De raadsman deelt mede dat de verdediging in dat geval verzoekt de gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.”
4.2. Zoals blijkt uit de hier aangehaalde passage van het proces-verbaal van de zitting van 26 januari 2015, is namens de veroordeelde zowel voorafgaand aan deze zitting als tijdens de zitting zelf alsnog geprobeerd het hoger beroep in te trekken, kennelijk vanwege de omstandigheid dat de veroordeelde de twee weken gevangenisstraf waarvan de tenuitvoerlegging was bevolen al had ‘uitgezeten’ gedurende de voorlopige hechtenis voorafgaand aan deze veroordeling. Door de advocaat-generaal bij het hof is op de genoemde zitting gevorderd dat de veroordeelde niet-ontvankelijk zou worden verklaard in zijn hoger beroep, omdat het hoger beroep gelet op de door de verdediging geuite wens tot intrekking geen belang meer zou hebben. Aangezien noch het proces-verbaal van de zitting van 26 januari 2016 noch het arrest van 9 februari 2015 een expliciete beslissing met betrekking tot de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de veroordeelde bevat maar het hof de zaak wel inhoudelijk heeft behandeld en hierop heeft beslist, moet worden vastgesteld dat het hof de veroordeelde impliciet ontvankelijk heeft geacht.
4.3. Indien een vordering tenuitvoerlegging tegelijk wordt behandeld met een nieuw feit waarvoor een veroordeelde als verdachte wordt vervolgd, maakt de beslissing ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging op grond van het bepaalde in art. 361a Sv deel uit van hetzelfde vonnis als de beslissing ten aanzien van het nieuwe feit. Tegen een dergelijk vonnis kan gelet op het bepaalde in art. 407, eerste lid, Sv slechts in zijn geheel hoger beroep worden ingesteld, nu een gezamenlijke behandeling van een vordering tenuitvoerlegging en een nieuw feit niet als behandeling van twee gevoegde zaken in de zin van art. 407, tweede lid, Sr kan worden aangemerkt.Door de steller van het middel wordt terecht opgemerkt dat, ingeval een beslissing ten aanzien van een vordering tenuitvoerlegging deel uitmaakt van een vonnis met betrekking tot een nieuw feit, niet alleen een beperking van het hoger beroep tot de beslissing over het nieuwe feit is uitgesloten,maar ook een beperking van het hoger beroep tot de beslissing over de vordering tenuitvoerlegging.
4.4. Het voorgaande is voor de beoordeling van het middel evenwel niet relevant. Op grond van art. 453, eerste lid, Sv kan een rechtsmiddel tot aan de aanvang van de behandeling van een beroep worden ingetrokken. Wel biedt artikel 416 Sv de appelrechter de mogelijkheid om in geval een wens tot ‘intrekking’ van het hoger beroep wordt geuit na aanvang van de behandeling in hoger beroep, de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep uit te spreken.Dit kan door de verdachte of de veroordeelde echter niet meer worden afgedwongen na terugwijzing van een zaak door de Hoge Raad. In Melai/Groenhuijsen wordt in dit verband het volgende gemeld:
“Een geheel andere situatie kan zich voordoen indien de cassatierechter de bestreden beslissing vernietigt en verwijst naar een andere rechter om de zaak af te doen. Is het dan voor de verdachte mogelijk om na de verwijzingsbeslissing van de hoge raad, maar voor de terechtzitting van de rechter waarnaar verwezen is, het beroep in te trekken? In deze situatie kan het bovenstaande arrest van de hoge raadons inziens geen uitkomst bieden. Het hof overwoog immers in dit arrest dat in dit specifieke geval, waarin nog geen enkel onderzoek ten gronde was verricht, gelijkgesteld moest worden met een intrekking voor de uitroeping van de zaak. In de hier geschetste situatie echter vernietigt de hoge raad de bestreden beslissing met een verwijzing naar een gerecht om de zaak af te handelen. In dit geval is er al onderzoek ten gronde verricht, namelijk door de hoge raad en de vorige appelrechter. Het past derhalve niet in de systematiek van de wet om een rechtsmiddel, lopende een zaak in te trekken. Bovendien zou, indien intrekking na vernietiging maar voor verwijzing mogelijk zou zijn, de zaak eindigen zonder dat er een einduitspraak in de zaak gekomen is. De hoge raad had immers de bestreden beslissing vernietigd en de verwijzingsrechter heeft nog geen recht gesproken.”
4.5. Dit lijkt me een juiste analyse. Wat betekent dit nu voor onderhavige zaak? Kennelijk heeft het hof geen aanleiding gevonden op grond van de mogelijkheid die art. 416 Sv de appelrechter biedt de gewenste ‘intrekking’ van het hoger beroep te honoreren. Dat is door het hof echter niet nader gemotiveerd en het ware beter geweest als het hof dat wel had gedaan. Tot cassatie hoeft dat echter niet te leiden, omdat de veroordeelde daarbij geen belang heeft, nu het hoger beroep door de veroordeelde helemaal niet meer rechtsgeldig kon worden ingetrokken, ook niet partieel met betrekking tot de beslissing op de vordering tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf.
4.6. Het middel faalt.