Conclusie
1.Inleiding
2.Het middel
In de tweede plaats wordt geklaagd dat het hof de beginselen van een goede procesorde en die van een eerlijk proces heeft geschonden door ambtshalve de schadevergoedingsmaatregel op te leggen ten behoeve van [A] en [B] B.V., terwijl eerstgenoemde zich in hoger beroep niet opnieuw als benadeelde partij heeft gevoegd en laatstgenoemde niet-ontvankelijk is verklaard in diens vordering.
In de derde plaats wordt geklaagd dat het hof klaarblijkelijk niet de benodigde informatie heeft gehad voor de vaststelling van aansprakelijkheid van de verdachte naar burgerlijk recht, omdat de machtiging tot indiening van de vorderingen van de benadeelde partij(en) ontbrak en daarom in onvoldoende mate is komen vast te staan dat de ingediende informatie juist is en/of betrouwbaar.
In de vierde plaats wordt geklaagd dat het hof de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel onvoldoende heeft gemotiveerd. Volgens de toelichting op het middel heeft het hof in het bijzonder nagelaten aan te geven “op grond van welke informatie de civielrechtelijke aansprakelijkheid werd aangenomen, jegens wie precies en voor welk bedrag c.q. welke posten”.
(…)
De verdediging en de advocaat generaal delen mede omtrent het voorhouden van de (korte inhoud) van de stukken geen wensen meer te hebben.
(…)
De voorzitter deelt mede dat ter griffie van het hof is ingekomen een brief van de benadeelde partij [B] B.V. dat zij zich opnieuw in hoger beroep wenst te voegen in alle drie de zaken en dat zij haar vordering zoals die in eerste aanleg is ingediend, wenst te handhaven. In eerste aanleg is de vordering van [B] in alle drie de zaken niet ontvankelijk verklaard nu een machtiging voor indiening daartoe ontbrak. Ook in hoger beroep ontbreekt deze machtiging. De rechtbank heeft wel de schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van 2.124,36 euro ten behoeve van [B] aan de verdachten opgelegd.
De vordering van de benadeelde [A] is in eerste aanleg eveneens bij gebreke van een machtiging niet ontvankelijk verklaard. Zij heeft zich niet opnieuw in hoger beroep gevoegd, zodat die vordering in hoger beroep niet meer aan de orde is. In de zaken tegen [verdachte] en [medeverdachte 2] is schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van 9.121,00 ten behoeve van [A] opgelegd.
De advocaat-generaal voert daarop het woord aan de hand van het op schrift gestelde requisitoir en leest de vorderingen voor. Deze worden aan het gerechtshof overgelegd en in het dossier gevoegd.
Met betrekking tot de verdachte [verdachte] is hij van oordeel dat alle feiten wettig en overtuigend zijn bewezen, en hij eist een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden met aftrek van voorarrest.
(…)
De verdachten en de raadslieden voeren het woord tot verdediging.
De raadsvrouw mr. Harlequin voert in de zaak van de verdachte [verdachte] – naar het hof begrijpt en kort en zakelijk weergegeven – het volgende verweer.
Ik verzoek u de verdachte [verdachte] van alle feiten vrij te spreken op de grond dat sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
(…)
Gelet op mijn verweer verzoek ik u de vorderingen van de benadeelde partij, indien en voor zover nog aan de orde, niet ontvankelijk te verklaren en geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen.”
hij in de periode van 2 december 2014 tot en met 3 december 2014 te Haarlem telkens in het tijdvak tussen 23.00 uur op 2 december 2014 en 04.15 uur op 3 december 2014, in na te melden woningen gelegen aan de [f-straat] , alwaar verdachte zich telkens buiten weten of tegen de wil van de rechthebbenden bevond, telkens tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
uit de woning aan de [f-straat 1] en
uit de woning aan de [f-straat 2]
heeft weggenomen bouwmaterialen, waaronder
- de ketel voor de centrale verwarming, en
- de thermostaat deel uitmakend van het centrale verwarmingssysteem, en
- de groepenkast,
toebehorende aan [A] , waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) telkens zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft door middel van braak;
Feit 2:
hij in de periode van 2 december 2014 tot en met 3 december 2014 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om zich telkens gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning bevindend, buiten weten of tegen de wil van de rechthebbenden, tezamen en in vereniging met anderen, wederrechtelijk goederen van hun gading toebehorende aan [A] toe te eigenen en zich daarbij de toegang tot na te melden woningen te verschaffen door middel van braak, met dat oogmerk met zijn mededaders,
- zich heeft begeven naar de [f-straat] te Haarlem, en
- zich aldaar op de [f-straat] toegang heeft verschaft tot een afgesloten nieuwbouwlocatie, en
- voordeuren van de percelen met huisnummers [f-straat 3] en [f-straat 4] en [f-straat 5] en [f-straat 6] heeft gepoogd te openen door telkens de cilinder van het slot van deze deur te verwijderen en/of onklaar te maken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 3:
hij in de periode van 3 december 2014 tot en met 4 december 2014 te Haarlem telkens in het tijdvak tussen 00.00 uur en 02.45 uur, in een aantal na te melden woningen gelegen aan de [a-straat] , alwaar verdachte zich telkens buiten weten of tegen de wil van de rechthebbenden bevond, telkens tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
