6.1. Het middel bevat de klacht dat uit het proces-verbaal niet blijkt dat een machtiging als bedoeld in art. 117 Sv is gegeven en dat het oordeel van de rechtbank dat het beslag geëindigd is, welk oordeel mede wordt gemotiveerd met de overweging dat de rechtbank is gebleken dat een dergelijke machtiging is afgegeven, onvoldoende met redenen is omkleed dan wel onbegrijpelijk is.
6.2. Art. 117 leden 1 en 2 Sv luiden:
“1. De inbeslaggenomen voorwerpen worden niet vervreemd, vernietigd, prijsgegeven of tot een ander doel dan het onderzoek bestemd, tenzij na verkregen machtiging.
2. De in het eerste lid bedoelde machtiging kan door het openbaar ministerie worden verleend ten aanzien van voorwerpen
a. die niet geschikt zijn voor opslag;
b. waarvan de kosten van de bewaring niet in een redelijke verhouding staan tot hun waarde;
c. die vervangbaar zijn en waarvan de tegenwaarde op eenvoudige wijze kan worden bepaald.
(…)”
6.3. Art. 134 lid 2 en onder c Sv luidt:
“2. Het beslag wordt beëindigd doordat (…)
c. de machtiging als bedoeld in artikel 117 is verleend en het voorwerp niet om baat is vervreemd.”
6.4. Het proces-verbaal van de raadkamerbehandeling van 3 oktober 2017 houdt – voor zover van belang – het volgende in:
“Klager:
(…)
is niet verschenen.
Evenmin is aanwezig mr. Ketting, advocaat te Amsterdam.
De rechter deelt mede dat aan de orde is de behandeling van het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de inbeslaggenomen scooter inmiddels is vernietigd.
De rechtbank sluit het onderzoek in raadkamer en deelt mee dat uiterlijk 31 oktober 2017 uitspraak zal worden gedaan.”
6.5. De bestreden beschikking houdt – voor zover van belang – het volgende in:
“1. De procedure
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
• het klaagschrift, dat - ondertekend door of namens klagers - tijdig is ingediend ter griffie van het op grond van artikel 552a Sv bevoegde gerecht;
• de kennisgeving inbeslagneming;
• het proces-verbaal van het onderzoek door de raadkamer van 3 oktober 2017, waaruit blijkt dat de officier van justitie, mr. Peters, is gehoord.
Klager en diens raadsman, mr. Ketting, zijn behoorlijk opgeroepen doch niet bij de behandeling van onderhavig klaagschrift in raadkamer verschenen.
2. De beoordeling
Namens klager is aangevoerd dat in het kader van een strafrechtelijk onderzoek een scooter, merk Piaggio Vespa LX50 onder klager in beslag is genomen. Klager is eigenaar van voornoemde scooter en wordt bezwaard door de inbeslagneming en het voortduren daarvan. Klager heeft voornoemde scooter destijds via Marktplaats gekocht voor een bedrag van € 750,-. Het belang van Strafvordering verzet zich niet tegen teruggave van de scooter.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de inbeslaggenomen scooter inmiddels is vernietigd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 134, tweede lid onder c, Sv wordt het beslag beëindigd doordat een machtiging tot vernietiging van de inbeslaggenomen voorwerpen wordt gegeven en er niet om baat is vervreemd. Gebleken is dat een dergelijke machtiging is gegeven en dat de scooter op 6 april 2017 is vernietigd. Nu de inbeslaggenomen scooter door vernietiging niet langer beschikbaar is en het beslag daarmee is beëindigd, dient klager niet ontvankelijk te worden verklaard in zijn klaagschrift.
3. De beslissing
De rechtbank:
verklaart klager niet ontvankelijk in zijn klaagschrift.”
6.6. De raadsvrouw van de klager heeft de Hoge Raad verzocht om toezending van de machtiging als bedoeld in art. 117 Sv omdat deze zich niet bij de door de Hoge Raad aan haar toegezonden afschriften van de stukken bevond.
6.7. Daarop is op 16 januari 2018 namens de griffier van de Hoge Raad aan de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, verzocht om de toezending van (onder andere) een afschrift van de machtiging ex art. 117 lid 2 Sv. Daarbij is de rechtbank tevens verzocht of, in geval mocht blijken dat een opgevraagd stuk in het ongerede is geraakt, niet meer kan worden aangeleverd of geen deel heeft uitgemaakt van het dossier, dit te berichten door middel van een schriftelijke verklaring die is ondertekend door de voorzitter en/of de behandelend griffier van de betrokken strafkamer.
6.8. In reactie op dit verzoek heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, op 19 februari 2018 ten aanzien van de machtiging ex art. 117 Sv bij een door de betrokken rechter en griffier ondertekend schrijven het volgende verklaard:
“De betreffende machtiging ex artikel 117, tweede lid, Sv (tot vernietiging van de onder klager inbeslaggenomen scooter) heeft niet bij de onderliggende stukken gezeten. Uit de overige stukken is de rechtbank echter gebleken dat een dergelijke machtiging wel is afgegeven en dat de scooter op 6 april 2017 is vernietigd. Op het formulier van het beslagportaal en/of de kvi stond een met de hand geschreven aantekening - voorzien van een paraaf -, inhoudende de mededeling dat de scooter op 6 april 2017 is vernietigd. Bij navraag door de rechter ter zitting heeft de officier van justitie ook bevestigd dat de scooter is vernietigd en dat daartoe ook een machtiging is verleend.”
6.9. De Hoge Raad heeft de schriftelijke mededeling van de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 maart 2018 aan de raadsvrouw toegezonden en haar in de gelegenheid gesteld een aanvullende schriftuur in te zenden. In de aanvullende schriftuur, die op 15 maart 2018 bij de Hoge Raad is binnengekomen, persisteert de raadsvrouw bij de klacht. Daartoe wordt gesteld dat uit het proces-verbaal van de raadkamerbehandeling, dat als kenbron dient te worden aangemerkt van hetgeen bij die behandeling is voorgevallen, niet blijkt dat door de rechter bij de officier van justitie is nagevraagd of er een machtiging is verleend tot vernietiging, noch dat de officier van justitie heeft aangegeven dat die machtiging is verleend. Nu ook uit de met de hand geschreven aantekening op het formulier van het beslagportaal en/of de kvi niet van een machtiging tot vernietiging kan blijken, blijft de steller van het middel vasthouden aan de klacht dat de vaststellen van de rechtbank dat een machtiging in de zin van art. 117 lid 2 Sv is afgegeven, onvoldoende met redenen is omkleed dan wel onbegrijpelijk is.
6.10. Tot zover een weergave van de gang van zaken in de cassatieprocedure. Ik kom dan nu toe aan een inhoudelijke bespreking van de klacht.
6.11. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat het proces-verbaal in beginsel als kenbron moet worden beschouwd van hetgeen ter terechtzittingof bij de behandeling in raadkameris voorgevallen. Als uitgangspunt geldt dus dat aangenomen wordt dat wat in het proces-verbaal is vermeld ook in werkelijkheid is geschied en andersom dat wat daarin niet is vermeld, in de regel wordt geacht niet te zijn voorgevallen.De woorden “in de regel” impliceren dat op deze uitgangspunten uitzonderingen worden gemaakt. Van Dorst wijst in dit verband op de mogelijkheid van de Hoge Raad om met name in beschikkingszaken op grond van art. 83 RO nadere inlichtingen in te winnen.Het gaat dan om informatie waarmee vergissingen kunnen worden hersteld, bijvoorbeeld als uit de uitspraak onvoldoende duidelijk blijkt welke rechters deze gewezen hebben, of om na te gaan of het inbeslaggenomen goed reeds is teruggegeven of vernietigd. Van Dorst wijst bij de mogelijkheden die openstaan tot het inwinnen van nadere inlichtingen op grond van art. 83 RO, ook op een arrest van de Hoge Raad van 15 december 2009, waarin het ging om een onvolledig proces-verbaal van de terechtzitting.Het arrest bevatte een zin die de verdachte op de terechtzitting zou hebben uitgesproken en die niet in het proces-verbaal was opgenomen. De Hoge Raad heeft op de voet van art. 83 RO inlichtingen ingewonnen bij de voorzitter van het hof en heeft het op grond van de brief van de voorzitter ervoor gehouden dat als gevolg van een kennelijk misslag was verzuimd het bedoelde deel van de verklaring van de verdachte in het proces-verbaal van de terechtzitting op te nemen. De Hoge Raad heeft vervolgens het proces-verbaal met verbetering van die misslag gelezen.
