In deze zaak gaat het om de verdachte die op 12 april 2017 door het gerechtshof Amsterdam is veroordeeld voor opzetheling van een drone met toebehoren. De verdachte kreeg een geldboete van € 750,- of vijftien dagen hechtenis. De advocaat van de verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij één middel van cassatie is voorgesteld dat zich richt tegen de bewezenverklaring van opzetheling. De verdachte zou ten tijde van het voorhanden krijgen van de drone niet geweten hebben dat deze van diefstal afkomstig was. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de drone op 29 juni 2016 aan een benadeelde heeft overhandigd, terwijl deze drone op 26 juni 2016 was gestolen. De verdachte heeft verklaard dat hij de drone op verzoek van een vriend heeft overhandigd en dat hij niet wist dat het goed gestolen was. Het hof heeft deze verklaring als onaannemelijk beoordeeld, omdat de verdachte geen concrete gegevens over de vriend kon verstrekken en geen melding heeft gemaakt van deze vriend aan de politie. Het hof concludeert dat de verdachte wist dat de drone van misdrijf afkomstig was en heeft de bewezenverklaring van opzetheling gehandhaafd. De advocaat-generaal adviseert de Hoge Raad om het arrest van het hof te vernietigen en de zaak terug te wijzen naar het gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling. De Hoge Raad oordeelt dat de bewezenverklaring niet voldoende is onderbouwd en dat de bestreden uitspraak niet naar de eisen der wet is gemotiveerd. Het middel slaagt, en de Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof.