Website: www.marktplaats.nl
Advertentietitel: iphone 4s 32gb
Omschrijving geschil: Ik heb een leeg doosje opgestuurd gekre met alleen een pakje papier. Overeengekomen was € 390,-. Ik heb een aanbetaling gedaan van € 250,-. Na ontvangst geen mogelijkheid om de verkoper te bereiken.
Datum betaling: 14 maart 2012
Bankrekeningnummer wederpartij: [rekeningnummer] ten name van [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte]).
11.
Een proces-verbaal van aangifte internetoplichting van [betrokkene 3] voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als aangifte van [betrokkene 3]:
Voornaam wederpartij: [voornaam verdachte]
Achternaam wederpartij: [achternaam verdachte]
E-mail adres wederpartij: [emailadres]@hotmail.nl
Website: wvvvv.martkplaats.nl
Advertentietitel: Buddha to Buddha 100 chain XL men
Omschrijving geschil: Ik heb € 188,05 gestort voor een armband. De verkoper laat niets meer van zich horen. Dit ondanks tien e-mails van mij, met de vraag waar mijn armband blijft.
Datum betaling: 15 maart 2012
Bankrekeningnummer wederpartij: [rekeningnummer] ten name van [verdachte]
12.
Een proces-verbaal van aangifte van [betrokkene 4] voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als de ten overstaan van verbalisant [verbalisant 1] afgelegde verklaring van [betrokkene 4]:
Ik wil aangifte doen van oplichting via Marktplaats.
Op 21 maart 2012 heb ik een advertentie op Marktplaats gezien van ene [verdachte], die schoenen te koop aanbood van het merk Botticelli, voor de prijs van € 55,-.
Ik heb hierop gereageerd en had diverse mailcontacten met deze [verdachte] via [emailadres]@hotmail.nl.
heeft mij via de e-mail zijn naam [verdachte] en zijn rekeningnummer, [rekeningnummer] gegeven. Ik heb op 26 maart 2012 het geld op deze rekening overgemaakt. Hierna heb ik niets meer van [verdachte] vernomen. Ik heb geen schoenen ontvangen en ik heb ook geen contact meer kunnen krijgen met [verdachte]. Hij reageert niet meer op de door mij verzonden mails.
13.
Een geschrift, zijnde een rekeningoverzicht van rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van verdachte, voor zover dit - zakelijk weergeven - inhoudt:
Rekeningafschrift: [verdachte],
[woonplaats]
Boekdatum Omschrijving Bedrag bij
17 februari 2012 [betrokkene 1], Iphone 4S € 356,75
14 maart 2012 [betrokkene 2], aanbetaling Iphone 4s 32 GB € 250,00
15 maart 2012 [betrokkene 3], voor B2B van MP €181,75
26 maart 2012 [betrokkene 4], Botticelli schoenen maat 43 € 55,00
14.
Een proces-verbaal van aangifte internetoplichting van [betrokkene 4] voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als aangifte van [betrokkene 4]:
Voornaam wederpartij: [voornaam verdachte]
Achternaam wederpartij: [achternaam verdachte]
E-mail adres wederpartij: [emailadres]@hotmail.nl
Website: www.martkplaats.nl
Advertentietitel: Samsung Galaxy s2 *simlockvrij*
Omschrijving geschil: lk heb betaald, maar ik krijg geen contact meer met de wederpartij.
Datum betaling: 10 april 2012
Bedrag: € 206,75
Bankrekeningnummer wederpartij: [rekeningnummer] ten name van [verdachte].
15.
Een geschrift, zijnde een e-mail met daarin geïncorporeerd een rekeningoverzicht van rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van verdachte, voor zover dit-zakelijk weergeven - inhoudt:
Boekdatum Omschrijving Bedrag bij
10 april 2012 [betrokkene 5], Samsung Galaxy s2 € 206,75
16.
