Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
17 november 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 november 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, waarbij de dagvaarding om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep niet nietig was verklaard. De advocaat van de verdachte, mr. S.F.W. van 't Hullenaar, had een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest was gehecht.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld had geconcludeerd tot nietigverklaring van de dagvaarding in hoger beroep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de akte van uitreiking van de dagvaarding in hoger beroep niet bij de op de voet van artikel 434, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) toegezonden stukken bevond. Uit een brief van het Hof van 24 juli 2014 bleek dat deze akte in het ongerede was geraakt. Dit leidde tot de conclusie dat de appeldagvaarding niet op de bij de wet voorgeschreven wijze was betekend.
De Hoge Raad oordeelde dat het middel terecht was voorgesteld en besloot om de appeldagvaarding om doelmatigheidsredenen nietig te verklaren. De bestreden uitspraak kon daardoor niet in stand blijven. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verklaarde de dagvaarding in hoger beroep nietig. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.