ECLI:NL:PHR:2018:1234

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
5 november 2018
Zaaknummer
17/02285
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. T.N.B.M. Spronken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van het arrest van het hof in verband met opzetheling van een gestolen drone

In deze zaak gaat het om de verdachte die op 12 april 2017 door het gerechtshof Amsterdam is veroordeeld voor opzetheling van een drone met toebehoren. De verdachte kreeg een geldboete van € 750,- of vijftien dagen hechtenis. De advocaat van de verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij één middel van cassatie is voorgesteld dat zich richt tegen de bewezenverklaring van opzetheling. De verdachte zou ten tijde van het voorhanden krijgen van de drone niet geweten hebben dat deze van diefstal afkomstig was. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de drone op 29 juni 2016 aan een benadeelde heeft overhandigd, terwijl deze drone op 26 juni 2016 was gestolen. De verdachte heeft verklaard dat hij de drone op verzoek van een vriend heeft overhandigd en dat hij niet wist dat het goed gestolen was. Het hof heeft deze verklaring als onaannemelijk beoordeeld, omdat de verdachte geen concrete gegevens over de vriend kon verstrekken en geen melding heeft gemaakt van deze vriend aan de politie. Het hof concludeert dat de verdachte wist dat de drone van misdrijf afkomstig was en heeft de bewezenverklaring van opzetheling gehandhaafd. De advocaat-generaal adviseert de Hoge Raad om het arrest van het hof te vernietigen en de zaak terug te wijzen naar het gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling. De Hoge Raad oordeelt dat de bewezenverklaring niet voldoende is onderbouwd en dat de bestreden uitspraak niet naar de eisen der wet is gemotiveerd. Het middel slaagt, en de Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof.

Conclusie

Nr. 17/02285
Zitting: 6 november 2018
Mr. T.N.B.M. Spronken
Conclusie inzake:
[verdachte]
De verdachte is bij arrest van 12 april 2017 door het gerechtshof Amsterdam wegens opzetheling veroordeeld tot een geldboete van € 750,-, subsidiair vijftien dagen hechtenis.
Mr. B.R. Koenders, advocaat te Amsterdam, heeft namens verdachte één middel van cassatie voorgesteld.
Het
middelricht zich tegen de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van een drone met toebehoren wist dat dit een door misdrijf verkregen goed betrof.
3.1. Ten laste van de verdachte heeft het hof bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 26 juni tot en met 29 juni 2016 te Amsterdam, een goed te weten een drone met toebehoren voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.”
3.2. In het verkort arrest heeft het hof met betrekking tot het in hoger beroep gevoerde verweer dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van opzetheling omdat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de drone niet wist dat deze van diefstal afkomstig was, de volgende nadere bewijsoverweging opgenomen:
“Het hof overweegt hiertoe op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep als volgt.
Op 29 juni 2016 doet [betrokkene 1] mede namens benadeelde [betrokkene 2] aangifte van diefstal van een drone met de gehele kofferset en toebehoren die op 26 juni 2016 tussen 18.00 uur en 22.00 uur uit zijn auto is gestolen (dossierpagina 3-5). Op 28 juni 2016 ziet [betrokkene 2] voornoemd dat de drone met de gehele kofferset en toebehoren sinds 27 juni 2016 werd aangeboden op marktplaats (dossierpagina 3-5). Hierop heeft [betrokkene 2] uit eigen beweging telefonisch een afspraak gemaakt met de aanbieder van de drone. Op 29 juni 2016 is [betrokkene 2] , onder begeleiding van een opsporingsambtenaar, naar de afgesproken plaats, het Rembrandtpark in Amsterdam, gegaan. In het park heeft [betrokkene 2] eerst telefonisch contact gehad met de aanbieder van de drone en na even wachten kwam hij aanlopen (dossierpagina 16). Na contact te hebben gemaakt heeft de aanbieder de koffer die hij bij zich had geopend en de drone overhandigd aan [betrokkene 2] (dossierpagina 14-15). De ook in het park aanwezige opsporingsambtenaar heeft een onderzoek ingesteld, waarbij hij heeft vastgesteld dat het serienummer van de overhandigde drone overeen komt met het nummer van de drone die als gestolen is opgegeven. Hierop is de aanbieder van de drone, de verdachte, aangehouden (dossierpagina 8).
Het hof dient vervolgens te oordelen over de vraag of de verdachte wist dan wel moest vermoeden dat het door hem overhandigde goed, de drone, van diefstal afkomstig was.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij de drone in het park aan [betrokkene 2] heeft overhandigd op verzoek van een vriend met de naam [betrokkene 3] en dat hij niet wist dat de drone van diefstal afkomstig was. [betrokkene 3] was een bekende uit de buurt en hij zou € 50,- van [betrokkene 3] krijgen voor het overhandigen van de drone.