Een proces-verbaal van aangifte internetoplichting van [betrokkene 6] voor zover dit - zakelijk weergegeven - inhoudt als aangifte van [betrokkene 6]:
Voornaam wederpartij: [voornaam verdachte]
Achternaam wederpartij: [achternaam verdachte]
E-mail adres wederpartij: [emailadres]@live.nl
Website: www.speurders.nl
Advertentietitel: Buddha to Buddha chain XI (21 cm)
Omschrijving geschil: Ik wilde de armband van hem overnemen. Vanwege de afstand heb ik hem gevraagd of hij de armband wilde versturen. Dat was geen probleem. Ik maakte € 190,- over op zijn rekeningnummer. Hij vertelde dat hij de armband ging versturen. Eén dag later kree ik een e-mail: het staat erop. Ik verstuur hem vanmiddag. Een week later, heb ik niets meer van hem gehoord en niets ontvangen.
Datum betaling: 8 mei 2012
Bankrekeningnummer wederpartij: [rekeningnummer] ten name van [verdachte].
17.
Een geschrift, zijnde een schermafdruk van de internetpagina van Rabobank internetbankieren, betrekking hebbende op een transactieoverzicht van de rekening van [betrokkene 6], voor zover dit - zakelijk weergegeven – inhoudt
Rentedatum Tegenrekening Omschrijving Bedrag af
9 mei 2012 [rekeningnummer] Buddha to Buddha en verzendkosten €190.00
18.
Een proces-verbaal ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 27 juni 2013 voor zover dit - zakelijk weergeven - inhoudt als verklaring van verdachte:
Ik heb ooit een keer via www.marktplaats.nl een advertentie geplaatst, waarna een koper het goed heeft betaald en ik vervolgens het goed heb geleverd. Ik dacht toen dat ik de volgende keer, na ontvangst van het geld, het goed net zo goed niet kon leveren.
In de periode 1 februari 2012 tot en met 17 mei 2012 heb ik diverse advertenties geplaatst. Naar aanleiding van deze advertenties heb ik geld ontvangen. De goederen heb ik echter nooit geleverd. Ik weet niet meer precies van welke personen ik in die periode geld heb ontvangen. Ik weet wel dat ik de in de tenlastelegging genoemde personen nooit de geadverteerde goederen heb geleverd. Het klopt dat ik met andere voornamen adverteerde en van e-mailadres wisselde’’
17. In het arrest heeft het Hof (p. 18) ten aanzien van het bewezenverklaarde onder 2 in een bijzondere bewijsoverweging overwogen:
‘’B. (betreffende feit 2)
De verdediging heeft zich wat betreft feit 2 gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Ad B.
Uit de bestaande jurisprudentie volgt dat voor een veroordeling ter zake van oplichting het enkele zich voordoen als betrouwbare contractspartij - wetende dat je niet aan je verplichtingen kunt voldoen - niet valt aan te merken als een valse hoedanigheid, listige kunstgrepen of een samenweefsel van verdichtsels in de zin van artikel 326 Wetboek van Strafrecht, door welke hoedanigheid, kunstgrepen en/of verdichtsels de andere partij is bewogen tot diens prestatie.
Verdachte heeft over zijn werkwijze ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat het ging om een "foutje". Hij verklaarde eerst een telefoontje te hebben verkocht en geleverd (aan een klant die niet in de tenlastelegging staat genoemd), en toen te hebben "ontdekt dat het geld toch wel kwam, ook zonder levering". Omdat hij het "confronterend" vond om benaderd te worden door reclamerende klanten heeft hij zich bediend van verschillende e-mailadressen.
Het hof overweegt dat verdachte zich jegens de kopers strikt genomen niet heeft bediend van méér oplichtingsmiddelen (valse naam, valse hoedanigheid, listige kunstgrepen, samenweefsel van verdichtsels) dan het enkele zich voordoen als bonafide verkoper (zijnde het oplichtingsmiddel "valse hoedanigheid"), teneinde hen te bewegen tot betaling over te gaan. Door zich te bedienen van iets afwijkende namen en verschillende e-mailadressen, heeft verdachte immers niet de afgifte van het geld willen bewerkstelligen, maar enkel de mogelijkheid tot verhaal willen bemoeilijken/onmogelijk maken.
