Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
6.3.4De persoon van verdachte
De rechtbank stelt voorop dat voor haar het fysieke en mentale lijden van verdachte ter terechtzitting kenbaar is geworden. Verdachte moet leven met de overtuiging dat hij op enig moment door zijn ex-werkgever is vergiftigd met nanodeeltjes, hetgeen bij hem lichamelijke (pijn)klachten heeft veroorzaakt. Verdachte is vanwege het vorenstaande verwikkeld in een reeds langslepende kwestie met zijn voormalig werkgever. Het einde van die zaak is voor verdachte kennelijk nog lang niet in zicht. Deze kwestie beheerst het leven van verdachte.
Stoornis en toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte acht geslagen op de volgende stukken:
- een Pro Justitia-rapport psychologisch onderzoek d.d. 17 november 2015, opgesteld door B.Y. van Toom, GZ-psycholoog;
- een Pro Justitia-rapport psychiatrisch onderzoek d.d. 1 december 2015, opgesteld door drs. P. van der Graaff, psychiater;
- een Pro Justitia-rapport d.d. 19 april 2016, opgemaakt door I .Schilperoord, psycholoog, en F.R. Kruisdijk, psychiater, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC-rapport);
- de reclasseringsadviezen van het Leger de Heils van 9 november 2015 en 4 mei 2016, opgemaakt door I. van ’t Wout, reclasseringswerker.
Verdachte heeft in alle gevallen geweigerd zijn medewerking te verlenen.
Uit het PBC-rapport in het bijzonder blijkt, kort samengevat, het volgende.
Verschillende referenten hebben vanaf 2008 een gedragsverandering bij verdachte waargenomen. Verdachte had de overtuiging bekomen dat hij was vergiftigd. Hij zou als proefkonijn zijn gebruikt. Hierdoor kreeg verdachte ook lichamelijke (pijn)klachten. Uiteindelijk beschuldigt verdachte zijn voormalig werkgever van het hem stiekem toedienen van nanodeeltjes. Die werkgever is meermalen het slachtoffer geworden van bedreiging en vernieling gepleegd door verdachte.
Verdachte is naar aanleiding van gepleegde strafbare feiten meermalen in een strafrechtelijk kader onderzocht. Zo is verdachte in 2009 gediagnosticeerd met een waanstoornis, cannabismisbruik en een persoonlijkheidsstoornis NAO (niet-nader omschreven). Ook zijn in dat onderzoek fluctuerende psychotische symptomen benoemd die aangeduid kunnen worden als hallucinatoir van origine, waaronder gevoelshallucinaties aan de benen en geslachtsorganen. Daarnaast worden vergiftigings- en beïnvloedingswanen genoemd. Uit de in het onderzoek-betrokken stukken is niet gebleken dat verdachte op enigerlei wijze is behandeld.
De overtuiging van verdachte dat hij is vergiftigd is persistent gebleken. Zo betrekt hij ook overheidsinstanties bij zijn overtuiging dat hij als proefkonijn is gebruikt. Verdachte leeft met het idee dat zijn ex-werkgever werkzaam was voor en geld kreeg van de Nederlandse staat en dat ook advocaten, officieren van justitie en rechters bij het complot zijn betrokken. Verdachte ’s beleving van de vijandige en hem benadelende buitenwereld lijkt dan ook te leiden tot strafbare acties om zijn vermeende recht te halen.
Aangezien verdachte heeft geweigerd mee te werken aan enig lichamelijk en psychisch onderzoek bestaat bij de deskundigen slechts een sterk vermoeden van een persisterende waanstoornis uit 2008. De deskundigen onthouden zich verder van een oordeel over de (on)toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Verdachte heeft ter terechtzitting meermalen herhaald dat hij door zijn toenmalige werkgever met nanodeeltjes is vergiftigd. Hij is ervan overtuigd dat sprake is van een grote samenzwering van de Nederlandse staat. Verdachte wil erkenning en een schadevergoeding voor wat hem is aangedaan. Hij lijdt niet aan een waanstoornis en behandeling is dan ook niet noodzakelijk, aldus verdachte. Over zijn situatie voelt hij zich machteloos.
Gezien het vorenstaande is voor de rechtbank voldoende komen vast te staan dat verdachte al vanaf 2008 en ook nog ten tijde van het plegen van de feiten lijdt een persistente waanstoornis. Deze stoornis beïnvloedt evident het handelen van verdachte. De rechtbank acht verdachte dan ook verminderd toerekeningsvatbaar, hetgeen een enigszins. strafmatigende werking heeft op de op te leggen gevangenisstraf.
Recidivegevaar
De psychologen en psychiater hebben geen oordeel kunnen geven over het recidivegevaar, omdat verdachte niet heeft meegewerkt aan het onderzoek. De reclassering schat de kans dat verdachte opnieuw een geweldsmisdrijf zal begaan bij het uitblijven van een adequate behandeling echter in als hoog.
