ECLI:NL:HR:2008:BC2307

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00292/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen vrijspraak in afpersingszaak met geweld en bedreiging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 februari 2008 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een beroep in cassatie ingesteld door de Advocaat-Generaal tegen de vrijspraak van de rechtbank in een strafzaak waarin de verdachten werden beschuldigd van afpersing met geweld en bedreiging. De feiten zijn als volgt: de verdachten zouden in de periode van 6 tot en met 8 oktober 2003 in Rotterdam hebben geprobeerd om met geweld en bedreiging een geldbedrag van 20.000 euro af te dwingen van slachtoffers. De rechtbank had de verdachten vrijgesproken, omdat de verklaringen van de slachtoffers inconsistent waren en er onvoldoende bewijs was voor de tenlastegelegde feiten. De Advocaat-Generaal bij het Hof had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof voor een nieuwe behandeling van de zaak.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de door de Advocaat-Generaal aangevoerde argumenten niet onbegrijpelijk had verworpen. Het Hof had de vrijspraak van de rechtbank bevestigd en was van mening dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de verklaringen van de slachtoffers niet voldoende bewijs boden voor de betrokkenheid van de verdachten bij de afpersing. De Hoge Raad benadrukte dat de selectie en waardering van het bewijsmateriaal aan het Hof is voorbehouden en dat het Hof niet gehouden was om zijn oordeel nader te motiveren, ook niet in het licht van artikel 359, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de uitspraak van het Hof.

Uitspraak

19 februari 2008
Strafkamer
nr. 00292/07
RS/AW
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 november 2006, nummer 22/000180-06, in de strafzaak tegen:
[Verdachte 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Ter Apel" te Ter Apel.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep bevestigd, behalve ten aanzien van de beslissing ter zake het onder 4 ten lastegelegde, een vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 22 november 2005, waarbij de verdachte ter zake van 1. "medeplegen van bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht", 3. primair "mensensmokkel, meermalen gepleegd", 5. "opzettelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld reisdocument", 9. "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd", 10. "heling, meermalen gepleegd", 11. "in het bezit zijn van een vals of vervalst reisdocument, meermalen gepleegd" en 12. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie" is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden. Voorts heeft het Hof de inleidende dagvaarding nietig verklaard voorzover het betreft het onder 4 tenlastegelegde feit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. De middelen behelzen ten aanzien van respectievelijk het onder 2 en onder 6 tenlastegelegde feit de klacht dat het Hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt omtrent het bewijs van deze feiten zoals neergelegd in het requisitoir van de Advocaat-Generaal bij het Hof.
3.2. Aan de verdachte is onder 2 en 6 tenlastegelegd dat:
"2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 6 oktober 2003 tot en met 8 oktober 2003 te Rotterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 20.000 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen
- de belwinkel van [slachtoffer 1] is binnengegaan en/of
- meegedeeld heeft dat hij van de terreurorganisatie Sipa Mohammed was en/of
- gezegd dat ze 20.000 euro bij hem, [slachtoffer 1], kwamen halen voor de organisatie in Pakistan en/of
- later die dag weer terug zijn/is gegaan naar die belwinkel en/of
- een of meer vuurwapen(s) heeft gepakt en/of getoond in de richting van [slachtoffer 1] en/of
- om geld heeft geschreeuwd en/of
- knuppels en/of hockeysticks, althans harde voorwerpen heeft getoond en/of
- [slachtoffer 3] meermalen, althans eenmaal tegen het lichaam heeft geschopt/getrapt en/of
- een vuurwapen heeft doorgeladen en/of
- dat vuurwapen heeft gericht op [slachtoffer 1] en/of
- [slachtoffer 2] gebeld op of omstreeks 7 oktober 2003, en hem (dreigend) meegedeeld dat hij, [slachtoffer 2] tot 8 oktober 2003 de tijd had om 20.000 euro te betalen en/of
- [slachtoffer 2] gebeld op of omstreeks 8 oktober 2003 en hem, [slachtoffer 2] meegedeeld dat zijn tijd voorbij was en dat hij nu ontvoerd zou gaan worden, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
"6.
hij op of omstreeks 13 maart 2005 te [plaats], gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een tas (met geld en/of andere goederen), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan ene [slachtoffer 4] en/of (een) tot nu toe onbekend gebleven perso(o)n(en), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 4] en/of dien tot nu toe onbekend gebleven perso(o)n(en), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het slaan van die [slachtoffer 4] en/of die andere perso(o)n(en) en/of het tonen van een vuurwapen en/of het afvuren van dat vuurwapen."