Desalniettemin overweegt het hof dat het opzettelijk aannemen van de valse hoedanigheid van bonafide verkoper (teneinde klanten tot afgifte van geld te bewegen) èn het opzettelijk hanteren van foutieve namen en verschillende e-mailadressen (teneinde verhaal te bemoeilijken/onmogelijk te maken) in zijn geheel valt aan te merken als oplichting in de zin van artikel 326 Wetboek van Strafrecht.’’
18. In mijn conclusie voor HR 13 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0806 heb ik stilgestaan bij de wetsgeschiedenis en jurisprudentiële ontwikkelingen rondom art. 326 Sr en met name wanneer sprake is van een valse hoedanigheid. Kort gezegd kan sprake zijn van een valse hoedanigheid in de zin van artikel 326 Sr indien misbruik wordt gemaakt van een in het maatschappelijke verkeer geldend patroon. De context waarbinnen dit plaatsvindt is echter niet zonder belang. Het bedrieglijk gebruik van een in het maatschappelijk verkeer geldend patroon is namelijk op zichzelf genomen geen bruikbare maatstaf om strafbaar bedrog te onderscheiden van niet-strafbaar bedrog. [1] Bijvoorbeeld het zich enkel voordoen als bonafide huurder [2] of koper [3] is onvoldoende om te kunnen spreken van een valse hoedanigheid. Om met de woorden van Van Veen te spreken, het zijn van koper of huurder levert geen specifieke hoedanigheid meer op, ‘’want die hoedanigheid heeft in onze samenleving iedereen’’. [4] In de zojuist vermelde conclusie is de in de jurisprudentie uitgekristalliseerde lijn als volgt samengevat:
‘’Is het in een bepaalde branche of sector gebruikelijk dat men zich wapent tegen bedrog, bijvoorbeeld door het vragen van legitimatie, dan zal men bijvoorbeeld de klant niet op zijn blauwe ogen mogen geloven en is er minder snel sprake van het aannemen van een valse hoedanigheid in de zin van art. 326 Sr. Is het daarentegen in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk dat men op basis van goed vertrouwen handelt, dan levert het op bedrieglijke wijze handelen in strijd met dat verwachtingspatroon wel het aannemen van een valse hoedanigheid op, aangezien in het rechtsverkeer dan de juistheid van zo'n pretentie tot uitgangspunt pleegt te worden genomen.’’
19. Dit is in lijn met hetgeen de wetgever destijds voor ogen heeft gehad: [5]
"Tegen onwaarheid alleen moet geen bescherming worden verleend; hoe onzedelijk op zich zelf het spreken van onwaarheid ook zijn moge, toch zou het te ver gaan het bezigen van iedere onwaarheid strafbaar te stellen; het publiek behoort daar tegen op zijn hoede te zijn. Het feit verkrijgt eerst een ernstiger karakter wanneer andere middelen worden gebezigd om de onwaarheid waarschijnlijker te maken. Maar die andere middelen mogen uit den aard der zaak niet weder alleen leugens zijn. Een leugen alleen maakt een leugen niet waarschijnlijker. Het criterium van het misdadige zoeke men niet in een valsch beweren maar in de middelen om de valsche bewering ingang te doen vinden. Bewering alleen is echter nimmer bewijs voor bewering. - Alleen voor het gebruik maken van valsche namen of hoedanigheden is eene uitzondering gerechtvaardigd. Het maatschappelijk verkeer steunt in dit opzigt op getrouwheid aan de waarheid en de eenvoudige leugen te dezen aanzien verkrijgt het karakter van inbreuk op openbare trouw."