De voorzitter heeft verdachte ter terechtzitting gevraagd of de rechtbank zich zorgen moet maken dat verdachte bij een eventuele volgende discussie met zijn huidige raadsman wéér fysiek de confrontatie aan zal gaan. Hoewel verdachte na aandringen heeft beloofd zijn raadsman niet te zullen duwen, heeft hij de vraag eerst beantwoord met: ‘We zijn allemaal mensen. Ik zou mijn raadsman wel kunnen duwen ja. Dat kan gebeuren. Hij moet gewoon goed luisteren en zijn werk doen. Mensen moeten tegen een duwtje kunnen’.
Gezien de onderhavige bewezenverklaring is het voorheen echter niet tot slechts ‘een duwtje’ beperkt gebleven, nog daargelaten dat verdachte simpelweg het recht niet heeft anderen fysiek te lijf te gaan, in welke vorm dan ook.
Op grond van het strafblad, de omstandigheid dat verdachte’s waanstoornis persistent is gebleken en onbehandeld is gebleven en daarbij veelal de oorzaak is geweest van zijn strafwaardig handelen, alsook het beeld dat de rechtbank van verdachte heeft gekregen, schat de rechtbank de kans dat verdachte opnieuw geweld zal gebruiken eveneens in als hoog.
Behandelmogelijkheden
De reclassering heeft overwogen dat, zolang er geen diagnostiek en haalbaar behandel - en/of begeleidingsplan voorhanden is en verdachte met geen enkele instantie wil samenwerken, begeleiding in een reclasseringskader geen kans van slagen heeft. De reclassering ziet dan ook geen perspectief voor bijzondere voorwaarden.
De rechtbank kan zich verenigen met het oordeel van de reclassering. Verdachte weigert al jarenlang hardnekkig hulp die betrekking heeft op zijn waanstoornis en ook hulp van de reclassering wordt door hem weggewuifd. Daarnaast ontbreekt het hem volledig aan probleem- en ziektebesef. Verdachte wil enkel externe erkenning van zijn vergiftiging en zijn aanspraak op financiële compensatie in verband daarmee. Hij heeft geen werk, geen inkomen en geen woning of een andere vaste verblijfplaats. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat een ambulante behandeling geen kans van slagen heeft, zodat daarmee het herhalingsgevaar ook niet kan worden verminderd.
6.3.5De straf en/of maatregel
Op grond van het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat verdachte thans onmiskenbaar een gevaar vormt voor de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen en dat behandeling van zijn waanstoornis noodzakelijk en vereist is om herhaling van geweldsdelicten te voorkomen. De rechtbank acht het dan ook onverantwoord om verdachte zonder adequate en intensieve behandeling in de maatschappij te laten terugkeren.
De rechtbank overweegt nadrukkelijk dat de maatregel TBS met dwangverpleging een van de zwaarste en meest ingrijpende maatregelen is die het Nederlandse strafrecht biedt. Deze maatregel dient pas opgelegd te worden op het moment dat andere, minder ingrijpende interventies, uitgeput zijn. Gezien het reclasseringsadvies dat een straf met bijzondere voorwaarden, waaronder een behandelverplichting, niet haalbaar is, welk advies de rechtbank overneemt, heeft de rechtbank de mogelijkheden van een TBS met voorwaarden onder ogen gezien. De rechtbank heeft er echter geen vertrouwen in dat verdachte kan worden behandeld binnen een dergelijk kader nu verdachte totaal geen ziekte-inzicht heeft en geenszins bereid is zich aan enige behandeling te onderwerpen. Dit is voor een TBS met voorwaarden wel noodzakelijk. Daarom ziet de rechtbank bij gebrek aan enige andere strafrechtelijke interventie enkel de mogelijkheid tot het opleggen van de maatregel van TBS met dwangverpleging.
Aan de wettelijke voorwaarden voor het kunnen opleggen van TBS is voldaan. Het onder 1 primair bewezenverklaarde betreft een misdrijf als genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 1, van het Wetboek van Strafrecht (misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld), tijdens het begaan van dit feit bestond bij verdachte een ziekelijke stoornis, en de algemene veiligheid van personen eist het opleggen van deze maatregel.
Verder overweegt de rechtbank uitdrukkelijk dat de maatregel van TBS met dwangverpleging wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten een poging tot zware mishandeling. Om die reden zal, gelet op het bepaalde in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, een totale duur van de maatregel van meer dan vier jaren niet op voorhand zijn uitgesloten.
De rechtbank, afwegende hetgeen onder 6.3.1 t/m 6.3.4 is overwogen omtrent de strafwaardigheid van het delict enerzijds en de strafverzwarende omstandigheden en strafverminderende omstandigheden, waaronder de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, anderzijds, en ook rekening houdende met de omstandigheid dat ter voorkoming van recidive verdachte dient te worden behandeld en hem daartoe de maatregel van TBS met dwangverpleging zal worden opgelegd, is van oordeel dat naast het opleggen van deze maatregel tevens het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest passend en geboden is”.