3.3. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de Advocaat-Generaal bij het Hof overeenkomstig de inhoud van zijn aldaar overgelegde requisitoir het woord gevoerd.
Dat requisitoir houdt, voor zover van belang voor de beoordeling van de middelen, het volgende in.
Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde feit:
"[Medeverdachte 1], [verdachte 1], [verdachte 2] (zaak '[A]')
(...)
De verdachten [medeverdachte 1], [verdachte 1], en [verdachte 2] zijn in eerste aanleg door de rechtbank vrijgesproken van hun betrokkenheid bij de tenlastegelegde diefstal (met geweld) van een tas (met geld) en goederen, toebehorend aan [slachtoffer 4]. Deze diefstal met geweld zou zijn gepleegd op 13 maart 2005 te [plaats], gemeente Leeuwarden.
(...)
Het openbaar ministerie is van oordeel dat, niettegenstaande het ontbreken van een proces-verbaal, houdende aangifte van diefstal van een tas of koffer met geld, het tenlastegelegde bewezenverklaard kan worden (gepleegd omstreeks 13 maart 2005 te [plaats]) op grond van de - in onderling verband en samenhang te beschouwen - inhoud van de navolgende bewijsmiddelen:
(a) een proces-verbaal, voorzover inhoudende als een op 10 mei 2005 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
"Ik wist dat [verdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] in het hotel waren, waar de Afrikanen een hotelkamer hadden gehuurd. Ik was met [verdachte 1] in het centrum van Leeuwarden. [Verdachte 1] en ik zijn met de auto naar het hotel gegaan. In het hotel zijn [verdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [verdachte 1] en ik naar de kamer van de Afrikanen gegaan. Er was een Afrikaan aanwezig. Toen de Afrikaan de hotelkamer had verlaten, zag ik dat [verdachte 1] in de tas van de Afrikanen keek. Ik hoorde dat er tovenaarspullen in die tas zaten. Ik zag dat [verdachte 2] vervolgens de hotelkamer uitliep. Terwijl [verdachte 2] nog weg was, zag ik dat de eerste Afrikaan, de tovenaar, de kamer weer binnen kwam met een andere Afrikaan. Ik zag dat de Afrikanen zagen dat [verdachte 1] nog aan het graaien was in hun koffertje.
Ik zag dat [verdachte 2] de hotelkamer binnen kwam met een tas. Ik zag dat hij daar een pistool uit haalde en dit doorlaadde. Ik hoorde hem zeggen: "Jullie proberen ons op te lichten, stelletje motherfuckers" of iets dergelijks. Ik zag dat [verdachte 2] de Afrikaan met de cowboyhoed eerst met zijn vuist in het gezicht sloeg. Ik zag toen dat [verdachte 2] direct hierop met de kolf van het pistool tegen het gezicht van de Afrikaan met de cowboyhoed sloeg. Ik zag en hoorde dat er een schot afging. Ik zag dat [medeverdachte 3] de tovenaar enkele malen sloeg en dat [verdachte 1] de Afrikaan met de cowboyhoed diverse malen sloeg. Ik zag dat [verdachte 1] het koffertje van de Afrikanen pakte. Ik hoorde dat de Afrikanen meermalen zeiden dat hij het koffertje niet mee moest nemen. Ik zag dat [verdachte 1] het koffertje toch meenam. Daarna verlieten wij de hotelkamer en het hotel. Twee dagen later vertelde [verdachte 1] dat hij de tas van de tovenaar in het water had gegooid".
(b) een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende:
"Wij, verbalisanten, hebben een onderzoek ingesteld in het [B] Hotel te [plaats]. In de nacht van 13 op 14 maart 2005 zou in kamer 101 van dit hotel vermoedelijk een schietpartij hebben plaatsgevonden. Bij onderzoek ter plaatse werd door ons geconstateerd dat in de betonnen tussenmuur van genoemde kamer een gat zat. Door [verbalisant 3] van de Technische Recherche werd een sporenonderzoek ingesteld.
Bij navraag bleek dat op zondag 13 maart 2005 een manspersoon, genaamd [slachtoffer 4] zich had ingecheckt in voornoemd hotel en kamer 101 werd toegewezen. Naast genoemde [slachtoffer 4] bleek dat een tweede manspersoon in de kamer verbleef. In de loop van de ochtend van maandag 14 maart 2005 had men de kamer weer verlaten. Vlak daarna werd tijdens het schoonmaken van de kamer door een kamermeisje geconstateerd dat de muur in de kamer was beschadigd.
Naast het hotel is een MacDonald gevestigd"
Blijkens een proces-verbaal - Z6/D/1 - is [slachtoffer 4], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968 op 13 maart 2005 in Leeuwarden betrokken geweest bij een verkeersongeval.
(c) een proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3], voor zover inhoudende:
"Op 24 maart 2005 heb ik een onderzoek ingesteld naar aanleiding van de melding van een gat in de wand van een hotelkamer in het "[B] Hotel", gevestigd te [plaats]. In de muur van kamer 101 was een beschadiging aangetroffen.
Als conclusie: het gat kan veroorzaakt zijn door een hoog energetisch voorwerp, zoals bijvoorbeeld een kogel uit een vuurwapen"
(d) een verslag van een op 14 maart 2005 te 14.12 uur gevoerd telefoongesprek (telefoongesprek 35 - Z6/T/35/), waarin verdachte [medeverdachte 3] wordt gebeld door [medeverdachte 4].
[Medeverdachte 3]: "Ik wilde vragen of u goed bent aangekomen"
[Medeverdachte 4]: "Ja, ik ben goed aangekomen. Maar ik heb een probleem"
[Medeverdachte 3]: "Ja, wat?"
[Medeverdachte 4]: "Vanochtend zijn de neger bij mij gekomen. (...) Geef ons maar de tas terug"
[Medeverdachte 3]: "Welke tas"
[Medeverdachte 4]: "Die tas"
[Medeverdachte 3]: "De tas is weggegooid:
(e) een telefoongesprek - telefoongesprek 37 (Z6/T/37) - waarin [betrokkene 1] belt met, onder andere, zijn broer [betrokkene 2], waarin het
volgende naar voren komt:
"[Betrokkene 1] zegt dat hij in Holland is. Op een dag waren de goochelaars uit Afrika gekomen. Ze lieten zien dat ze zelf dollars kunnen maken. Het was wel fraude. Hij had zijn vrienden gebeld te komen. Ze hadden de fraude ontdekt.
[Betrokkene 1]: "We hebben ze aardig wat geslagen. We hebben ook daar geschoten. Ze logeerde in een hotel. In het hotel hebben we geschoten. Er waren geen camera's
Opmerking verdient dat het telefoongesprek afgeluisterd wordt, hetgeen inhoudt dat [betrokkene 1] zich geheel "onbespied" waant en dus ook geen reden heeft de zaken mooier of anders voor te stellen.
(f) een proces-verbaal (Z6/V1/6), voor zover inhoudende als tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [verdachte 1]:
"[Betrokkene 1] is een kennis van mij.
[Medeverdachte 3] is een kennis van mij.
En, naar aanleiding van een telefoongesprek op 14 maart 2005 te 11.02 uur, waarin [medeverdachte 3] zegt dat ze in het hotel zitten, vlak bij de Mac Donalds. Op de vraag naar welk hotel hij, [verdachte 1], is gegaan, antwoordt hij:
"Ik weet niet hoe het heet. Het was vlak bij de Mac Donalds"
En, naar aanleiding van de opmerking dat [betrokkene 1] heeft verklaard dat er in een hotelkamer een vechtpartij is geweest met Afrikanen, zegt [verdachte 1]:
"Ik was er bij in die hotelkamer. Er was ruzie"
(g) een proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 7 november 2005, voor zover inhoudend als verklaring van [verdachte 2]:
"Ik ben op 13 maart 2005 in de hotelkamer van de Afrikanen in het [B] hotel geweest. Er was onenigheid. Er was een afspraak met de Afrikanen, omdat zij geld zouden kunnen maken. Dit bleek oplichterij te zijn. Ik heb [medeverdachte 3] naar het hotel gebracht."
Toelichting:
Op grond van de inhoud van deze bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, kan worden vastgesteld dat er omstreeks 13 maart 2005 te [plaats], in het [B] Hotel aldaar, gevestigd naast de Mac Donalds, in kamer 101 een ontmoeting is geweest tussen Afrikanen en de verdachten [medeverdachte 1], [verdachte 2] en [verdachte 1]. In hun gezelschap bevond zich voorts de steeds nog voortvluchtige verdachte [medeverdachte 3]. De Afrikanen - ook 'goochelaars' en 'negers' genoemd - zouden een truc hebben om geld te maken. [Verdachte 1] snuffelt bij afwezigheid van de Afrikanen in de tas. Als de Afrikanen terugkomen in die kamer geweld wordt aangewend, waaraan de verdachten, hetzij aan hebben deelgenomen, dan wel zich van het geweld van hun companen niet hebben gedistantieerd. De Afrikanen worden uitgemaakt voor "oplichters", waarna er geslagen en een keer geschoten wordt. Dit veroorzaakt een gat in een muur van de kamer. De tas of het koffertje wordt meegenomen, ondanks het feit dat de Afrikanen daartegen bezwaar maken. Aldus kan worden vastgesteld dat er sprake is van "wederrechtelijke toeëigening". Kennelijk wordt de tas of koffer later in het water gegooid (en aldus beschikken de dieven erover als "heer en meester")."
Het is een feit van algemene bekendheid dat [plaats] bij de gemeente Leeuwarden behoort, zodat dit geen nader bewijs behoeft.
Op grond van diens verklaring ter terechtzitting, in onderling verband en samenhang met het overige bewijsmateriaal, kan worden vastgesteld dat hij ook in kamer 101 van het [B] Hotel in [plaats] is geweest.
[Verdachte 1] zegt ook dat hij in een hotel naast de Mac Donalds is geweest. Er was ruzie in de kamer. Hij erkent dat [betrokkene 1] er ook was.
Dit kan worden vastgesteld op grond van het telefoongesprek tussen [betrokkene 1] en zijn broer (dat er geslagen en geschoten is in het hotel), in onderling verband en samenhang met het relaas van bevindingen van verbalisanten en het resultaat van bevindingen van de technische recherche, dat het gat in de muur van kamer 101 in het [B] Hotel te [plaats] veroorzaakt kan zijn door een kogel.
Met betrekking tot het onder 6 tenlastegelegde feit:
"[Medeverdachte 5], [verdachte 1] en [medeverdachte 6] (zaak "[C]")
(...)
De drie verdachten worden ervan verdacht betrokken te zijn bij een poging tot afpersing van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], gepleegd in de periode van 6 tot en met 8 oktober 2003 te Rotterdam.
De rechtbank heeft ten aanzien van de gegeven vrijspraak overwogen:
(...)
Het openbaar ministerie is van mening dat het tenlastegelegde bewezenverklaard in dier voege:
hij op 6 oktober 2003 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te dwingen tot de afgifte van geld, toebehorende aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] met zijn mededaders
- de belwinkel van [slachtoffer 1] is binnengegaan;
- een vuurwapen heeft gepakt en getoond in de richting van [slachtoffer 1];
- om geld heeft geschreeuwd;
- knuppels en hockeysticks heeft getoond;
- [slachtoffer 3] moermalen tegen het lichaam heeft geschopt;
- een vuurwapen heeft doorgeladen;
- dat vuurwapen heeft gericht op [slachtoffer 1],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Deze poging tot afpersing ligt in het verlengde van de door de rechtbank ten aanzien van deze drie verdachten wel bewezengeachte "bedreiging". De - in onderling verband en samenhang te beschouwen - inhoud van de volgende bewijsmiddelen is voor deze bewezenverklaring redengevend.
(a) een proces-verbaal, voorzover inhoudende als op 9 oktober 2003 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [slachtoffer 2]:
"Op 6 oktober 2003 werd ik gebeld. Ik hoorde een mannenstem. Hij schreeuwde dat hij [verdachte 1] (het OM begrijpt: [verdachte 1]) was, dat ik een motherfucker was en dat hij geld kwam halen.
Op 6 oktober 2003, omstreeks 22.00 uur bevond ik mij in de winkel (het OM begrijpt: aan de [a-straat 1] te [plaats]), samen met mijn vader en mijn neef. Er kwam een groep van ongeveer 15 man mijn winkel binnen. Op de camerabeelden zag ik dat [verdachte 2] en [verdachte 1] (het OM begrijpt: [verdachte 1]) zich ook bij de groep bevonden. Ik zag dat [verdachte 2] vanuit zijn broeksband een vuurwapen pakte, een pistool, zwart van kleur. Hij schreeuwde om geld. Tevens richtte hij met het pistool op mij. Voorts zag ik dat de andere personen van de groep knuppels en hockeysticks in hun handen vasthielden. Tevens zag ik dat iemand een zwaard in zijn handen vasthield. Op een gegeven moment zag ik dat [slachtoffer 3] de winkel binnen kwam lopen. Ik zag dat de agressie van de groep zich op hem richtte. Ik zag dat hij werd geslagen en geschopt. Ik zag dat [verdachte 1] (het OM begrijpt: [verdachte 1]) kwam aangelopen. Ik zag dat hij een pistool van onder zijn broeksband trok en met de ene hand de slede van het pistool naar achter trok. Voorts richtte hij het pistool op mijn vader en schreeuwde om geld. Nadat er nog een paar keer door een paar personen met knuppels op de balie werd geslagen vertrok de groep uit de winkel. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit"
(b) een proces-verbaal, voor zover inhoudende als een op 10 oktober 2003 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [slachtoffer 3]:
"Op 6 oktober 2003 ben ik naar het belhuis van [slachtoffer 1] gegaan aan de [a-straat] te [plaats]. Ik zag dat er een groep mensen binnen was. Ik zag dat een van de mannen uit de groep zich omdraaide in mijn richting. Ik hoorde dat de man zei: "Van hem moeten wij ook geld hebben". Ik zag dat de hele groep in mijn richting draaide. De man van foto 1 (= [verdachte 1]) gaf mij vervolgens een klap. De rest van de groep begon mij ook te slaan en te schoppen."
Het proces-verbaal vermeldt dat aan [slachtoffer 3] foto's zijn getoond van het procesverbaal van bevindingen, voorzien van Xpolnummer 2003361122-8. De man die op foto I staat afgebeeld is [verdachte 1].
(c) een proces-verbaal, voor zover inhoudende als een op 7 oktober 2003 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 3]:
"Op 6 oktober 2003, omstreeks 22.00 uur ging ik naar de [a-straat] te [plaats]. Ik zag dat er een auto, een BMW, voor het belhuis parkeerde. Uit deze BMW stapten minimaal 5 man. Ik zag dat ze richting de kofferbak van de BMW gingen. Ik zag dat een van de mannen een op een krom zwaard gelijkend voorwerp pakte. Ik zag ook de andere mannen iets uit de kofferbak pakken. Zij hadden iets van stokken in hun handen. Ik zag dat de mannen richting het belhuis renden en daar naar binnen gingen.
