ECLI:NL:PHR:2014:628

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
13 mei 2014
Publicatiedatum
30 juni 2014
Zaaknummer
13/00692
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Machielse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing getuigenverzoek en verzoek tot toevoeging van rechtshulpverzoeken aan processtukken in cassatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 februari 2013 de verdachte veroordeeld voor medeplegen van witwassen en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij mr. P.H.L.M. Souren drie middelen van cassatie heeft ingediend. De Hoge Raad herhaalt in zijn uitspraak de maatstaf voor de beoordeling van verzoeken tot het oproepen van getuigen, waarbij de noodzaak van het horen van getuigen moet blijken. De Hoge Raad oordeelt dat de afwijzing van het hof om vier getuigen te horen en om rechtshulpverzoeken aan de processtukken toe te voegen niet onbegrijpelijk is en toereikend gemotiveerd. De verdediging had aangevoerd dat de geldbedragen die op de rekening van de verdachte waren gestort, afkomstig waren van de verkoop van een klassieke raceauto, maar het hof heeft geoordeeld dat er geen begin van aannemelijkheid bestond voor deze stelling. De Hoge Raad concludeert dat de afwijzing van de verzoeken door het hof terecht was, omdat de verdediging niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de legale herkomst van de geldbedragen. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het de beslissingen betreft ter zake van feit 1 en de strafoplegging, en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.

Conclusie

Nr. 13/00692
Mr. Machielse
Zitting 13 mei 2014
Conclusie inzake:
[verdachte] [1]
1. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft verdachte op 4 februari 2013 voor 1: Medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd en 2: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden en tot een taakstraf voor de duur van 240 uren.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen en mr. P.H.L.M. Souren, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden houdende drie middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt over de weigering van het hof om vier getuigen te horen en om een drietal rechtshulpverzoeken aan de processtukken toe te voegen.
3.2. Als feit 1 heeft het hof bewezenverklaard dat
"hij in de periode van 14 mei 2004 tot en met 11 februari 2005 te Zwartebroek en Noordwijk en Zwitserland, tezamen en in vereniging met een ander telkens van een voorwerp, te weten een grote hoeveelheid geld, (met een totale waarde van ongeveer 192.334,83 euro en 184.400,-- euro),
- de werkelijke aard en herkomst verborgen en verhuld van bovengenoemde geldbedrag(en) (met een totale waarde van ongeveer 192.334,83 euro en/of 184.400,-- euro), en bovengenoemde geldbedragen voorhanden hebben gehad, terwijl verdachte en zijn mededader wisten dat bovengenoemde geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit de opbrengst van de handel in verdovende middelen
en
- overgedragen en omgezet, terwijl verdachte en zijn mededader ten tijde van het overdragen en omzetten van bovengenoemde geldbedragen, (met een totale waarde van ongeveer 192.334,83 euro en 184.400,- euro), wisten dat bovengenoemde geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren van enig misdrijf".
3.3. In hoger beroep heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het geld dat uit Libanon op de rekening van verdachtes bedrijf is gestort de opbrengst was van de verkoop van een klassieke raceauto. De bemiddelaar bij deze verkoop, [A] , heeft op verzoek van de verkoper de gelden overgemaakt naar die rekening. De getuigen moesten worden gehoord over de achtergrond van deze stortingen. Als deze stortingen te maken hadden met de verkoop van een klassieke raceauto, waarbij [medeverdachte 7] op enigerlei wijze was betrokken, kan niet gezegd worden dat deze geldbedragen middellijk of onmiddellijk afkomstig waren van enig misdrijf.
3.4. In zijn arrest heeft het hof als volgt op deze verzoeken gereageerd:
"Door de verdediging is verzocht om toevoeging aan de processtukken van drie rechtshulpverzoeken.