Het hof acht deze eerst ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebrachte niet verifieerbare verklaring van de verdachte zodanig vaag dat het hof deze als onaannemelijk aanmerkt. Immers na daar ter terechtzitting van het hof meerdere keren naar gevraagd te zijn, heeft de verdachte geen enkel concreet gegeven omtrent deze [betrokkene 3] kunnen overleggen. Evenmin heeft de verdachte concrete gegevens over [betrokkene 3] aan de politie overhandigd. Dit klemt des te meer nu de verdachte heeft aangegeven op 29 juni 2016 nog telefonisch contact met [betrokkene 3] te hebben gehad, dus toen had het op de weg van de verdachte gelegen om dit telefoonnummer van [betrokkene 3] aan de politie te overhandigen dan wel melding hiervan te maken tegenover de politie.
Dat heeft de verdachte niet gedaan. In zijn verhoor bij de politie op 29 juni 2016 heeft de verdachte niet over [betrokkene 3] gesproken. Als reactie op de aan hem voorgehouden verdenking van heling heeft de verdachte bij de politie verklaard: (..) ik weet niet wat ik daaraan kan veranderen’ (dossierpagina 21). Voorts heeft de verdachte op 29 juni 2016 zelf afstand gedaan van het gestolen goed (dossierpagina 26).
Onder deze omstandigheden komt het hof tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte wist dat de drone die hij met bijbehorende kofferset en toebehoren in zijn bezit had van misdrijf afkomstig was en dat hij aldus opzettelijk de drone met kofferset en toebehoren in zijn bezit heeft gehad. Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het subsidiair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
3.3. In de aanvulling op het verkort arrest zijn de volgende bewijsmiddelen opgenomen:
“1. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 29 maart 2017.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik heb op 29 juni 2016 de koffer met de drone in het Rembrandtpark in Amsterdam aan een vrouw overhandigd.
2. Een proces-verbaal met nummer PL 1300-2016140632-1 van 29 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 03-06).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 29 juni 2016 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Ik ben mede namens de benadeelde [betrokkene 2] gerechtigd tot het doen van aangifte van diefstal. Op zondag 26 juni 2016 omstreeks 18:00 uur had ik mijn drone van het merk DJI Phantom 3 in een complete kofferset met toebehoren in mijn voertuig staan. Omstreeks 22:00 uur die zondag kwam ik terug bij mijn voertuig en zag ik dat mijn drone niet meer in mijn voertuig lag. Mijn vriendin (het hof begrijpt uit de context: [betrokkene 2] ) ging op dinsdag (het hof begrijpt: 28 juni 2016) op Marktplaats kijken en zag dat de drone met de gehele kofferset en toebehoren op maandag (het hof begrijpt uit de context: 27 juni 2016) werd aangeboden op Marktplaats. Daarbij was een foto van het internet gepost en een tekst gekopieerd en geplakt van een reclamesite. De plaats van
aanbieden is één straat verder dan de diefstal.
Bijlage goederen (onder andere)
Voertuig : Helikopter
Serienummer : [001]
Bijzonderheden : Drone
3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PLI300-2016140632-5 van 29 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s 14-15).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Ik, verbalisant, werd door collega [verbalisant 3] geattendeerd op het volgende. Op zondag 26 juni (liet hof begrijpt uit de context: 2016) tussen 18:00 en 22:00 uur heeft een diefstal uit een auto plaatsgevonden waarbij een drone in (een) koffer is weggenomen. De aangeefster (liet hof begrijpt hier en telkens: [betrokkene 2] ) heeft gezien dat de drone op 28 juni (het hof begrijpt: 2016) te koop werd aangeboden op Marktplaats. Collega [verbalisant 3] vertelde dat aangever (het hof begrijpt hier en telkens: [betrokkene 1] ) uit eigen beweging een afspraak had gemaakt met de verkoper van de gestolen drone. Aangeefster [betrokkene 2] vertelde mij dat haar vriend (het hof begrijpt: aangever [betrokkene 1] ) aangifte had gedaan van diefstal van de drone die een dag na de diefstal al op Marktplaats werd aangeboden. Aangeefster had met de verkoper in het Rembrandtpark afgesproken. Ik verbalisant, ben (het hof begrijpt: op 29 juni 2016) met de aangeefster in de richting van het Rembrandtpark gereden en ben vervolgens achter haar aangelopen naar het park. Ik heb constant zicht op haar gehouden. Ik zag dat aangeefster contact maakte met een man met een Noord-Afrikaans uiterlijk. Ik zag dat aangeefster en de man plaatsnamen op een bankje in het park. Ik zag dat de man een met hem meegevoerde zwarte koffer openmaakte. Ik zag dat de man een witte drone uit de koffer haalde en deze aan de aangeefster overhandigde. Ik zag vervolgens dat de aangeefster knikte. De verdachte is om 17:30 uur op mijn aanwijzen aangehouden ter zake heling.
