(b) dat indien een ter terechtzitting aanwezige doch niet-gemachtigde raadsman aldaar niets naar voren heeft kunnen brengen omtrent de betekening van de dagvaarding, in cassatie kan worden geklaagd over het (impliciete) oordeel van de rechter dat de dagvaarding rechtsgeldig is betekend. In het bijzonder kan dan worden geklaagd dat dat oordeel onbegrijpelijk is op de grond dat uit de stukken van het geding het ernstige vermoeden rijst dat de dagvaarding niet rechtsgeldig is betekend.”
3.4. Nu het hof op de zitting van 12 mei 2015 naast het aanhoudingverzoek van de raadsman ook diens verzoek om (zonder machtiging) de verdediging te mogen voeren heeft afgewezen – en dus vaststaat dat de raadsman niet in de gelegenheid is geweest de geldigheid van de dagvaarding aan de orde te stellen –, geldt op grond van de hierboven aangehaalde overweging onder (b) dat over de rechtsgeldigheid van betekening van de dagvaarding in cassatie kan worden geklaagd.
3.5. Dan rest tot slot nog de kwestie of de omstandigheid dat in onderhavige zaak in cassatie niet meer kan worden vastgesteld of er een rechtsgeldige betekening van de appeldagvaarding heeft plaatsgevonden zonder meer tot vernietiging van het arrest moet leiden, zoals hiervoor onder 3.2 is uiteen gezet. Ik heb mij in dat verband afgevraagd of de zich in het dossier bevindende afstandsverklaring van de verdachte van 10 mei 2015, die inhoudt dat hij “niet wens te verschijnen voor te Den Haag ‘NL’ op 12 mei 2015” door het hof had kunnen worden aangemerkt als een omstandigheid op grond waarvan het hof eventuele problemen ten aanzien van de geldigheid van de dagvaarding voor gedekt had kunnen houden. Uit de stukken blijkt dat het hof aan de hand van de betreffende verklaring heeft vastgesteld dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om bij de behandeling van zijn zaak op de terechtzitting van 12 mei 2015 aanwezig te zijn. Nog los van de vraag of dit een begrijpelijk oordeel is – daarover gaat de subsidiaire klacht van het middel – zegt de afstandsverklaring op zichzelf nog niets over de al dan niet rechtsgeldige betekening van de dagvaarding in hoger beroep. Wel van belang lijkt dat voorafgaande aan de zitting contact tussen de verdachte en zijn raadsman is geweest, hetgeen blijkt uit het proces-verbaal van de zitting waarin de raadsman desgevraagd het hof heeft geantwoord: “Mijn cliënt is op de hoogte van de zitting van vandaag.” Zou op grond hiervan de nietigverklaring van de dagvaarding vanwege het ernstige vermoeden dat deze niet rechtsgeldig is betekend achterwege kunnen blijven, omdat hieruit zou kunnen worden afgeleid dat de verdachte van de terechtzitting op de hoogte was?
3.6. Het antwoord op deze vraag kan worden gevonden in het arrest van 29 maart 2011 waarin de Hoge Raad heeft overwogen dat de nietigheid van de dagvaarding niet wordt gedekt, als de verdachte via zijn raadsman op de hoogte is gesteld van de datum en het tijdstip van een terechtzitting.In deze zaak had de wél uitdrukkelijk tot de verdediging gemachtigde raadsman een beroep gedaan op de nietigheid van de dagvaarding en was dit beroep door het hof verworpen omdat het van oordeel was:
“dat de dagvaarding in eerste aanleg weliswaar onjuist is betekend, maar dat hieraan geen consequenties dienen te worden verbonden, nu de verdachte via zijn raadsman op de hoogte is gesteld van datum en tijdstip van de zitting, hetgeen ook de ratio is van de voorschriften betreffende de wijze van betekenen."
De Hoge Raad overwoog echter dat het hof was uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting en dat nietigverklaring op grond van niet naleving van de betekeningsvoorschriften slechts achterwege blijft, als de verdachte ondanks het gebrek ter terechtzitting is verschenen of als de ter terechtzitting verschenen raadsman van de niet aanwezige verdachte niet over het betekeningsgebrek heeft geklaagd.
3.7. Op grond van het voorgaande kom ik tot de volgende afronding. Nu in onderhavige zaak de akte van uitreiking van de dagvaarding in hoger beroep zich niet bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt en door het hof ook niet meer kan worden achterhaald, moet het er in cassatie voor worden gehouden dat de appeldagvaarding niet op de in de wet voorgeschreven wijze is betekend. Dit heeft nietigheid van de appeldagvaarding tot gevolg. Er zijn geen gronden deze nietigheid voor gedekt te houden, omdat de ter terechtzitting verschenen raadsman niet op de voet van art. 279 Sv gemachtigd was de verdediging te voeren en de raadsman blijkens het proces-verbaal van de zitting niet is toegestaan meer aan te voeren dan waartoe hij gerechtigd was, namelijk het vragen van aanhouding. Ook het feit dat de raadsman op de terechtzitting van het hof heeft gemeld dat de verdachte van de zitting op de hoogte was, kan de nietigheid niet dekken.
3.8. De primaire klacht van het middel slaagt, waardoor de subsidiaire klacht geen bespreking meer behoeft.