De tweede auto, type Volvo, parkeerde aan de overzijde van de straat. Ik zag dat er diverse personen uit kwamen. De auto zat helemaal vol. Ik zag dat deze personen allemaal naar de kofferbak van de Volvo gingen. Ik heb gezien dat een man een houten stok, met daaraan ijzeren pinnen aan de zijkant, pakte. Ook zag ik dat mannen Rambo-messen pakten. Ik zag dat deze mannen uit de Volvo richting het belhuis renden.
De derde auto betrof een Mitsubishi. Ik zag dat dit voertuig voor het belhuis stopte. Ik zat dat er uit deze auto twee mannen stapte. Ik zag dat deze mannen beiden een vuurwapen pakten en in hun jaszak stopten. Deze vuurwapens waren zwart van kleur."
(d) een proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 7 november 2005, voor zover inhoudende als aldaar door verdachte [medeverdachte 6] afgelegde verklaring:
"Ik kan U zeggen dat ik op 6 oktober 2003 in de belwinkel van [slachtoffer 1] te [plaats] ben geweest. Ik wist dat hij geld zou moeten betalen. Daarom ben ik meegegaan. [Verdachte 1] en [verdachte 2] hadden hem gesproken. Ik ben samen met [verdachte 1] naar [plaats] gegaan. Ik heb [verdachte 2] in de winkel van de aangever gezien."
(e) een proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 7 november 2005, voor zover inhoudende als aldaar door verdachte [verdachte 2] afgelegde verklaring:
"Ik ben op 6 oktober 2003 in de belwinkel van aangever [slachtoffer 1] te [plaats] geweest, ik had [slachtoffer 2] voordat wij daar heen gingen gebeld. Ik gaf hem [verdachte 1] aan de lijn"
(f) een proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 7 november 2005, voor zover inhoudende als aldaar door verdachte [verdachte 1] afgelegde verklaring:
"Ik ben op 6 oktober 2003 in de belwinkel van aangever [slachtoffer 1] te [plaats] geweest. Ik had een afspraak gemaakt voor betaling van geld. Wij zijn samen daar heen gegaan. Met wij bedoel ik samen met [verdachte 2] en nog een paar kennissen. Achter de balie stond de vader van [slachtoffer 1]. Er werd ruzie gemaakt en gescholden"
Toelichting
Op grond van de inhoud van deze bewijsmiddelen, beschouwd in onderling verband en samenhang, kan worden vastgesteld dat [verdachte 2], [verdachte 1] en [medeverdachte 6] zich op 6 november 2003 in de belwinkel van [slachtoffer 1] te [plaats] hebben bevonden. Ze kwamen voor geld. Uit de verklaring van de volstrekt onafhankelijke getuige [betrokkene 3] volgt dat een groot aantal mannen uit drie auto's, gewapend met vuurwapens en slagvoorwerpen, die uit de kofferbak van een BMW en een auto, type Volvo, zijn gehaald naar de belwinkel op de [a-straat] te Rotterdam zijn gerend. Uit de verklaring van aangever [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] volgt dat er vuurwapens zijn getoond en gericht op [slachtoffer 1] en diens vader en dat [slachtoffer 3] is geschopt. Uit de verklaring van [slachtoffer 3] volgt dat er tegen hem is geroepen: "Van hem moeten we ook geld hebben". In het gebruik van het woord "ook" ligt besloten dat tevens van andere aanwezigen in die winkel geld werd verlangd. Van de aanwezigheid van vuurwapens, knuppels en hockeysticks gaat enorme dreiging uit, dat bezwaarlijk ergens anders voor kan zijn aangewend, niet alleen om te dreigen, maar ook om de betaling van geld vlot te laten verlopen.
De enkele omstandigheid dat [slachtoffer 1] wisselend heeft verklaard over "de grond waarop geld van hem zou zijn gevorderd" doet er niet aan af dat een poging is gedaan om met geweld en bedreiging met geweld is getracht deze [slachtoffer 1] geld afhandig te maken. [Medeverdachte 6] en [verdachte 1] verklaren met zoveel woorden dat zij om geld kwamen. Het geweld en de bedreiging met geweld volgt uit de aangifte, de verklaring van [betrokkene 3], maar ook uit de beelden van de camera's, waarvan verbalisant [verbalisant 4] bij proces-verbaal van 10 oktober 2003 verslag heeft gedaan."
