Verdachte deed deze uitlatingen tegen zijn ex-vrouw die een relatie had met aangever [betrokkene 1] . Tussen verdachte en zijn ex-vrouw was geen vertrouwelijkheid afgesproken. Hiermee heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de bewuste uitlatingen [betrokkene 1] ter ore zouden komen.”
4.3. In de toelichting op het middel wordt terecht vooropgesteld dat voor een veroordeling wegens bedreiging met zware mishandeling ex art. 285 lid 1 Sv onder meer is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hem zwaar lichamelijk letsel zou kunnen worden toegebracht en dat het opzet van de verdachte op beide aspecten was gericht.
4.4. In de eerste plaats klaagt de steller van het middel dat het hof zonder nadere toelichting heeft geoordeeld dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de bewuste uitlatingen de aangever ter ore zouden komen. Daarnaast bevat het middel de klacht dat bij de aangever niet de redelijke vrees heeft kunnen ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Ten aanzien van beide klachten wordt telkens een beroep gedaan op de omstandigheid dat de uitlatingen door de verdachte zijn gedaan in een therapeutische sessie met zijn ex-vrouw.
4.5. Voor zover het middel klaagt dat het hof zijn oordeel ten aanzien van het bij de verdachte aanwezige (voorwaardelijk) opzet op het feit dat de aangever op de hoogte zou raken van de uitlatingen in het geheel niet heeft gemotiveerd, faalt het bij gebrek aan feitelijke grondslag. Het hof heeft immers overwogen dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn bedreiging ter kennis van de aangever zou komen omdat de verdachte de uitlatingen deed tegen zijn ex-vrouw die een relatie had met de aangever en bovendien tussen de aangever en zijn ex-vrouw, voor zover het de therapeutische sessie betrof, geen vertrouwelijkheid was afgesproken. Dit oordeel acht ik niet onbegrijpelijk, ook niet in het licht van het in hoger beroep gevoerde verweer. In zoverre faalt het middel.
4.6. Verder voert de steller van het middel aan dat gezien de context van de therapiesessies waarin de uitlatingen door de verdachte zijn gedaan, het hof niet tot het oordeel kon komen dat sprake is van een strafbare bedreiging nu de uitlatingen bij de aangever niet de redelijke vrees konden doen ontstaan dan hij zwaar lichamelijk letsel op zou lopen.
4.7. Het hof heeft geoordeeld dat de uitlatingen “ik ga hem invalide slaan” en “ik ga [betrokkene 1] wat aandoen” in onderlinge samenhang dienen te worden beschouwd en de gebruikte bewoordingen op zichzelf bedreigend zijn. Dat oordeel komt mij allerminst onbegrijpelijk voor.
4.8. Kan, tot slot, de context – de therapeutische sessie – waarin de uitlatingen zijn gedaan het bedreigende karakter daarvan ontnemen? Als de geuite woorden op zichzelf genomen een bedreiging inhouden mag als regel worden aangenomen dat die woorden bij degene tot wie zij waren gericht, de redelijke vrees konden doen ontstaan. Dat kan anders zijn als uit de context blijkt dat er niet echt sprake is van een bedreiging, bijvoorbeeld als iemand een ander toevoegt “ik maak je af” bij het begin van een potje tennis. Ook als het gaat om een emotionele ontlading of uitingen die uit boosheid of drift worden gedaan hoeft er geen sprake te zijn van een reële bedreiging.
4.9. Het gaat in onderhavige zaak echter om uitlatingen die zijn gedaan in de context van serieuze problemen tussen de verdachte en diens ex-vrouw, die een relatie had met de aangever. Dat deze uitlatingen tijdens een therapiesessie zijn gedaan maakt niet dat daardoor de uitlatingen hun realiteitsgehalte verliezen.
4.10. Ik ben derhalve van mening dat het oordeel van het hof dat de bedreigingen van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn geschied dat bij de aangever in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen, niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is, mede in aanmerking genomen hetgeen door of namens de verdachte in hoger beroep is aangevoerd, ook voldoende gemotiveerd.
4.11. Het middel faalt.