20. Zo kan het dus zijn dat in het geval een restaurantbezoeker zich voordoet als bonafide klant dan wel iemand die zich voordoet als bonafide hotelgast maar vervolgens nalaat te betalen, oplichting in de zin van artikel 326 Sr wordt aangenomen. [6] Dit is aanvaardbaar omdat binnen die sectoren eenvoudigweg niet kan worden verlangd dat de hotel- of restauranteigenaar zich vooraf van de identiteit of solvabiliteit van de bezoeker vergewist. Bovendien is het niet goed mogelijk om achteraf – bijvoorbeeld via een civiele procedure – alsnog nakoming te vorderen. Een aanspraak op strafrechtelijke bescherming is – mits is voldaan aan de binnen die branche gebruikelijke voorzorgsmaatregelen – dan aangewezen.
21. Het zich enkel voordoen als bonafide verkoper op internetsites als marktplaats is mijns inziens op zich niet voldoende is voor een valse hoedanigheid. Het publiek dient er namelijk op bedacht te zijn dat voor goederen wordt betaald maar die vervolgens niet worden geleverd, zodat zij zich vooraf moeten vergewissen met wie of wat zij een transactie aangaan. Daartoe zijn verschillende – zowel private als publieke – initiatieven ondernomen die het publiek daarin moeten faciliteren. Het antwoord van de Minister van Veiligheid en Justitie van 18 september 2012 op Kamervragen van de leden Gesthuizen en Kooiman naar aanleiding van het bericht ‘’slachtoffers van internetoplichting die in de kou blijven staan’’ [7] laat zien dat er is geïnvesteerd in de aanpak van internetoplichting:
‘’Antwoord 1 en 3
Er is veel geïnvesteerd om de aanpak van oplichting via veiling- en verkoopsites te verbeteren. Zo hebben de Politie en het Openbaar Ministerie in samenwerking met Marktplaats het Meldpunt Internetoplichting (op mijnpolitie.nl) opgericht. Slachtoffers kunnen hier eenvoudig aangifte doen van internetoplichting en de status van hun aangifte volgen. Ook kan iedereen via deze site, bijvoorbeeld aan de hand van een rekeningnummer van een aanbieder, nagaan of er meldingen van mogelijke oplichting bekend zijn over een aanbieder. Daarmee ondersteunt deze site burgers om hun verantwoordelijkheid te nemen en continu waakzaam en alert te blijven in verband met het risico van oplichting (ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 5).
(…)
Antwoord 5
Zonder enig onderzoek te hebben gedaan, valt vaak niet te concluderen dat er evident sprake is van oplichting. Mede daarom acht ik primair voorzichtigheid van de kant van de consument geboden. Mijn departement faciliteert consumenten daarbij met de in mijn antwoord op vragen 1 en 3 genoemde site mijnpolitie.nl. Een consument kan het resultaat van een zoekslag op deze site betrekken in zijn afweging om al dan niet een transactie aan te gaan met die aanbieder. Ook kan de consument een vraag stellen of een melding indienen bij de Fraudehelpdesk. De Fraudehelpdesk kan op basis van diverse meldingen een waarschuwing uitbrengen om meer slachtoffers te voorkomen en zal de melding doorgeven aan de betrokken bank(en). Banken kunnen vervolgens vanuit hun eigen verantwoordelijkheid bepalen of er op basis van die meldingen aanleiding bestaat actie te ondernemen richting een rekeninghouder.’’
22. Dat oplichting op marktplaats maatschappelijke beroering brengt, blijkt ook uit Kamervragen van het Recourt naar aanleiding van een uitspraak van de Rechtbank Haarlem van 29 april 2013, ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ9266 en een naar aanleiding van die uitspraak geplaatst bericht in de NRC, [8] waarin – kort gezegd – een verdachte werd vrijgesproken van internetoplichting via marktplaats omdat de Rechtbank oordeelde dat de verdachte zich geen valse hoedanigheid in de zin van artikel 326 Sr had aangemeten enkel door het zich voordoen als bonafide verkoper. In antwoord op – zakelijk weergegeven – de vraag of het strafrecht geen bescherming moest bieden tegen gevallen van bedrog op internetsites als marktplaats, antwoorde de Minister van Veiligheid en Justitie op 27 juni 2013:
‘’Antwoord 3, 4
De aanname dat handel via internet niet-gecontroleerd plaatsvindt is niet zonder meer terecht. Kopers en verkopers op internet zijn zich in veel gevallen bewust van de risico’s die zij lopen en trachten deze te beperken. Op internet zijn hiervoor verschillende instrumenten beschikbaar. Ook online handelsplaatsen zoals Marktplaats dragen actief bij aan het beperken van de risico’s. Voorts biedt het webportaal van het Landelijk Meldpunt Internetoplichting een functie waarmee burgers bijvoorbeeld aan de hand van een bankrekeningnummer kunnen controleren of iemand een betrouwbare handelspartner is. Die functie is al ruim 4,4 miljoen maal gebruikt en heeft 232.000 keer tot het advies geleid om niet te handelen met een persoon (peildatum mei 2013).
Gelet hierop en de civiele weg die kan worden bewandeld als de eigen naam door een natuurlijke of rechtspersoon is gebruikt en er toch een conflict ontstaat, ben ik vooralsnog niet overtuigd dat de opkomst van laagdrempelige websites zoals Marktplaats nopen tot een andere strafrechtelijke benadering van het delict oplichting. Zoals ik u in mijn antwoorden op eerdere schriftelijke vragen heb laten weten, ben ik naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad ter zake van verduistering met het Openbaar Ministerie in overleg om te bezien of, en zo ja op welke wijze, nieuwe strafrechtelijke mogelijkheden moeten worden gecreëerd.’’
23. In het hiervoor opgenomen antwoord van de Minister van Veiligheid en Justitie van 27 juni 2013 wordt gedoeld op een arrest van de Hoge Raad van 2 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV8280 waar de Hoge Raad bepaalde dat indien betaling heeft plaatsgevonden maar de levering van de goederen vervolgens is uitgebleven, dit geen verduistering als bedoeld in artikel 321 Sr oplevert. Ook naar aanleiding van dit arrest zijn Kamervragen (Gesthuizen) gesteld en wel in het bijzonder de vraag of het strafrecht geen bescherming moet bieden aan gedupeerde kopers op internetsites. De Minister van Veiligheid en Justitie antwoordde hier (wederom) op dat het strafrecht in beginsel niet is bedoeld om zakelijke geschillen op te lossen: [9]
‘’Antwoord 3
De zaak waarover de Hoge Raad oordeelde toont eens te meer aan dat mensen goed op moeten letten als zij, bijvoorbeeld via internet, zaken doen met een onbekende tegenpartij. Dat geldt zeker als er vooraf (aan)betaald moet worden. Er zijn op internet verschillende oplossingen voorhanden waarmee de risico’s van dergelijke transacties beperkt kunnen worden.
Ook als mensen eenmaal slachtoffer zijn geworden van oplichting houden ze een eigen verantwoordelijkheid om de schade die zij hierdoor geleden hebben te verhalen. Het strafrecht kan niet voor ieder zakelijk conflict een oplossing bieden. Maar bij ernstige gevallen, bijvoorbeeld als het gaat om grote bedragen en/of grote aantallen gedupeerden, moet naar mijn mening ook langs strafrechtelijke weg opgetreden kunnen worden. Zoals vermeld in antwoord op vraag 2 kan het Openbaar Ministerie ook nu nog optreden tegen bepaalde gevallen van internetoplichting. Ik zal naar aanleiding van het arrest in overleg met het Openbaar Ministerie bezien of, en zo ja op welke wijze, nieuwe strafrechtelijk mogelijkheden gecreëerd moeten worden.’’
