Nr. 16/00433
Zitting: 4 juli 2017 (bij vervroeging)
Mr. P.C. Vegter
Conclusie inzake:
[verdachte]
De verdachte is bij arrest van 13 januari 2016 door het hof Amsterdam niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 juli 2015, waarbij hij wegens “diefstal” is veroordeeld tot een geldboete van 225 euro (met vervangende hechtenis en termijnbetaling als nader in het vonnis verwoord).
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel klaagt erover dat het hof verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep heeft verklaard, omdat het rechtsmiddel niet tijdig is aangewend.
Het bestreden arrest bevat de volgende overweging inzake de ontvankelijkheid van verdachte in het hoger beroep:
“De verdachte is bij vonnis op 28 juli 2015 op tegenspraak veroordeeld.
De verdachte heeft door middel van een schriftelijke volmacht als bedoeld in artikel 450, eerste lid, sub b, van het Wetboek van Strafvordering hoger beroep doen instellen. De machtiging voor deze volmacht is op 13 augustus 2015 door de verdachte ondertekend, waardoor de verdachte niet binnen veertien dagen hoger beroep heeft ingesteld, maar eerst op 14 augustus 2015.
Nu het hoger beroep niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn is ingesteld zal de verdachte daarin niet-ontvankelijk worden verklaard.”
5. De akte instellen hoger beroep houdt, voor zover van belang, in:
“Hoewel de volmacht per fax werd ontvangen op 10 augustus 2015, is de akte op 14 augustus 2015 opgemaakt.
Registratiedatum: 10 augustus 2015. “
6. Aan de akte instellen hoger beroep zijn als bijlagen faxberichten gehecht met vermelding dat de berichten zijn ontvangen op 10 resp. 14 augustus [lees PV: 2015]. Ik geef de inhoud van de berichten nu eerst weer.
7. Een (kopie van een fax)bericht van 10 augustus 2015 aan de rechtbank Amsterdam afkomstig van [betrokkene 1] , straatjurist, houdt, voor zover van belang, in:
“Edelachtbare heer, vrouwe,
Tot mij wendde zich [verdachte] zonder vaste woon- of verblijfplaats. Hierbij stel ik mij als gemachtigde. Ik stel namens cliënt hoger beroep in tegen het vonnis van 28 juli 2015 en verzoek u om toezending van alle op de zaak betrekking hebbende stukken.”
8. Aan voormeld bericht is als bijlage gehecht een verklaring van verdachte over het hem verweten strafbare feit. Voorts is als bijlage gehecht een stuk met als opschrift machtiging en bevattende de naam, het BSN nummer en de geboortedatum van verdachte, gedateerd 1 juli 2015, met de volgende inhoud:
“Hierbij machtigt [verdachte] [betrokkene 1] verbonden aan Juridisch Steunpunt voor dak- en thuislozen van de protestantse diaconie [...] , [a-straat 1] te [plaats] , om voor hem/haar inzage in (medische) stukken te krijgen en kopieën van documenten in ontvangst te nemen en hem/haar in en buiten rechte te vertegenwoordigen in verband met (dreigende) dakloosheid gerelateerde problemen.”
9. Voormeld faxbericht bevat een drietal handgeschreven (voor zover het telefoonverkeer betreft geparafeerde) aantekeningen:
- “Gebeld ivm de niet getekende machtiging dd. 10-08-15. Gebeld dd. 12-08-15 ivm de niet getekende machtiging.
- Machtiging niet getekend.
- 12/8. [betrokkene 1] heeft gebeld. Ze probeert handtekening te krijgen van verdachte, maar hij is dakloos. Als ze handtekening heeft, stuurt/faxt ze gelijk door.”
10. Een (kopie van een fax)bericht van 10 augustus 2015 zoals vermeld onder 7 is opnieuw ontvangen op 14 augustus met als bijlage een nu ook van een adres en handtekening voorziene (herstel)machtiging van verdachte waarvan de zakelijke inhoud verder overeenkomt met de hierboven onder 8 reeds vermelde inhoud.
