Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CONCLUSIE
3 [telefoonnummer 3] .
Maar ze kan alleen via dat nummer [telefoonnummer 4] met mij contact gehad hebben.
Het op ambtseed en ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van verhoor benadeelde van Politie Eenheid Oost-Brabant, Dienst Regionale Recherche (OB), Afdeling Thematische Opsporing (OB), Team Zeden, proces-verbaalnummer (…), d.d. 2 maart 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2] , brigadier (gecertificeerd zedenrechercheur) van politie Eenheid Oost-Brabant en [verbalisant 3] , hoofdagent van de politie Oost-Brabant, voor zover inhoudende als verhoor van [slachtoffer] als volgt.
A: Antwoord benadeelde
O: Opmerking verbalisanten
eerstemiddel klaagt dat de bewezenverklaring geen steun vindt in de gebezigde bewijsmiddelen, althans dat de bewijsoverweging in het licht van die bewijsmiddelen onbegrijpelijk is, dan wel dat de bewezenverklaring niet (toereikend) is gemotiveerd.
tweedemiddel klaagt dat onder meer art. 247 Sr is geschonden doordat het hof de bewezenverklaarde handelingen van de verdachte ‘als ontucht heeft gekwalificeerd’, althans dat de motivering door het hof van ‘de kwalificatie van ontucht’ onvoldoende dan wel onbegrijpelijk is. De steller van het middel bedoelt daarmee, zo begrijp ik, te klagen over de bewezenverklaring, voor zover inhoudend dat de verdachte ontuchtige handelingen met [slachtoffer] heeft gepleegd. In de schriftuur wordt aangevoerd dat de overweging van het hof dat de vereiste relevante interactie zou volgen uit de bewijsmiddelen onbegrijpelijk is, althans niet toereikend is gemotiveerd. Ook uit de verklaring van [slachtoffer] zelf zou niet blijken ‘wanneer, op welke wijze om foto’s zou zijn verzocht, wanneer deze foto’s vervolgens zijn gemaakt, op welke volgorde berichten en foto’s door [slachtoffer] zijn verzonden en op welk moment deze foto’s ter kennis van’ de verdachte zijn gekomen. Wat betreft de foto’s van ontblote lichaamsdelen, die door [slachtoffer] zijn gemaakt en verzonden, ontbreekt het volgens de steller van het middel daarmee aan de vereiste daadwerkelijke interactie tussen de verdachte en [slachtoffer] ‘vlak voor, na of tijdens het verzenden van de betreffende foto’. Daarom zou geen sprake zijn van het plegen van ontuchtige handelingen ‘met’ [slachtoffer] . [8]
NJ2005/184 m.nt. Mevis overwogen ‘dat de gedragingen van verdachte (het door [slachtoffer]
(BFK: laten)maken van naaktfoto’s en deze
(BFK: laten)opsturen naar verdachte) waarbij geen sprake is van relevante interactie tussen verdachte en [slachtoffer] , niet te kwalificeren zijn als een in artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf’.
juridisch gezien geen ontucht in de zin van art. 247 Sr oplevertnu de - voor een bewezenverklaring van art. 247 Sr., wanneer lichamelijke aanrakingen ontbreken, noodzakelijke
interactie ‘met’ de minderjarigeontbreekt. Ik verzoek uw rechtbank dan ook subsidiair te ontslaan van alle rechtsvervolging.
interactietussen de verdachte en het slachtoffer is geen sprake van ontucht
‘met’een minderjarige en spreekt de verdachte vrij.
op welk momentom een dergelijke foto zou zijn verzocht,
wanneerdie foto vervolgens is gemaakt,
wanneerdie foto vervolgens is verstuurd en op
welk momentdie foto ter kennis van cliënt zou zijn gekomen.
interactietussen cliënt en aangeefster worden vastgesteld, waardoor niet kan worden gesteld dat sprake is van ontucht ‘met’ een persoon die de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. Ik verzoek uw rechtbank dan ook cliënt te ontslaan van alle rechtsvervolging.’
NJ2005/184 m.nt. Mevis en HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1379,
NJ2011/146 – geoordeeld dat, hoewel uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat er lichamelijk contact is geweest tussen de verdachte en [slachtoffer] , wel sprake is geweest van ‘enige voor het plegen van ontucht met die minderjarige relevante interactie’ als bedoeld in het arrest van Uw Raad van 30 november 2004. Daartoe heeft het hof overwogen dat de verdachte, zich uitgevend voor een zeventienjarige jongen, bewust contact heeft gehad met de toen dertienjarige [slachtoffer] en haar op listige wijze ertoe heeft bewogen naaktfoto’s van zichzelf te maken en die aan hem toe te sturen. Onder deze omstandigheden, waarbij sprake is van ‘actieve en relevante interactie (via social media: Instagram en WhatsApp) tussen de verdachte en de minderjarige en in het bijzonder waarbij de verdachte ook actief seksueel getinte gedragingen van de minderjarige verlangt en/of door uitlatingen of al dan niet seksuele gedragingen van hemzelf, de ontuchtige gedragingen bevordert of aanmoedigt’ is volgens het hof sprake van ‘handelingen die gelet op de sociaal-ethische opvattingen over deze handelingen, gepleegd in de context zoals het hof die heeft vastgesteld, zijn aan te merken als het buiten echt plegen van ontucht met een minderjarige als bedoeld in artikel 247 Wetboek van Strafrecht’.
NJ2005/184 m.nt. Mevis was ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
- het geslachtsdeel van die [slachtoffer 1] in de mond van hem, verdachte, heeft genomen en op en neer gaande bewegingen heeft gemaakt;
NJ2011/146 overwoog Uw Raad dat ‘van het dwingen tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen als bedoeld in art. 246 Sr ook sprake kan zijn ingeval geen lichamelijke aanraking tussen de dader en het slachtoffer heeft plaatsgevonden. Of in een zodanig geval de gedraging of gedragingen van de dader – al dan niet in hun onderlinge samenhang bezien – het dwingen tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen opleveren, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt in het bijzonder betekenis toe aan het antwoord op de vraag of en zo ja, in hoeverre tussen de dader en het slachtoffer enige voor het plegen of dulden van ontucht relevante interactie heeft plaatsgevonden (vgl. wat betreft de art. 247 en 249 Sr HR 30 november 2004, LJN AQ0950, NJ 2005/184)’. [12]
met(onder meer) iemand beneden de leeftijd van zestien jaren strafbaar. Art. 249 stelt ontucht plegen
metnader omschreven personen strafbaar. In het arrest van 30 november 2004 overweegt Uw Raad in relatie tot de artikelen 247 en 249 Sr dat de vraag of de feitenrechter ingeval geen lichamelijke aanraking tussen de verdachte en het slachtoffer heeft plaatsgevonden ‘heeft kunnen oordelen dat een bewezenverklaarde gedraging het plegen van ontucht "met" een zodanige minderjarige oplevert’ afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. Door het plaatsen van aanhalingstekens legt Uw Raad de nadruk op het door de delictsomschrijving vereiste plegen van ontucht
metde minderjarige. [14]
met’, maar om het slachtoffer die door een van de opgesomde uitlokkingsmiddelen is bewogen ontuchtige handelingen te ‘plegen’ (…). Wat het ‘plegen’ betreft is art. 248a Sr dus ruimer. Het kent niettemin een lager strafmaximum (vier jaren ten opzichte van zes jaren in art. 247 en 249 Sr) en eist bovendien, anders dan art. 247 en 249 Sr, dat bepaalde middelen zijn gebezigd. Het gegeven voorbeeld wordt daarom alleen door art. 248a Sr gedekt indien een van de wettelijk uitlokkingsmiddelen is gebruikt (giften, beloften van geld of goed, misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misleiding).’