uit de woning aan de [a-straat 2] en
uit de woning aan de [a-straat 3] en
uit de woning aan de [a-straat 4] en
uit de woning aan de [a-straat 5] en
uit de woning aan de [a-straat 6] en
uit de woning aan de [a-straat 7] en
uit de woning aan de [a-straat 8],
heeft weggenomen
- de groepenkast,
toebehorende aan [B], waarbij verdachte en/of zijn mededaders telkens zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft door middel van braak;
Feit 4:
hij in de periode van 3 december 2014 tot en met 4 december 2014 te Haarlem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om zich telkens gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning bevindend, buiten weten of tegen de wil van de rechthebbenden, tezamen en in vereniging met anderen, wederrechtelijk goederen van hun gading toebehorende aan [B] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] toe te eigenen en zich daarbij de toegang tot de na te melden woningen te verschaffen door middel van braak, met dat oogmerk met zijn mededaders,
- zich heeft begeven naar de [a-straat] te Haarlem, en
- zich aldaar op de [a-straat] toegang heeft verschaft tot een nieuwbouwlocatie, en
- voordeuren van de percelen met huisnummers [a-straat 9] en [a-straat 1] en [a-straat 10] en [a-straat 11] heeft gepoogd te openen door telkens de cilinder van het slot van deze deur te verwijderen en/of onklaar te maken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.”
“
7. Vorderingen benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel7.1 [A]De benadeelde partij [A] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 9.121,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat degene die de vordering namens [A] heeft ingediend daartoe bevoegd was, nu een machtiging ontbreekt. De rechtbank zal niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om dit alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
schadevergoedingsmaatregelDe rechtbank acht termen aanwezig ambtshalve een schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van diefstal en poging tot diefstal] en het gegeven dat hij naar burgerlijk recht jegens [A] aansprakelijk is voor de schade die door die strafbare feiten is toegebracht reden de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk op te leggen. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte € 9.121,00 dient te betalen aan [A] .
7.2 [B] B.V.De benadeelde partij [B] B.V. heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.124,36 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden.
De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat degene die de vordering namens [B] B.V. heeft ingediend daartoe bevoegd was, nu een machtiging ontbreekt. De rechtbank zal niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om dit alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
schadevergoedingsmaatregelDe rechtbank acht termen aanwezig ambtshalve een schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 3 en 4 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: medeplegen van diefstal en poging tot diefstal] en het gegeven dat hij naar burgerlijk recht jegens [B] B.V. aansprakelijk is voor de schade die door die strafbare feiten is toegebracht reden de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk op te leggen. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte € 2.124,36 dient te betalen aan [B] B.V.
9. BeslissingDe rechtbank:
(…)
- Verklaart de benadeelde partij [A] niet-ontvankelijk in de vordering.
- Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [A] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 9.121,00 (negenduizend honderdéénentwintig euro), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 80 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
- Verklaart de benadeelde partij [B] B.V. niet-ontvankelijk in de vordering.
- Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [B] B.V. de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.124,36 (tweeduizend honderdvierentwintig euro en zesendertig cent), bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 31 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
2.9.2 Uit de bewoordingen alsmede de geschiedenis van de totstandkoming van art. 36f Sr volgt dat de in die bepaling bedoelde maatregel een strafrechtelijke sanctie is die los van de beslissing in de voegingsprocedure kan worden opgelegd. De schadevergoedingsmaatregel kan door de rechter ook worden opgelegd indien het slachtoffer geen schadevergoeding heeft gevorderd of niet in zijn vordering kan worden ontvangen. Hieruit volgt ook dat de rechter niet is gehouden het bedrag van de betalingsverplichting als bedoeld in art. 36f Sr op hetzelfde bedrag te stellen als het bedrag waarvoor hij de daarmee verband houdende vordering van de benadeelde partij heeft toegewezen. Zoals onder 2.5 reeds is overwogen, staat de omstandigheid dat de benadeelde partij niet heeft gevorderd dat de wettelijke rente wordt vergoed, er bijvoorbeeld niet aan in de weg dat de rechter bepaalt dat de op de voet van art. 36f Sr opgelegde betalingsverplichting wordt vermeerderd met de wettelijke rente. Noch uit de tekst van de wet, noch uit de wetsgeschiedenis vloeit voort dat de mogelijkheid tot het opleggen van die schadevergoedingsmaatregel afhankelijk is gesteld van de opeisbaarheid van het vorderingsrecht van het slachtoffer.”