11. Het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep alwaar verdachte bijgestaan door zijn raadsvrouwe is verschenen, vermeldt, voor zover van belang, nog het volgende:
“De voorzitter deelt mede dat hij eerst de ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep aan de orde wil stellen.
De raadsvrouw reageert daarop als volgt:
Dat begrijp ik. Ik wil u vragen mijn cliënt toch ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep. Hij heeft een hulpverleenster ingeschakeld om voor hem hoger beroep in te stellen. Zij had op dat moment hiervoor alleen nog geen handtekening van mijn cliënt. Dit was nieuw voor haar. Ik heb ook tegen haar gezegd dat ze dat in het vervolg aan een advocaat moet overlaten. Als we naar de Hoge Raad kijken, moeten we ruim opvatten dat de verdachte tijdig hoger beroep wilde instellen.
De advocaat-generaal voert het woord, leest de vordering voor en legt die aan het hof over. Hij deelt het volgende mede:
Ik heb een ander standpunt. De wet is behoorlijk rigide wat betreft de ontvankelijkheid van het hoger beroep. Ik kan dat wel volgen. Er kunnen altijd omstandigheden zijn waardoor je dat moet oprekken. Echter, dan kan er in sluipen dat er niets meer met de termijn wordt gedaan. De verdachte heeft hoger beroep willen instellen door middel van een schriftelijke volmacht als bedoeld in artikel 450 lid 1 sub b Sv. Het hoger beroep is tardief. Op 13 augustus 2015 wordt er pas hoger beroep ingesteld. Ik heb wel begrip voor mensen als de straatjurist die zich hiervoor inzetten, maar ik verzoek de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep.
De raadsvrouw reageert als volgt:
Ik zie het als herstel van het tijdig voornemen om hoger beroep in te stellen.”
12. In de toelichting op het middel wordt er terecht op gewezen dat het bij het instellen van het hoger beroep op verschillende punten fout is gegaan. Hoe dan ook is de steller van het middel van oordeel dat het hof ten onrechte doorslaggevende betekenis heeft toegekend aan het feit dat de appelakte pas op 14 augustus 2015 is opgemaakt. Voorts wordt verdedigd dat in een geval als het onderhavige, waarin niet een schriftelijke volmacht is ingeleverd die aan alle eisen van de wet voldoet, aanleiding bestaat dat gebrek voor gedekt te houden, wanneer de verdachte in hoger beroep verschijnt en verklaart dat aan de gebrekkige volmacht zijn wens om in hoger beroep te komen ten grondslag heeft gelegen.
13. Art. 450, eerste tot en met derde lid, Sv luidt:
"1. Het aanwenden van de rechtsmiddelen, bedoeld in artikel 449, kan ook geschieden door tussenkomst van:
a. een advocaat, indien deze verklaart daartoe door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd;
b. een vertegenwoordiger die daartoe persoonlijk, door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bij bijzondere volmacht schriftelijk is gemachtigd.
2. Indien de overeenkomstig het eerste lid gemachtigde hoger beroep tegen de einduitspraak instelt, brengt de machtiging tevens mede dat de gemachtigde de oproeping van de verdachte voor de terechtzitting in hoger beroep in ontvangst neemt.
3. Aan een schriftelijke bijzondere volmacht, verleend aan een medewerker ter griffie, tot het voor de verdachte aanwenden van het rechtsmiddel wordt slechts gevolg gegeven indien de verdachte daarbij instemt met het door deze medewerker ter griffie van het gerecht waar het rechtsmiddel wordt ingesteld voor de verdachte aanstonds in ontvangst nemen van de oproeping. De verdachte geeft een adres op voor de ontvangst van een afschrift van de dagvaarding."
