In de Palm Invest-zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 april 2013 een verdachte veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf voor meerdere economische delicten, waaronder oplichting en valsheid in geschrift. De zaak betreft de periode van 1 november 2005 tot eind november 2006, waarin de verdachte als feitelijk leidinggever van [A] B.V. effecten heeft aangeboden zonder dat er een prospectus beschikbaar was. Dit was in strijd met de Wet toezicht effectenverkeer 1995 en de Wet op de economische delicten. De Hoge Raad heeft in deze cassatieprocedure de vraag behandeld of de verdachte strafbaar was, gezien de wijzigingen in de wetgeving die in de tussenliggende periode hebben plaatsgevonden. De verdediging stelde dat de wetgever een misslag had gemaakt door de verwijzing naar artikel 5:2 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) niet op te nemen in de Wet op de economische delicten (WED) tussen 1 augustus 2009 en 1 juli 2011. De Hoge Raad concludeerde dat de wetgever deze misslag had hersteld en dat de gedraging van de verdachte op het moment van begaan strafbaar was. De Hoge Raad verwierp de middelen van cassatie van de verdachte en de benadeelde partij, en oordeelde dat de opgelegde straf verlaagd diende te worden vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase. De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het de opgelegde straf betreft, en tot verwerping van het beroep voor het overige.