3.4.1. Het bestreden arrest houdt, voor zover hier van belang, in:
"De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, behalve ten aanzien van de beslissing terzake van het onder 4 (naar nummering van de rechtbank: dagvaarding I onder 4) tenlastegelegde.
In dit opzicht zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen. Voor het overige verenigt het hof zich met de gronden en beslissingen in het vonnis en neemt het hof die over, zodat het vonnis in zoverre dient te worden bevestigd."
3.4.2. Het in zoverre bevestigde vonnis van de Rechtbank van 22 november 2005 houdt, voor zover hier van belang, in:
"Vrijspraak
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding I onder 2 (...)[de Hoge Raad begrijpt: het onder 2 tenlastegelegde feit] en bij dagvaarding II onder 2 (...)
[de Hoge Raad begrijpt: het onder 6 tenlastegelegde feit] is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Ten aanzien van feit 2 op dagvaarding I overweegt de rechtbank dat haar uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende is gebleken dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen heeft gepoogd [slachtoffer 2], [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van € 20.000=. De rechtbank is van oordeel dat de aangever [slachtoffer 2] bij de politie en ter terechtzitting dermate onsamenhangende en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd, dat hieraan geen doorslaggevende waarde kan worden toegekend. Zo heeft [slachtoffer 2] onder meer verschillend verklaard over de hoogte van het geldbedrag dat verdachte en zijn medeverdachten van hem zouden hebben gevorderd en wisselen zijn verklaringen over de grond waarop geld van hem gevorderd zou zijn. Na aanvankelijk te hebben verklaard dat de vordering samen hing met een terreurorganisatie, verklaarde aangever later dat sprake was van een - inmiddels verhoogde - incasso van een geleend geldbedrag. Overigens vinden de door [slachtoffer 2] afgelegde verklaringen hieromtrent geen steun in andere bewijsmiddelen.
(...)
Ten aanzien van feit 2 op dagvaarding II overweegt de rechtbank dat het dossier zou kunnen doen vermoeden dat door verdachte en zijn medeverdachten een tas of een koffer van de "Afrikanen" is meegenomen. De toedracht van dit meenemen is evenwel dermate onduidelijk, dat hieraan niet het wettig en overtuigend bewijs kan worden ontleend dat dit is geschied met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening."
3.5. Het Hof heeft hetgeen door de Advocaat-Generaal bij het Hof in het requisitoir is aangevoerd met betrekking tot het onder 2 en 6 tenlastegelegde kennelijk opgevat als behelzende het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt dat en op welke grond die tenlastegelegde feiten, anders dan de Rechtbank had beslist, kunnen worden bewezen verklaard.
Het Hof is van dat standpunt afgeweken en heeft blijkens zijn hiervoor onder 3.4.1 weergegeven overweging de door de Rechtbank terzake gegeven vrijspraak bevestigd.
3.6. Voor zover de middelen, blijkens de toelichting, ervan uitgaan dat het Hof niet inhoudelijk op het standpunt van het Openbaar Ministerie is ingegaan, missen zij feitelijke grondslag. Het Hof heeft immers door de bevestiging van het vonnis de hiervoor in 3.4.2 weergegeven motivering van de Rechtbank tot de zijne gemaakt.
3.7. Voor het overige falen de middelen. Mede in aanmerking genomen dat de selectie en waardering van het bewijsmateriaal aan het Hof is voorbehouden, was het Hof - dat kennelijk en niet onbegrijpelijk in hetgeen de Advocaat-Generaal bij het Hof dienaangaande naar voren heeft gebracht geen argumenten heeft ontwaard die niet wezenlijk door de desbetreffende overwegingen van de Rechtbank werden bestreken - niet gehouden dat oordeel nader te motiveren, ook niet in het licht van art. 359, tweede lid, Sv.
3.8. De middelen zijn tevergeefs voorgesteld.
4. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, W.A.M. van Schendel, J.W. Ilsink en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 19 februari 2008.