Het hof wijst dit verzoek af, omdat het zulks niet noodzakelijk acht. Het hof acht aannemelijk dat de rechtshulpverzoeken zijn gedaan ten behoeve van het onderzoek in de zaak tegen verdachte [medeverdachte 7] (hierna: [medeverdachte 7] ) en dat zij zijn ingetrokken nadat en omdat deze in januari 2011 is overleden. De door de verdediging genoemde grond - dat zij wenst te vernemen welke nadere informatie het Openbaar Ministerie blijkbaar relevant vond voor het strafrechtelijk onderzoek - maakt de inhoud van de betreffende stukken zelf niet relevant voor de beoordeling van de vragen van artikel 348 en 350 Wetboek van Strafvordering. Voor zover het verzoek op dezelfde grond berust als het hierna besproken verzoek om een aantal personen als getuigen te horen, wijst het hof het verzoek af op de gronden waarop dat verzoek wordt afgewezen.
Door de verdediging is verzocht om het horen van een viertal getuigen. Deze zouden in verband met de vraag of sprake is van een illegale herkomst van de geldbedragen kunnen verklaren over de (eventuele of mogelijke) betrokkenheid van [medeverdachte 7] bij de verkoop van de klassieke raceauto, uit de opbrengst waarvan de twee geldoverboekingen zijn gedaan van [A] aan [B] , het bedrijf van verdachte. De verdediging stelt dat het bijvoorbeeld om commissieloon zou kunnen gaan. Het hof acht het horen van de genoemde personen als getuigen niet noodzakelijk, omdat er op grond van de volgende feiten en omstandigheden geen begin van aannemelijkheid bestaat voor de stelling dat er sprake zou zijn van inkomsten van [medeverdachte 7] uit door de raadsman bedoelde legitieme activiteiten.
- Het geld was van [medeverdachte 7] afkomstig. Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg onder meer verklaard: "Die bedragen waren meer dan ik aanvankelijk met [medeverdachte 7] had afgesproken. Ik wist wel dat het geld wat uit Libanon kwam van [medeverdachte 7] afkomstig was. Hij vertelde mij namelijk dat hij het geld door [A] zou laten overmaken en hij vroeg mij dat geld door te boeken". En: "Het was het geld van [medeverdachte 7] en hij vroeg mij die betalingen voor hem te doen. Ik had er al in toegestemd dat te doen maar ik voelde mij er niet wel bij. Toen het geld via [A] op de rekening van [B] kwam heeft [medeverdachte 7] gedicteerd waar het geld naar toe moest. Op een briefje gaf hij aan waar hoeveel geld naartoe overgeboekt moest worden. Ook gaf hij mij aan welke bedragen hij contant wilde ontvangen".
- Naar het hof uit de bewijsmiddelen afleidt, beschikte [medeverdachte 7] niet over reguliere, legale inkomsten (van enige omvang), maar wel over inkomsten uit hasj- en hennephandel.
- [medeverdachte 7] is enkele malen veroordeeld in verband met hennep- en hasjhandel, het meest recent in 2001. [medeverdachte 7] had daaruit nog een schuld van € 14 miljoen aan de Nederlandse staat.
- De grote omvang van de bedragen en de wijze waarop het geld van [medeverdachte 7] werd ontvangen en - na ontvangst - werd teruggesluisd sluiten uit dat er sprake zou zijn van een legale bron.
Dat degene van wie het geld (afkomstig) was [medeverdachte 7] was, werd aan het zicht onttrokken door de constructie via [A] , een Libanees bedrijf, en [B] , het bedrijf van verdachte. Op geen enkele wijze is gebleken van een rechtsgrond voor de storting van de bedragen. [B] had bij de verkoop van de klassieke Mercedes geen betrokkenheid. De namen van de personen die de verdediging als getuigen wenst te horen behoren bij dit onderdeel van het traject. In de aan het dossier toegevoegde stukken naar aanleiding van de uitgegane rechtshulpverzoeken (het rechtshulpverzoek van 28 april 2009, kenmerk 10/600002-07, Luris nummer [001] , het (aanvullend) rechtshulpverzoek van 13 oktober 2009, kenmerk 10/600002-07, Luris nummer [002] en het (aanvullend) rechtshulpverzoek van 25 november 2011, kenmerk 10/600002-07, Luris nummer [003] ) over de achtergrond van de overboekingen door [A] komt de naam [medeverdachte 7] ook in het geheel niet voor.