14. In het arrest van 22 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ7810, NJ 2010/102 heeft de Hoge Raad beslist dat een advocaat, hoewel zulks in art. 450 Sv niet is geregeld, onder nader bepaalde voorwaarden per brief hoger beroep kan instellen, nu dat op een niet voor misverstand vatbare wijze tot uitdrukking is gebracht in de wetsgeschiedenis. Hoewel uit het arrest doorklinkt dat de Hoge Raad ingrijpen van de wetgever wenselijk acht, is dat tot op heden achterwege gebleven. Deze doorbraak met een beroep op de wetsgeschiedenis kan niet zonder meer worden doorgetrokken naar andere gevallen, nu de wetsgeschiedenis daarvoor geen enkele steun biedt. Ik meen daarom dat een particulier persoon, niet zijnde een advocaat, (als regel) niet met een bijzondere volmacht per brief hoger beroep namens een verdachte kan instellen. Een particulier persoon zal voorzien van een bijzondere volmacht zelf naar de griffie van het gerecht moeten gaan om de griffier te machtigen hoger beroep in te stellen. 15. Ik citeer een rechtsoverweging uit het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2496, NJ 2010/461: “2.4. Ingevolge art. 450, eerste lid aanhef en onder b, Sv kan het aanwenden van een rechtsmiddel (ook) geschieden door een vertegenwoordiger van de verdachte die daartoe persoonlijk door degene die het rechtsmiddel aanwendt, bij bijzondere volmacht schriftelijk is gemachtigd. Die aldus gemachtigde vertegenwoordiger van de verdachte dient zelf ter griffie te verschijnen en aldaar die volmacht over te leggen. Is deze niet in het bezit van een volmacht dan zal het opmaken van een akte achterwege dienen te blijven. Overigens ligt het in dat geval op de weg van de griffieambtenaar hem te wijzen op het vereiste van een bijzondere volmacht en de daaraan te stellen eisen, waarbij dan alsnog de gelegenheid dient te worden geboden om een dergelijke volmacht tijdig ter griffie over te leggen. De wet biedt niet de mogelijkheid dat een dergelijke volmacht anders dan in persoon ter griffie wordt overgelegd.”
16. Ik wijs er op dat, indien [betrokkene 1] , straatjurist, in het onderhavige geval zich voorzien van de niet getekende machtiging bij de griffie zou hebben gemeld, haar niet alleen had moeten worden meegedeeld dat voor de geldigheid van de machtiging een handtekening van verdachte vereist was, maar tevens dat de machtiging niet kan gelden als een bijzondere volmacht reeds omdat die machtiging te algemeen van aard is. De Hoge Raad besliste enkele jaren geledendat wanneer een particulier voorzien van een te algemene volmacht hoger beroep namens de verdachte instelt, het hof moet onderzoeken of de griffie die particulier er op heeft gewezen dat een bijzondere volmacht nodig is.
17. Dat vanuit de griffie contact is opgenomen, in ieder geval getracht is contact op te nemen met [betrokkene 1] , kan in cassatie worden aangenomen evenals de omstandigheid dat [betrokkene 1] zelf op 12 augustus de griffie heeft gebeld. Over de inhoud van het contact staat niets anders vast dan hetgeen blijkt uit de hierboven onder 9 vermelde aantekeningen. Of er van de kant van de griffie inlichtingen aan [betrokkene 1] zijn verstrekt en zo ja, of die inlichtingen juist zijn, staat niet vast. Opmerking verdient dat er van de kant van de verdediging in hoger beroep niet de stelling is betrokken dat er ten onrechte geen mededelingen zijn gedaan over het op juiste wijze aanwenden van het rechtsmiddel dan wel is gesteld dat van de kant van de griffie onjuiste mededelingen zijn gedaan. De vraag dient zich desondanks aan of van het hof had moeten worden verwacht dat het nader onderzoek had gedaan naar het contact tussen [betrokkene 1] en de griffie.
18. Voor het geval dat verdachte zelf een brief aan de griffie stuurt houdende een bijzondere volmacht tot het instellen van hoger beroep, kan worden aangenomen dat niet naleving van de voorschriften van art. 450, derde lid, Sv niet zonder meer fataal behoeft te zijn. De onjuiste aanwending van het rechtsmiddel is volgens Corstens/Borgers strikt gezien een geval van niet aanwenden.Mij lijkt dit niet op één lijn te stellen met het onderhavige geval. Immers de wet voorziet niet in de mogelijkheid voor een particuliere derde om schriftelijk namens verdachte beroep aan te tekenen. Het gebrek bij het aanwenden van het rechtsmiddel is hier van zeer fundamentele aard.
