Conclusie
1.Inleiding
2.De bewezenverklaring, bewijsmiddelen en -overwegingen
"Ik heb hem geslagen".
Nadere bewijsoverweging
Het hof beslist hieromtrent als volgt.
Op de camerabeelden die zich in het dossier bevinden is een dergelijke gedraging niet waar te nemen. Integendeel, op de camerabeelden is te zien dat de verdachte een arm om de schouder van de medeverdachte legt en vervolgens, terwijl hij naast de medeverdachte in de richting van het slachtoffer loopt, een trappende beweging richting het slachtoffer maakt. Deze gedraging kan geenszins worden opgevat als een poging om de medeverdachte te kalmeren. Het hof verwerpt dan ook het verweer.”
3.Het eerste middel
De officier van justitie heeft geen bezwaar tegen het bekijken van het beeldmateriaal door de advocaten en zegt toe een kopie van de beelden aan hem toe te sturen. Verder geeft de officier van justitie aan dat de zaak wat hem betreft rijp is voor een inhoudelijke behandeling.
(…)
De rechtbank, gehoord de officier van justitie en de raadsman, schorst het onderzoek tot de terechtzitting van 29 januari 2018 te 10:00 uur;
- verstaat dat de officier van justitie er zorg voor draagt dat de advocaten het beschikbare beeldmateriaal voor de zitting kunnen bekijken.”
(...)
De voorzitter geeft aan dat thans de camerabeelden zullen worden bekeken.
De verdachte verklaart naar aanleiding van de beelden als volgt:
Na beraadslaging deelt de voorzitter mede dat de rechtbank, voor zover van belang, heeft waargenomen dat verdachte [betrokkene 1] uit de auto stapt en aangever op het midden van de straat treft. Daar pakt hij de iets naar hem opgeheven handen van aangever vast en hij duwt hem hard naar achteren. Inmiddels is dan de verdachte bij [betrokkene 1] en aangever gekomen die elkaar vasthebben en elkaar duwen. De verdachte loopt achterlangs verdachte [betrokkene 1] en geeft een voorwaartse trap in de richting van aangever. Deze deinst terug en loopt vervolgens achteruit richting het trottoir aan de overkant van de straat. De verdachten volgen hem samen waarbij ze nagenoeg naast elkaar lopen. Daar maakt eerst de verdachte bij een boom een beweging waarvan niet (goed) te zien is wat hij precies doet; dan geeft verdachte [betrokkene 1] met een bovenhandse beweging een klap naar voren. De rechtbank heeft verder waargenomen dat aangever na de beweging van de verdachte nog overeind staat en dat hij, na die klap van verdachte [betrokkene 1] achterover op de stoep valt en niet meer beweegt.”
(…)
- de stukken van het voorbereidend onderzoek en alle overige stukken van onderzoek, voor zover van belang met het oog op enige door het hof te nemen beslising.”
Ad 1. Bewijsbaarheid van het tenlastegelegde feit.De bewijsmiddelen zijn door uw Hof behandeld. In aansluiting daarop ontkent cliënt uitdrukkelijk dat hij enige opzet, ook niet in de lichtste gradatie van voorwaardelijke opzet, dat wil zeggen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard, gericht op een nauwe en bewuste samenwerking en gericht op een mishandeling en het toebrengen van letsel heeft gehad.
(…)
Cliënt is het echter niet met de rechtbank eens dat hij enige opzet gericht op een openlijke geweldpleging heeft gehad. Uit de feiten en omstandigheden in onderhavige zaak is namelijk niet althans onvoldoende af te leiden dat cliënt enige opzet gericht op een nauwe en bewuste samenwerking met een ander heeft gehad.
(…)
Cliënt wilde dat aangever weg ging. Hij had geen opzet gericht op het tenlastegelegde feit en op het toebrengen van letsel. Bovendien heeft cliënt verklaard dat hij niet heeft gezien wat een ander voor geweld heeft gebruikt en hoe aangever is gevallen. Dat past ook bij de verklaring van de ander. Een verbalisant heeft aan de ander gevraagd wat cliënt heeft gedaan, waarop de ander heel duidelijk heeft geantwoord: “Die heeft niets gedaan”. In die situatie is er geen sprake van een wederzijds begrijpen, een op het moment van de handeling weten samen te werken tot hetzelfde resultaat.
(…)
In onderhavige zaak is evenmin sprake van een min of meer gelijke rolverdeling. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat beide verdachten vanaf het moment dat cliënt zich in het conflict mengde samen zijn opgetrokken jegens aangever. Uit deze overweging blijkt in ieder geval dat cliënt zich pas op een later moment, nadat de ander en aangever elkaar hadden vastgepakt en hadden geduwd, zich met het conflict is gaan bemoeien. Cliënt heeft een voorwaartse trap in de richting van aangever gegeven om het conflict te beëindigen. Aangever deinst terug en loopt achteruit. De rechtbank heeft vervolgens geconstateerd dat de verdachten hem samen volgen door nagenoeg naast elkaar te lopen. Cliënt maakt daarna een beweging waarvan de rechtbank terecht heeft geconstateerd dat niet goed is te zien wat hij precies doet. Daaruit heeft de rechtbank ten onrechte althans onvoldoende gemotiveerd afgeleid dat uit de beweging van cliënt is af te leiden dat hij zich agressief jegens aangever heeft gedragen, waardoor dient een wezenlijke bijdrage aan het openlijke geweld heeft gehad. Cliënt ontkent dat hij aangever heeft geraakt en dat dit uit de uiterlijke omstandigheden (verklaring van ander of camerabeelden) blijkt. De rechtbank heeft wel waargenomen dat aangever na de beweging overeind staat en pas daarna van de ander een klap kreeg, waardoor aangever is gevallen en letsel heeft bekomen.