Na ontvangst van de geldbedragen door verdachtes bedrijf [B] werd een deel daarvan door verdachte aan [medeverdachte 7] in de contante bedragen van aanzienlijke omvang uitgekeerd. Dit geschiedde in een auto op een parkeerplaats bij een restaurant of een autodealer, zoals verdachte zelf heeft verklaard.
Een en ander wordt niet anders als gevolg van de omstandigheid dat [medeverdachte 7] niet meer als getuige gehoord kan worden. Evenmin leidt het beroep op het beginsel van equality of arms tot een ander resultaat."
3.5. Als de gelden die op rekening van een bedrijf van verdachte zijn gestort inderdaad te maken hadden met een handel in raceauto's waarbij [medeverdachte 7] betrokken was, is het begrijpelijk dat de rol van [medeverdachte 7] daarbij en de eventuele baten die hem daaruit toekwamen niet uitdrukkelijk zijn vastgelegd. Zoals het hof heeft overwogen, had [medeverdachte 7] immers nog een miljoenenschuld aan de Nederlandse staat en zal het er [medeverdachte 7] veel aan gelegen zijn geweest om inkomsten – ook legale – voor de Nederlandse staat verborgen te houden. Als de gevraagde getuigen informatie kunnen verschaffen over de achtergrond van deze betalingen, welke achtergrond, zoals gezegd, volgens de verdediging legaal was maar verborgen moest blijven, is het van belang voor de waarheidsvinding om deze getuigen te horen. Dat het geld, zoals het hof heeft overwogen, van [medeverdachte 7] afkomstig was dwingt nog niet tot de conclusie dat het geld afkomstig was van enig misdrijf. Dat het hof uit de bewijsmiddelen afleidt dat [medeverdachte 7] niet over reguliere, legale inkomsten van enige omvang beschikte, noopt nog niet tot de conclusie dat [medeverdachte 7] geen andere inkomsten had die hij wilde verbergen hoewel zij niet van misdrijf afkomstig waren en die in de bewijsmiddelen geen vermelding hebben gevonden. Wat het hof verder nog overweegt over de gang van zaken rond de storting van de bedragen past (ook) bij het gedrag van iemand die informatie over zijn financiële handel en wandel voor de overheid verborgen wil houden, ook als het zou gaan om reguliere inkomsten. De verdediging heeft die andere mogelijkheid gesteld, verwezen naar een proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot een rechtshulpverzoek aan Libanon waaruit zou blijken dat de geldbedragen afkomstig zijn uit de verkoop van een klassieke raceauto en de vraag gesteld wat de achtergrond van de stortingen op de rekening van [B] zou kunnen zijn geweest. De verdediging heeft voorts aangegeven hoe een en ander kan worden onderzocht. Verdachte heeft steeds gedacht dat er een luchtje aan de overboekingen zat. Wellicht heeft verdachte aanvankelijk gedacht dat de overgemaakte gelden van duistere herkomst waren. Het geld moest verborgen worden gehouden voor justitie. De verdediging heeft vervolgens gesteld dat het geld niet van criminele herkomst was, maar dat [medeverdachte 7] nog wel miljoenen aan de Staat diende te betalen, hetgeen de gang van zaken zou kunnen verklaren. De verdediging heeft voorts de gegevens van de gevraagde getuigen verstrekt. De door de verdediging geschetste gang van zaken is weliswaar onwaarschijnlijk, maar naar mijn mening niet in die mate dat deze versie zonder meer terzijde kan worden gesteld. [2] De argumenten die het hof heeft gebezigd om het verzoek tot het horen van getuigen af te wijzen acht ik tegen deze achtergrond niet voldoende om het verzoek af te wijzen. [3]
Als de inhoud van de rechtshulpverzoeken om toevoeging in het dossier waarvan de verdediging heeft verzocht betrekking heeft op de achtergrond van deze betalingen, zijn deze rechtshulpverzoeken niet enkel van belang in de zaak tegen [medeverdachte 7] , die door diens overlijden is geëindigd, maar ook relevant voor de zaak tegen verdachte. Als in dat verzoek nadere gegevens zijn verwerkt die betrekking hebben op deze betalingen ligt het voor de hand dat deze gegevens relevant kunnen zijn voor de strafzaak tegen verdachte. De afwijzing van het verzoek is daarom naar mijn oordeel evenmin toereikend gemotiveerd.