Ik, verbalisant, heb vervolgens een onderzoek ingesteld naar het serienummer van de drone. Ik zag dat het serienummer overeenkwam met het nummer van de door de aangeefster meegebrachte documentatie.
Ik zag onder andere het serial number: [001] .
Verdachte: [verdachte] (man), geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] .”
3.4. Bij de beoordeling van het middel kan het volgende worden vooropgesteld. De bewezenverklaring is toegespitst op art. 416 lid 1 aanhef onder a Sr, oftewel opzetheling. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:644 een voorafgaande beschouwing gewijd aan het bewijs en de kwalificatie van verschillende vermogensdelicten, waaronder (opzet)heling. Deze beschouwing, voor zover voor de bespreking van dit middel relevant, houdt in:
“2.3.1. (…) Van belang is ook dat voor een bewezenverklaring van opzet- of schuldheling dient te worden vastgesteld dat de verdachte ‘ten tijde van’ bijvoorbeeld het voorhanden ‘krijgen’ wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een ‘door misdrijf verkregen goed’ betrof. Daarbij kan onder omstandigheden een rol spelen of de verdachte een aannemelijke verklaring heeft gegeven met betrekking tot het voorhanden hebben van het voorwerp.”.
3.5. Voor een veroordeling ter zake van opzetheling is vereist dat de verdachte ten tijde van het verwerven en het voorhanden krijgen van het goed wist dat dit een door misdrijf verkregen goed betrof. Voorwaardelijk opzet is in dit kader voldoende. [1] Het enkele aantreffen van van misdrijf afkomstige goederen bij de verdachte is ontoereikend om bewezen te verklaren dat hij wist dat het goed door misdrijf was verkregen. [2] De rechter zal dus veelal in een nadere bewijsoverweging moeten aangeven waaruit hij afleidt dat de verdachte dit wist ten tijde van de verkrijging van het goed. Dat de verdachte een ongeloofwaardige verklaring geeft kan erop duiden dat hij iets te verbergen heeft, maar brengt nog niet zonder meer mee dat hij wist dat het goed door misdrijf was verkregen. [3]
3.6. In zijn conclusie voorafgaand aan het hiervoor onder 7 genoemde arrest wees mijn ambtgenoot Harteveld erop dat het bewijs dat de verdachte ten tijde van het moment van voorhanden krijgen wist dat het goed uit misdrijf afkomstig was niet altijd makkelijk te leveren is, zeker als de verdachte er het zwijgen toedoet en er geen aanvullende bewijsmiddelen zijn. In dergelijke gevallen komt het aan op de vaststelling van de feiten en omstandigheden van het geval. Daarbij kunnen volgens hem twee factoren van belang zijn, te weten: i) een relatief kort tijdsverloop na de diefstal en ii) het ontbreken van een (aannemelijke) verklaring voor het aantreffen van het gestolen goed. Bij die laatste factor speelt de procesopstelling van de verdachte een rol. Indien de verdachte geen helderheid verschaft over de aangetroffen goederen, kunnen daaraan bewijsrechtelijke gevolgen worden verbonden. [4]
3.7. Hoewel in de onderhavige zaak de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep een verklaring heeft afgelegd – en dus anders dan in de hiervoor beschreven situatie geen sprake is van een zwijgende verdachte – heeft het hof die verklaring onaannemelijk geacht. Dan komt het aan op de vaststelling van de feiten en de omstandigheden van het geval.
3.8. Naar mijn mening kan de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte ‘ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof’ niet zonder meer worden afgeleid uit de bewijsvoering van het hof. Deze wetenschap kan immers niet worden ontleend aan de bewijsmiddelen die in de aanvulling op het verkorte arrest zijn opgenomen. Evenmin blijkt uit de nadere bewijsoverwegingen van het hof dat de verdachte
ten tijde van het voorhanden krijgenvan de drone met koffer wist dat deze door misdrijf verkregen waren. De bestreden uitspraak is derhalve niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.9. Het middel slaagt.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.HR 19 januari 1993, ECLI:NL:HR:1993:AD1812 en HR 16 februari 1993, ECLI:NL:HR:1993:AD1828.
2.HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:949.
3.HR 10 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:536; zie ook HR 13 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ3675.
4.ECLI:NL:PHR:2017:240. Zie ook de conclusie voor het arrest van de Hoge Raad van 11 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1315, waarin de Hoge Raad het cassatieberoep heeft verworpen met toepassing van art. 81 RO, ECLI:NL:PHR:2017:635.