6.12. Wat betekent dat nu voor onderhavige zaak? Ik spits mij toe op het onderdeel van de bestreden beschikking in onderhavige zaak waarop de klacht is gericht, namelijk dat de rechtbank is gebleken dat een machtiging tot vernietiging als bedoeld in art. 117 Sv is gegeven. De inlichtingen die nadien bij brief d.d. 19 februari 2018 door de voorzitter van de rechtbank aan de Hoge Raad ingevolge art. 83 RO zijn verstrekt bevatten verschillende soorten informatie:
- De mededeling dat de machtiging tot vernietiging ex art. 117 Sv zich niet bij de stukken heeft bevonden.
- Een nadere motivering van de beschikking, namelijk dat de rechtbank uit de overige stukken is gebleken dat een machtiging ex art. 117 Sv is afgegeven. Daarbij wordt verwezen naar het formulier van het beslagportaal en/of de kvi waarop een met de hand geschreven aantekening - voorzien van een paraaf -, staat dat de scooter op 6 april 2017 is vernietigd.
- En een aanvulling van het proces-verbaal van de zitting, die inhoudt dat de officier van justitie tijdens de raadkamerbehandeling desgevraagd heeft bevestigd dat een machtiging tot vernietiging is afgegeven.
6.13. Hoe moet nu met deze informatie verstrekt door de rechtbank in de onderhavige cassatieprocedure worden omgegaan? De bestreden beschikking verwijst niet naar een mededeling die de officier van justitie tijdens de raadkamerbehandeling heeft gedaan, zodat deze zaak afwijkt van de hierboven onder 6.11. aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad van 15 december 2009. Het gaat hier dus niet om een kennelijke misslag, zoals bedoeld in voormeld arrest, waarbij uit de nader ingewonnen informatie door de Hoge Raad ex art. 83 RO bleek dat de mededeling die in het arrest was opgenomen per abuis niet in het proces-verbaal van de terechtzitting was vermeld. In de onderhavige zaak staat de mededeling die de officier van justitie zou hebben gedaan noch in de beschikking noch in het proces-verbaal van de raadkamerbehandeling. Wat dat aangaat ben ik het met de steller van het middel eens dat het proces-verbaal van behandeling in raadkamer niet achteraf door een schriftelijke verklaring van de rechter en de griffier kan worden aangevuld, met dien verstande dat daarin moet worden gelezen dat de rechtbank ter zitting over de machtiging tot vernietiging een vraag heeft gesteld en de officier van justitie hierop bevestigd heeft dat daartoe een machtiging is verleend, zonder dat er uit een ander stuk aannemelijk wordt dat de officier van justitie deze mededeling inderdaad heeft gedaan. Dat zou het uitgangspunt dat het proces-verbaal als kenbron moet worden beschouwd van hetgeen zich ter zitting heeft afgespeeld naar mijn mening te zeer uithollen. Door de griffier van de Hoge Raad is aan de rechtbank om een dergelijke aanvulling ook niet gevraagd. Verzocht is een afschrift van de machtiging ex art. 117 lid 2 Sv aan de Hoge Raad te doen toekomen en indien deze in het ongerede is geraakt, niet meer kan worden aangeleverd of geen deel heeft uitgemaakt van het dossier, dit te bevestigen door middel van een schriftelijke verklaring die is ondertekend door de voorzitter en/of de behandelend griffier van de betrokken strafkamer. Niet meer en niet minder.
6.14. Naar mijn mening kan de motivering van de beschikking al helemaal niet via een later schrijven ondertekend door de voorzitter en de griffier aan de Hoge Raad worden aangevuld, zoals de rechtbank in feite heeft gedaan. Hierop kan in cassatie dus geen acht worden geslagen.
6.15. Dan blijft over dat in cassatie als vaststaand mag worden aangenomen dat de machtiging ex art. 117 Sv zich niet bij de stukken heeft bevonden. Als nu zou blijken dat de overweging van de rechtbank in de beschikking, dat gebleken is dat een dergelijke machtiging is gegeven, zonder dat de rechtbank heeft duidelijk gemaakt waarop deze vaststelling berust, op enig ander stuk in het dossier kan zijn gebaseerd, dan zou nog de vraag kunnen worden gesteld of de klager enig belang heeft bij het middel.
6.16. Het dossier bevat een uitdraai van het beslagportaal, waarin staat vermeld als huidige status:
“5. Afgedaan door KBH/WME”,
met als reden voor afdoening:
“vernietigd iov hOvJ door KBH.”