19. De vraag doemt dus op of bij het instellen van hoger beroep per brief door een particulier die de bedoeling heeft namens verdachte appel in te stellen, de griffie steeds gehouden is eigener beweging inlichtingen te verstrekken over de juiste aanwending van het rechtsmiddel. In het onderhavige geval had dat betekend dat de griffie [betrokkene 1] zou moeten meedelen dat zij uiterlijk 11 augustus 2015 zelf naar de griffie moet komen in bezit van een bijzondere (in plaats van een algemene) volmacht en dat tevens voldaan moet worden aan de voorschriften van art. 450, derde lid, Sv. Welke mededelingen in het onderhavige geval van de kant van griffie zijn gedaan, is niet duidelijk. Niet uitgesloten is dat (onder meer) is meegedeeld dat de machtiging moet worden getekend. Dat is echter niet juist, omdat zelfs als de te tekenen volmacht een bijzondere zou zijn geweest, het rechtsmiddel niet door een derde particulier namens verdachte bij brief kan worden aangewend. Verschijning op de griffie is nu eenmaal nodig.
20. Hoe dan ook staat hier dus niet vast dat de griffie, die terecht constateerde dat het hoger beroep (bepaald) niet vlekkeloos werd ingesteld, de vertegenwoordiger van verdachte adequaat heeft geïnformeerd. In het licht van de eerder vermelde faxberichten is niet voor misverstand vatbaar dat verdachte hoger beroep wenste in te stellen. De brief van [betrokkene 1] is bezwaarlijk anders te verstaan dan als een uiting namens verdachte om hoger beroep in te stellen. Dat de getekende machtiging pas na afloop van de appeltermijn is ingekomen, kan verdachte niet worden tegengeworpen. De beslissing van het hof om verdachte wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep is onjuist.
21. Te verdedigen is dat nader onderzoek door het hof diende en thans nog dient te volgen met betrekking tot de vraag of er door de griffie inderdaad adequate informatie is verstrekt. Als blijkt dat die informatie niet is verstrekt, dan moet het verstrekken van de gebrekkige informatie niet voor rekening van verdachte komen. Mede in het licht van het verschijnen van verdachte en zijn raadsvrouwe ter terechtzitting van het hof kan dan goed worden verdedigd dat verdachte ontvankelijk is in het hoger beroep. Als blijkt dat de griffie wel de juiste informatie heeft verstrekt, valt de bijl: verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep. Dat de vertegenwoordiger van verdachte ondanks door de griffie verstrekte anders luidende inlichtingen volhardt in een wijze van instellen van hoger beroep die de wet niet kent, komt dan voor rekening van verdachte. In dat geval kan het gebrek niet geheeld worden door verschijning van verdachte en/of zijn (gemachtigde) raadsvrouwe ter terechtzitting van het hof.
22. Deze zaak staat of valt bij de verdere afdoening door het hof met het antwoord op de vraag hoe ver de inlichtingenplicht van de griffie gaat. Een vlotte en doelmatige rechtspleging is er niet bij gebaat dat van de griffie wordt gevraagd om juridisch complexe vragen over het aanwenden van rechtsmiddelen te beantwoorden. Het komt mij voor dat hier nog niet van een erg complexe juridische vraag sprake is. Een derde die geen advocaat is, kan niet per brief hoger beroep instellen en dat had op zijn minst moeten worden meegedeeld. Ook de mededeling om het instellen van hoger beroep in een geval dat de verdachte daartoe niet in staat is, over te laten aan een advocaat, zou adequaat zijn.
23. Het middel slaagt.
24. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
25. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het hof, teneinde deze op het bestaande beroep opnieuw te berechten en af te doen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden