ECLI:NL:PHR:2015:2644

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
1 december 2015
Publicatiedatum
9 februari 2016
Zaaknummer
14/05026
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Conclusie

Nr. 14/05026
Zitting: 1 december 2015
Mr. Vegter
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 1 september 2014 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 juli 2013, waarbij de verdachte wegens “diefstal” is veroordeeld tot een gevangenisstraf van een week.
2. Namens verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. G.W.L.A.M. Koppen, advocaat te Breda, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel behelst de klacht dat het Hof de beslissing om verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep ontoereikend heeft gemotiveerd.
4. De bestreden uitspraak is bij verstek gewezen. Het arrest houdt in:
“Het hof is van oordeel dat het door verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend noch mondeling bezwaren tegen het vonnis heeft opgegeven en het hof niet van oordeel is dat de strafzaak desalniettemin onderzocht dient te worden”.
5. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat namens verdachte op 22 juli 2013 en derhalve binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep – blijkens de zich bij de gedingstukken bevindende Akte instellen hoger beroep is dat beroep namens verdachte op 19 juli 2013 ingesteld – bij de Rechtbank een schriftuur houdende grieven als bedoeld in art. 410 Sv ingediend.
6. Bij de gedingstukken bevindt zich niet een schriftuur houdende grieven. Evenmin bevat het dossier (afschriften van) correspondentie waaruit zou kunnen worden afgeleid dat een dergelijke schriftuur door de Rechtbank is ontvangen. Bij faxbericht van 13 maart 2015 heeft de steller van het middel de strafgriffie van de Hoge Raad conform art. IV lid 3 van het Procesreglement van de Strafkamer van de Hoge Raad verzocht hem deze schriftuur toe te zenden. Dit heeft er niet toe geleid dat het bedoelde stuk alsnog boven water is gekomen. Aan de steller van het middel is naar aanleiding van zijn verzoek een kopie van de pleitnotitie eerste aanleg verzonden. De strafgriffie van de Hoge Raad is er kennelijk per abuis vanuit gegaan dat dit het gevraagde stuk betrof.
7. Aan de cassatieschriftuur zijn gehecht afschriften van een brief van (een kantoorgenoot van) verdachtes raadsman in eerste aanleg aan de strafgriffie van Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 juli 2013, de akte instellen hoger beroep en een twee pagina’s tellend grievenformulier. Op dat formulier is een vinkje geplaatst in het vakje “ik heb bezwaren tegen (de hoogte van) de opgelegde straf”. Voorts is aangehecht een faxverzendrapport, waaruit kan worden afgeleid dat op 22 juli 2013 om 7:59 uur deze brief en nog 3 pagina’s zijn verzonden naar het nummer 00765311169 en dat het “result” van deze verzending “OK” was. [1] Genoemd faxnummer betreft het nummer dat destijds in gebruik was bij de strafgriffie van de Rechtbank.
8. De inhoud van de aan de schriftuur gehechte stukken biedt grond voor het ernstige vermoeden dat namens de verdachte een schriftuur houdende grieven als bedoeld in art. 410 Sv is ingediend. Op grond hiervan moet in cassatie ervan worden uitgegaan dat een dergelijke schriftuur is ingediend. [2]
9. Het middel slaagt.
10. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
11. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Zie het “resultatenrapport (22. Juli 2013 8:00)”. Dat deze brief is verzonden, kan uit het verzendrapport worden afgeleid nu de brief verkleind op het rapport is afgedrukt. Vgl. HR 16 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1375.
2.HR 25 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:8. Ik heb mij afgevraagd of uit HR 4 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO6130, NJ 2011/467 moet worden afgeleid dat de HR een faxverzendrapport (communicatie resultatenrapport) toentertijd in het algemeen onvoldoende oordeelde voor het ernstige vermoeden dat een appelschriftuur was ingezonden. Anders dan kennelijk mijn ambtgenoot Knigge (ECLI:NL:PHR:2014:1505; het betrof daar overigens een machtiging instellen hoger beroep) meen ik dat de uitspraak van 4 oktober 2011 een bijzonder geval betreft. Ik sluit niet uit dat de Hoge Raad in het geval van 2011 bijvoorbeeld aarzeling had bij de authenticiteit van het faxverzendrapport. Ik ga er vanuit dat de Hoge Raad ten aanzien van schrifturen houdende grieven geen hogere eisen stelt of heeft gesteld, dan ten aanzien van het verzenden en ontvangen van een stelbrief (HR 16 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI1375) en cassatieschrifturen (HR 18 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AN8293, NJ 2014/178). Voor een verschillende benadering van stelbrieven, appel- en cassatieschrifturen en machtigingen instellen rechtsmiddelen ontbreekt een goede grond.