4.1. Het tweede middel klaagt dat de verdediging een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt aan het hof heeft voorgelegd, namelijk dat niet kan worden vastgesteld dat de gelden die zijn overgemaakt naar een rekening van [B] van misdrijf afkomstig zijn en dat het hof dit standpunt heeft verworpen zonder in het bijzonder de redenen daarvoor op te geven.
4.2. Dit middel mist feitelijke grondslag. In de overwegingen die het hof in het arrest heeft opgenomen onder de kop "Verzoek toevoeging stukken en verhoor getuigen" en "Overweging met betrekking tot het bewijs" is de motivering van de verwerping van het standpunt te vinden.
5.1. Ook het derde middel komt op tegen de veroordeling voor feit 1. De bewijsvoering van het hof zou de bewezenverklaring niet kunnen dragen.
5.2. Verdachte heeft in bewijsmiddel 9 zelf verklaard dat het geld dat op die rekening werd gestort van [medeverdachte 7] was. Verdachte heeft dat geld doorgesluisd naar andere rekeningen of in handen gegeven van [medeverdachte 7] . Bewijsmiddel 10 bevat de gegevens over het detentieverleden van [medeverdachte 7] , waaruit is op te maken dat hij met ingang van september 1993 tot aan zijn overlijden in 2011 grotendeels in detentie heeft verbleven. Tevens blijkt, aldus dit bewijsmiddel, uit gegevens van de Belastingdienst niet dat [medeverdachte 7] in deze periode legale inkomsten heeft gehad. Wel blijkt uit de bewijsmiddelen 11 tot en met 22 dat [medeverdachte 7] zich intensief heeft beziggehouden met de grootschalige handel in verdovende middelen. Uit deze bewijsmiddelen, op zichzelf beschouwd, heeft het hof kunnen afleiden dat het niet anders kan dan dat de bedragen die op rekening van [B] zijn gestort en die aan [medeverdachte 7] toebehoorden van misdrijf afkomstig waren. Van andere, legale bronnen van inkomsten blijkt uit deze bewijsmiddelen niet. Dat het hof het bewijs uit deze bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden, neemt evenwel niet weg dat de verdediging een alternatief scenario kan voorstellen dat weer wel een veroordeling kan blokkeren, tenzij het door ander bewijsmateriaal of nader onderzoek wordt weerlegd of te onwaarschijnlijk is om er rekening mee gehouden.
Het derde middel faalt, mits men abstraheert van de mogelijkheid die de verdediging heeft opgeworpen met betrekking tot achtergrond van deze betalingen.
6. Het eerste middel komt mij gegrond voor. De twee overige middelen falen en kunnen met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het de beslissingen betreft ter zake van feit 1 en de strafoplegging en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

Voetnoten

1.Deze zaak hangt samen met nrs. 13/05142 ( [medeverdachte 8] ), 13/03745 ( [medeverdachte 2] ), 13/00699 ( [medeverdachte 3] ), 13/00704 ( [medeverdachte 4] ), 13/00617 ( [medeverdachte 1] ), 13/02775 ( [medeverdachte 6] ) en 13/01079 ( [medeverdachte 7] ), waarin ik ook vandaag concludeer.
2.HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787.
3.Vgl. HR 2 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ0679, hoewel de verdediging er in die zaak sterker voor stond omdat al verklaringen van de gevraagde getuigen ter beschikking stonden.