24. Het publiek staat volgens de Minister van Veiligheid en Justitie dus niet met lege handen als er sprake is van ernstige gevallen. Wel wordt van het publiek verwacht dat zij zich wapenen tegen risico’s en daartoe bestaan mogelijkheden. Ook is het mogelijk om achteraf verhaal te halen, al dan niet in collectief verband. Dit leidt uitzondering indien de verkoper er op uit is om de gebruikelijke beveiligingsmaatregelen te frustreren , zoals door bijvoorbeeld gebruik te maken van valse namen, bankrekeningnummers en/of valse emailadressen. Verhaal via de civiele weg is dan niet mogelijk of het achterhalen van de identiteit van de transactiepartner zou de waarde van het verhandelde goed overstijgen. In die gevallen lijkt mij dat strafrechtelijk optreden wel gerechtvaardigd is. [10]
25. Dan terug naar de onderhavige zaak. Het uitgangpunt van het middel lijkt te zijn dat het Hof ten onrechte heeft overwogen dat verdachte een valse hoedanigheid heeft aangenomen door zich (enkel) voor te doen als bonafide verkoper, nu de enkele omstandigheid van het zich voor doen als bonafide verkoper niet een valse hoedanigheid in de zin van artikel 326 Sr. oplevert. Hoewel de overweging van het Hof in beginsel ruimte laat voor dit uitgangspunt, vervolgt het Hof dat op zichzelf beschouwd het enkel zich voordoen als bonafide verkoper (teneinde klanten te bewegen tot betaling over te gaan) nog niet maakt dat verdachte een valse hoedanigheid heeft aangenomen in de zin van artikel 326 Sr, maar dat die omstandigheid tezamen met de – niet bestreden – vaststelling van het Hof dat verdachte iets afwijkende namen en verschillende e-mailadressen heeft gehanteerd (teneinde verhaal te bemoeilijken/onmogelijk te maken) wel leidt tot oplichting in de zin van artikel 326 Sr. Daarmee heeft het Hof kennelijk geoordeeld dat verdachte getracht heeft de gebruikelijke veiligheidsmaatregelen te frustreren teneinde verhaal via de civiele weg in de weg te staan. Dat hij dit op een weinig succesvolle wijze heeft gedaan waarvan op voorhand al vaststond dat hij door de mand zou vallen (hij gebruikte immers telkens zijn eigen achternaam en bankrekeningnummer) doet hier niet aan af. Evenmin kan worden gesteld dat de gedupeerden beter hadden moeten weten; dommigheid houdt in dit geval op waar gebruik wordt gemaakt van leugens. ’s Hofs oordeel dat verdachte zich heeft bediend van een valse hoedanigheid en zich derhalve schuldig heeft gemaakt aan oplichting als bedoeld in artikel 326 Sr komt mij derhalve onjuist noch onbegrijpelijk voor.

26.Het tweede middelfaalt.

27. Beide middelen falen en in ieder geval het eerste middel kan met een aan artikel 81 RO ontleende motivering worden afgedaan. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak zouden behoren te leiden.
28. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Zie in gelijke zin mijn voormalig ambtgenoot AG Van Dorst in zijn conclusie voor HR 15 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1177, NJ 1999, 182.
2.HR 13 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4320, NJ 2002/262.
3.HR 15 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1177, NJ 1999/ 182.
4.Noot bij HR 14 mei 1991, ECLI:NL:HR:1991:AC3599, NJ 1991/ 750 m.nt. Th. W. van Veen.
5.Zie Smidt, Geschiedenis van het Wetboek van Strafrecht, tweede deel, Haarlem H.D. Tjeenk Willink 1881, p. 516(Verslag van de Tweede Kamer met Regeringsantwoord).
6.Zie HR 10 februari 1998, ECLI:NL:HR:1998:AC1299, NJ 1998/497 m.nt de Hullu (Groningse eetpiraat) resp. HR 22 mei 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC8532, NJ 1990, 801
7.Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012-2013, nr. 247 met verwijzing naar
8.Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012-2013, nr. 2711 met verwijzing naar het bericht ‘’Marktplaats & bedrog’’ NRC 29 mei 2013.
9.Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012-2013, nr. 1891.
10.Zie ook onderdeel 9.3. van de conclusie van mijn voormalig ambtsgenoot AG Van Dorst voor HR 15 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1177, NJ 1999, 182.