“De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van medeplegen van diefstal te komen.
Het hof is van oordeel dat dit verweer strekkende tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Uit die bewijsmiddelen leidt het hof het volgende af:
- In de nacht van 17 maart 2014 is ingebroken bij de [A], waarbij een laptop is weggenomen;
- Zeer korte tijd na deze inbraak wordt de auto waarin verdachte en zijn medeverdachten zijn aangetroffen, gezien op korte afstand (hemelsbreed 1 kilometer) van de [A];
- Wanneer verbalisanten deze auto volgen, wordt door de bestuurder van de auto geprobeerd de auto van de verbalisanten af te schudden;
- Vanuit de auto worden voor de verbalisanten zichtbaar - zoals later blijkt - inbrekerswerktuigen uit het raam gegooid;
- In de auto waarin verdachte en zijn medeverdachten zijn aangetroffen, wordt de bij de [A] weggenomen laptop aangetroffen.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, tezamen en in vereniging met zijn medeverdachten, het primair tenlastegelegde heeft gepleegd. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat verdachte voor voornoemde, voor het bewijs van het tenlastegelegde redengevende feiten en omstandigheden ook geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven.”