ECLI:NL:PHR:2020:427
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Schending van het aanwezigheidsrecht in hoger beroep bij verstekveroordeling
In deze zaak gaat het om de schending van het aanwezigheidsrecht van de verdachte tijdens de behandeling van zijn zaak in hoger beroep. De verdachte was op het moment van de zitting in hoger beroep, die plaatsvond op 31 januari 2019, ingesloten op het politiebureau. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had de verdachte bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken voor diefstal. De advocaat van de verdachte, mr. J.W.E. Luiten, heeft cassatie ingesteld en één middel van cassatie voorgesteld, waarin werd betoogd dat de verdachte niet in de gelegenheid was gesteld om aanwezig te zijn bij de zitting, wat in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, T.N.B.M. Spronken, concludeert dat de beslissing van het hof om verstek te verlenen onjuist was, omdat de verdachte ten tijde van de zitting in verzekering was gesteld en dit niet bekend was bij de rechter. De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het hof, zodat de verdachte alsnog in zijn tegenwoordigheid kan worden berecht. De Procureur-Generaal heeft geen ambtshalve gronden aangetroffen die tot vernietiging van de uitspraak aanleiding zouden geven.
De zaak benadrukt het belang van het aanwezigheidsrecht van de verdachte en de noodzaak voor de rechter om te verifiëren of een verdachte daadwerkelijk in staat is om zijn recht op verdediging uit te oefenen, vooral in situaties waarin de verdachte in verzekering is gesteld. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het middel slaagt en dat de zaak opnieuw moet worden behandeld.