Conclusie
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CONCLUSIE
“diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld, gepleegd tegen personen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren”en 2. “
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III”veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van drie jaar, met aftrek van voorarrest als bedoeld in artikel 27(a) Sr. Daarnaast heeft het hof beslist op vorderingen van benadeelde partijen, onttrekking aan het verkeer bevolen van in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen en de teruggave gelast aan de rechthebbende en aan de verdachte van in beslag genomen, nog niet teruggeven voorwerpen, een en ander zoals in het arrest is vermeld.
.
Zowel [benadeelde] als [betrokkene 1] hebben een vordering tot schadevergoeding ingediend. Het betreft voornamelijk een verzoek tot vergoeding van immateriële schade.
NJ2019/379 m.nt. Vellinga, over de vordering van de benadeelde partij, heeft de Hoge Raad, onder verwijzing naar HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, onder meer het volgende overwogen (met weglating van voetnoten):
geestelijk letsel” heeft opgelopen. Voor persoonsaantasting als hier bedoeld is meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen niet voldoende. [3] Wat betreft de stelplicht en bewijslastverdeling in burgerlijke zaken [4] heeft de Hoge Raad overwogen dat de benadeelde in elk geval “
voldoende concrete gegevens” dient aan te voeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is nodig dat het bestaan van geestelijk letsel “
naar objectieve maatstaven” kan worden vastgesteld, aldus oordeelde de Hoge Raad.
in beginseltoch uitsluitend het oordeel van een gedragsdeskundige voldoende ‘concreet’ en ‘objectief’ is, dan rijst vanzelf de vraag onder welke omstandigheden uitzonderingen mogelijk zijn. Net zo goed als dat niet uitsluitend BIG-geregistreerde artsen adequaat in staat zijn tot het vaststellen van de dood of van een botbreuk, kan geestelijk letsel vanwege de kenbaarheid van de symptomen en de aard van de onrechtmatige daad waarmee het letsel wordt geassocieerd zodanig zijn dat ook anderen dan gedragsdeskundigen tot het vaststellen ervan – voldoende concreet en objectief – in staat zijn.
tweedecategorie van gevallen waarin persoonsaantasting op de grondslag van artikel 6:106, aanhef en onder b, BW kan leiden tot een aanspraak op schadevergoeding. Ook in gevallen waarin het bestaan van geestelijk letsel niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in persoon ‘op andere wijze’ sprake is. Ook in zo’n geval zal de benadeelde de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dit is slechts anders “
indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen”, aldus oordeelde de Hoge Raad.
leeden lichamelijk
letselkan niet ieder geestelijk leed ook als geestelijk letsel worden aangemerkt. ‘Letsel’ draagt naar ik vermoed een meer robuust karakter dan ‘leed’. Dat neemt niet weg dat ook psychisch leed zodanig ernstig kan zijn dat de benadeelde aanspraak heeft op een vergoeding van de door hem ondervonden immateriële schade. Het bestaan van dergelijk psychisch leed zal niet alleen moeten worden gesteld, het dient ook met concrete gegevens te worden onderbouwd. Hierbij heeft de Hoge Raad echter wel uitdrukkelijk oog voor het geval waarin de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de nadelige gevolgen ervan voor de benadeelde nogal voor de hand liggen en dus niet nog eens door hem hoeven te worden onderbouwd. En als dit geldt voor psychisch leed, waarom zou dat dan voor psychisch letsel categorisch anders zijn?
NJ2019/162, waarnaar de Hoge Raad in zijn overzichtsarrest verwijst, merkt Lindenbergh op dat het aanvoeren van ‘concrete gegevens’ in de praktijk betekent dat het bestaan van geestelijk letsel zal moeten worden onderbouwd met psychiatrische of psychologische expertise, waarbij de in die disciplines gehanteerde classificatiesystemen voor diagnose (DSM-5 en ICD 11) als ‘objectieven maatstaven’ maatgevend zullen zijn. [5]
stillsin het dossier is te zien dat de benadeelde in elkaar krimpt ten gevolge van de bedreigingen van de verdachte. Ook gelet op de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, acht ik het (kennelijke) oordeel van het hof dat in dit geval een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ heeft plaatsgehad dan ook geenszins onbegrijpelijk.