ECLI:NL:PHR:2020:427

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
12 mei 2020
Publicatiedatum
24 april 2020
Zaaknummer
19/00860
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het aanwezigheidsrecht in hoger beroep bij verstekveroordeling

In deze zaak gaat het om de schending van het aanwezigheidsrecht van de verdachte tijdens de behandeling van zijn zaak in hoger beroep. De verdachte was op het moment van de zitting in hoger beroep, die plaatsvond op 31 januari 2019, ingesloten op het politiebureau. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden had de verdachte bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken voor diefstal. De advocaat van de verdachte, mr. J.W.E. Luiten, heeft cassatie ingesteld en één middel van cassatie voorgesteld, waarin werd betoogd dat de verdachte niet in de gelegenheid was gesteld om aanwezig te zijn bij de zitting, wat in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, T.N.B.M. Spronken, concludeert dat de beslissing van het hof om verstek te verlenen onjuist was, omdat de verdachte ten tijde van de zitting in verzekering was gesteld en dit niet bekend was bij de rechter. De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het hof, zodat de verdachte alsnog in zijn tegenwoordigheid kan worden berecht. De Procureur-Generaal heeft geen ambtshalve gronden aangetroffen die tot vernietiging van de uitspraak aanleiding zouden geven.

De zaak benadrukt het belang van het aanwezigheidsrecht van de verdachte en de noodzaak voor de rechter om te verifiëren of een verdachte daadwerkelijk in staat is om zijn recht op verdediging uit te oefenen, vooral in situaties waarin de verdachte in verzekering is gesteld. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het middel slaagt en dat de zaak opnieuw moet worden behandeld.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer19/00860
Zitting12 mei 2020 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de verdachte.

1.Inleiding

1.1.
De verdachte is bij arrest van 14 februari 2019 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, wegens “diefstal”, bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Het hof heeft drie vorderingen tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijk opgelegde gevangenisstrafstraffen afgewezen.
2. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. J.W.E. Luiten, advocaat te Maastricht, heeft één middel van cassatie voorgesteld.

3.Het middel

3.1.
Het middel bevat de klacht dat de verdachte in strijd met art. 6 EVRM niet in de gelegenheid is gesteld bij de berechting van zijn zaak in hoger beroep aanwezig te zijn, omdat hij ten tijde van de behandeling van zijn zaak in hoger beroep was ingesloten in een politiebureau zodat hij niet vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht.
3.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 31 januari 2019 houdt in dat dat de verdachte, hoewel rechtsgeldig opgeroepen, niet is verschenen. Ter terechtzitting was aanwezig mr. M. Rosema, maar die verklaarde niet uitdrukkelijk te zijn gemachtigd de verdediging te voeren. Het hof heeft vervolgens verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte.
3.3.
Aan de cassatieschriftuur zijn de volgende stukken van de politie van de Eenheid Noord-Nederland, district Drenthe, gehecht:
(i) Een proces-verbaal van aanhouding waaruit volgt dat de verdachte op 29 januari 2019 te 10.30 uur is aangehouden;
(ii) Een proces-verbaal van voorgeleiding in verband met aanhouding waaruit volgt dat de hulpofficier van justitie op 29 januari 2019 te 11.10 uur het bevel heeft gegeven om de verdachte op te houden voor onderzoek;
(iii) Het bevel tot inverzekeringstelling waaruit volgt dat de verdachte op 29 januari 2019 te 17.35 uur in verzekering is gesteld;
(iv) Het proces-verbaal van verhoor inverzekeringstelling en inbewaringstelling waaruit volgt dat de verdachte op 1 februari 2019 te 12.14 uur is gehoord door de rechter-commissaris in verband met de toetsing van de inverzekeringstelling en een vordering tot het verlenen van een bevel tot bewaring. De rechter-commissaris heeft de vordering bewaring toegewezen, maar verdachte geschorst onder algemene voorwaarden.
3.4.
Uitgangspunt is dat indien de dagvaarding aan een verdachte in persoon rechtsgeldig is betekend, de verdachte noch een (gemachtigd) raadsman op de terechtzitting is verschenen, de rechter – behoudens duidelijke aanwijzingen van het tegendeel – kan uitgaan van het vermoeden dat de verdachte vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn recht om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht. De mogelijkheid bestaat echter dat achteraf moet worden vastgesteld dat aan het recht van de verdachte om in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, is tekortgedaan. Dit kan zich voordoen indien de verdachte ten tijde van de behandeling van zijn zaak rechtens van zijn vrijheid was beroofd zonder dat dit de rechter bekend was. [1]
3.5.
Op grond van de hiervoor onder 3.3 weergegeven stukken, waarvan aan de herkomst en betrouwbaarheid in redelijkheid niet hoeft te worden getwijfeld, moet worden vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de behandeling van zijn zaak in hoger beroep op 31 januari 2019 in verzekering was gesteld. Dit brengt mee dat achteraf bezien de beslissing van het hof om verstek tegen de verdachte te verlenen en het onderzoek ter terechtzitting voort te zetten onjuist is.
3.6.
Gelet op het grote belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn, dient de verdachte de mogelijkheid te hebben om zijn zaak alsnog in hoger beroep in zijn tegenwoordigheid te doen behandelen. Dit leidt ertoe dat het bestreden arrest moet worden vernietigd. Het middel is dus terecht voorgesteld.

4.Conclusie

4.1.
Het middel slaagt.
4.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
4.3.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Vgl. HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163, NJ 2002/317, m. nt. Schalken, HR 28 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3042; HR 20 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:98; HR 8 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:388; HR 20 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1128, NJ 2017/279, m. nt. Mevis, HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3224; HR 24 april 2018, ECLI:NL:HR:2019:661, HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:788 en HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1149.